Posts tonen met het label cultuur. Alle posts tonen
Posts tonen met het label cultuur. Alle posts tonen

vrijdag 11 mei 2012

Crisis in Europa 4: de directeur als garderobejuffrouw

Het dagblad Trouw heeft dezer maanden een serie over de gevolgen van de crisis voor gewone families in zes Europese landen. In Hongarije volgen we de familie Újvári. Aflevering 1 verscheen op 14 maart,aflevering 2 op 15 april, aflevering 3 op 29 april. Vandaag aflevering 4: een directeur als garderobejuffrouw


In het hof van de Újvári’s liggen rollen glaswol. Emil is bezig het dak te isoleren. Zelf, een timmerman is te duur. De museumsector, waar Emil en Máriá beiden werken, is bepaald geen vetpot. Gelukkig hebben ze onlangs de Zwitserse frankenlening afgelost waarmee ze een paar jaar geleden een nieuwe auto hebben gekocht. Net als veel Hongaren werden ze verleid door de lage rente, maar niet gewaarschuwd voor het risico van koersstijgingen. Uiteindelijk losten ze in forinten ruim het dubbele af van wat hen was voorgespiegeld.
Een jaar geleden stond Emil, nu 61, op het punt om met pensioen te gaan. Twee weken voor zijn laatste werkdag verhoogde de regering de pensioensgerechtigde leeftijd van de ene op de andere dag naar 62 jaar. Nu wacht hij maar af of hij er volgend jaar alsnog uit kan stappen. Als hij een ding geleerd heeft, is het dat regeringsbesluiten dezer dagen als een donderslag uit heldere hemel kunnen komen, zonder voorafgaand maatschappelijk overleg.
Dat treft ook de musea waar ze werken. Drie maanden geleden werden alle provinciale musea plots door de staat overgenomen. Begin april werd dat even onverwacht weer teruggedraaid. Nu moeten steden en regio’s voor de kosten opdraaien. Beiden hebben er een hard hoofd in, want de meeste gemeenten zitten diep in de schulden.
Emil werkt bij het Nationale Museum voor Volkskunst. Staatsbezit, maar dat betekent niet dat er geen problemen zijn. Het huidige budget is zo krap, dat het instituut nauwelijks weet te overleven.



woensdag 11 april 2012

Wereld- of volkscultuur: een oud Hongaars cultuurdebat


De emoties liepen hoog op bij de eerste werkdag van György Dörner bij het Új Színház, het Nieuwe Theater in Boedapest, begin februari. Voor de deur stonden, gescheiden door pakweg 200 man politie, demonstranten en tegendemonstranten tegenover elkaar die elkaar voor ’smerige nazi’ en ’smerige jood’ uitscholden. Aanleiding tot het protest was het antisemitisme van de nieuwe directeur. Dörner, wiens benoeming er door de Boedapester burgemeester Tarlós persoonlijk doorheen werd gedrukt, ziet het als zijn missie om ‘echte Hongaren’ in zijn theater hun stem terug te geven. Hij wil de strijd aanbinden met de “gedegenereerde, zieke, neoliberale Hongaarse theaterwereld”.
De benoeming van Dörner, een acteur die vooral bekend is als stem van Mel Gibson in nagesynchroniseerde films, is zeker niet het eerste, maar wel het meest spraakmakende geval van politiek ingrijpen in het beleid van culturele instellingen in Hongarije. Sinds de rechtse Fidesz in 2010 een overweldigende verkiezingsoverwinning haalde, is in tal van provinciale theaters de leiding gewisseld en waait er een nationalistische wind door het Hongaarse culturele leven.
Vrijwel alle theaters en musea zijn eigendom van de gemeente, provincie of staat en iedere vijf jaar zijn het de politici die beslissen over de herbenoeming van de leiding. Daarbij spelen de persoonlijke visie en de contacten van bestuurders vaak een doorslaggevende rol. Niemand kijkt er dan ook van op als een theater dat bekend stond om zijn moderne voorstellingen plots alleen nog maar klassieke Hongaarse drama’s op de planken zet.


maandag 26 april 2010

GOUDSCHAT

Niemand weet precies hoeveel Aziatische kunstvoorwerpen István Zelnik heeft, hijzelf ook niet. Hij is een gepassioneerde verzamelaar, maar bijhouden waar alles vandaan komt heeft hij nooit gedaan. Het is hoogste tijd, vindt hijzelf, reden waarom Zelnik een eigen museum wil oprichten en daarnaast een Azië-afdeling gaat financieren aan de ELTE-universiteit in Boedapest. Studenten die zich daar inschrijven, kunnen de komende decennia aan de slag met het onderzoeken van zijn collectie.
Onderdeel van die verzameling is een unieke collectie van 24 gouden maskers, die momenteel te zien zijn in het etnografisch museum in Budapest. Zoals bij een groot aantal van Zelnik's stukken is de herkomst en de datering van de stukken lang niet altijd duidelijk, maar dat is niet nodig om te beseffen dat het om een indrukwekkende goudschat gaat. Het is de grootste collectie van dit soort maskers ter wereld. Ter vergelijking: het Brits Museum heeft er ook een paar. Drie, om wel te verstaan.
De meest opmerkelijke maskers zijn twee pakweg vijftig centimeter grote gouden schorpioenen, met op hun rug het gezicht van een man en een vrouw gegraveerd. De herkomstplaats van de rijk versierde stukken is waarschijnlijk een hoogvlakte in Vietnam, de enige plek waar de betreffende schorpioenensoort daadwerkelijk voorkomt. Dat maakt de maskers nog opmerkelijker, want op de hoogvlakte komt nauwelijks goud voor, en niemand weet wat de betekenis van deze kostbare stukken is.
Midden jaren zeventig was Zelnik een jonge Hongaarse diplomaat, kersvers van de diplomatieke opleiding in Moskou, waar hij zich had gespecialiseerd in Zuid-Oost-Azië. Hij behoorde tot een nieuwe generatie diplomaten, opgegroeid in een goed-communistische familie, maar zonder de last van een Stalinistisch verleden.
Zijn liefde voor Azië dankte hij aan een buurman uit zijn jeugd, een Hongaarse oriëntalist die hem als jongen uitnodigde voor Japanse theeceremoniën.
Eenmaal in Moskou bleek er alleen plek te zijn aan de Vietnamese opleiding, en in 1975 arriveerde hij in Hanoi, precies aan het einde van de Vietnamoorlog. De hele Zuid-Vietnamese elite was op de vlucht, en deed haar kunstschatten voor een prikkie van de hand.
Toen Zelnik later, begin jaren negentig, als consulent in Brussel werkt, wist hij zijn collectie aan te vullen met tal van stukken die de nakomelingen van Belgische, Nederlandse en Franse koloniale ambtenaren op de markt brachten. Het waren vaak de kleinkinderen die van al die koloniale 'rommel' afwilden in een tijd dat Aziatische kunst nog niet erg gewild was. De vlooienmarkt was destijds een prima plek om te grasduinen.
Niet alle stukken komen waarschijnlijk uit privécollecties. Een collega van Zelnik die kort na hem in Vietnam kwam, betaalde rond dezelfde tijd geld aan Vietnamese museumsuppoosten om te voorkomen dat die delen van de collecties kapotmaakten of verscharrelden en zonder enige twijfel zijn op die manier museumstukken in Zelnik's verzameling terecht gekomen. Hij realiseert zich dat ook, en heeft al gezegd dat hij alle stukken waarvan aangetoond kan worden dat ze uit een museum stammen, terug zal geven aan Vietnam.
Maar daarvoor moeten ze eerst geïnventariseerd worden, en dat is een heidense klus. Zijn collectie beperkt zich al lang niet meer tot Zuid-Oost-Azië, maar bevat inmiddels ook stukken uit China en andere delen van Azië. Naast een collectie gouden voorwerpen van de Vietnamese Cham heeft hij ook een grote collectie Chinees porselein, afkomstig uit scheepswrakken die voor de Vietnamese kust werden gevonden.
Terwijl de leeftijd en herkomst van het porcelein duidelijk is, zijn er veel stukken in de collectie waarover niets bekend is. Om alles in kaart te brengen, werkt hij inmiddels samen met de Universiteit van Singapore, het Vietnamese Archeologisch Instituut, het Vietnamese Historische Museum en Azië-instituten in Londen.
Waar inmiddels wel een schatting van bestaat, is de waarde van zijn collectie. Pakweg 100 tot 150 stukken zijn zo uniek, dat de waarde niet te bepalen is. De waarde van de rest wordt op ruim 1,1 miljard euro becijferd. Niet slecht voor een Hongaarse diplomaat wiens eerste 'Aziatische stuk' een versierde klerenhanger was die hij als jongen kocht.