woensdag 31 augustus 2011

Wereldkerken verliezen erkenning in Hongarije


Indiase gewaden, een stip op het voorhoofd, kale hoofden: de collectanten van de Hare Krishna-beweging kunnen je nauwelijks ontgaan in Boedapest. Het geld gaat naar hun Voedsel voor Leven programma dat jaarlijks zo’n 200.000 warme maaltijden en vele tonnen houdbaar voedsel uitdeelt.
Voedseluitdeling
Hare Krishna is sinds dertig jaar actief in Hongarije, eerst illegaal, sinds de val van het communisme in 1989 als erkende godsdienst. Maar dankzij de nieuwe wet op de kerken die het Hongaarse parlement onlangs aannam, dreigt de beweging per 1 januari haar officiële status weer kwijt te raken. 
De hindoe-stroming speelt een belangrijke rol in de hulp aan de armsten van de samenleving. Menige dakloze en gepensioneerde krijgt in de Voedsel voor Leven-gaarkeuken dagelijks tenminste één fatsoenlijke maaltijd. Met pakweg 10.000 aanhangers is hun omvang bescheiden, maar niemand kan ontkennen dat de Hare Krishna’s hun plaats hebben veroverd in de samenleving.
De Hare Krishna’s zijn niet de enigen die slachtoffer dreigen te worden van de omstreden nieuwe wetgeving. Van de 358 geregistreerde Hongaarse religieuze genootschappen blijven er vanaf 1 januari maar veertien over, allemaal met christelijke of joodse achtergrond. Wereldgodsdiensten als het boeddhisme, hindoeïsme en de islam tellen net zo min meer mee als de scientologykerk, Jehova’s Getuigen, Anglicanen, kleinere christelijke groeperingen en een groot aantal kleinere bewegingen die soms niet meer dan een handjevol aanhangers telden.


maandag 29 augustus 2011

András Töröks kritische gids van Boedapest, een snuifje van vroeger

"Sommige mensen schrijven ieder jaar een boek, ik schrijf ieder jaar hetzelfde boek," aldus András Török, schrijver van de gids die iedereen die langer in Boedapest verblijft, in zijn kast moet hebben staan: Budapest, A critical guide. Ieder jaar is overdreven: de eerste druk kwam uit kort voor de val van het communisme in Hongarije, de zevende, en geheel vernieuwde versie die deze zomer verscheen, is een boek over een totaal andere stad.
De twee steden hebben weliswaar hetzelfde stratenplan), en er zijn nog steeds maar drie metro's. Maar wie met Töröks gids en een stadskaart van 1989 op stap zou gaan, zou niet ver komen. Niet alleen zijn tal van straten en pleinen van naam veranderd, sommigen zelfs nog zo recent als deze zomer, bovendien zijn er tal van nieuwe bezienswaardigheden en voorzieningen en sommige gebouwen een totaal andere functie gekregen.
Wie nu door het autovrije hart van het vijfde district loopt, kan zich moeilijk voorstellen hoe die wijk er slechts luttele jaren geleden uitzag: straten verstopt met verkeer, zwart beroete huizen, onduidelijke winkeltjes. Toeristen hadden er weinig te zoeken, behalve de St. Stefansbasiliek, maar ook die oogde heel wat minder fraai dan vandaag de dag, omringd als het bouwwerk was door steigers die nooit leken te verdwijnen en een parkeerplaats waar nu een fraai plein ligt. Niet alle  veranderingen zijn overigens ten goede: de prachtige Merino-stoffenwinkel in de Petőfi utci met zijn historische decor wist het communisme te overleven, maar is inmiddels gesneuveld.
Dat de auto grotendeels terug is gedrongen, is een prettige bijkomstigheid bij het maken van de vijf wandelingen die, net als bij de eerste uitgave, de kern van Töröks boek vormen. Ze voeren de bezoeker langs langs de belangrijkste monumenten van de binnenstad. Zoals het een goed reisleider betaamt, vertelt Török tijdens die wandelingen van alles over de gebouwen én over de geschiedenis en de ontwikkeling van de stad. En wat hij vertelt, boeit. Hij heeft een persoonlijk, een af en toe wat ironische schrijfstijl en combineert feiten met eigen herinneringen. Soms citeert hij wat hij tien, of twintig jaar geleden over dezelfde plek schreef, en kun je als lezer de ontwikkeling volgen.
De opzet van de wandelingen heeft veel goede kanten, maar ook nadelen. Wat niet langs de route ligt, of niet binnen loopafstand van , valt grotendeels buiten de boot, al wordt een aantal belangrijke plaatsen in het hoofdstuk "for serious adicts" alsnog behandeld. Net als eerdere edities kent ook deze gids opmerkelijk genoeg nog steeds geen wandeling door de joodse wijk, wat in 1989 wel te verklaren was, maar wat gezien alle ontwikkelingen in die wijk inmiddels een echt hiaat is geworden.. Wel staat er  ditmaal een uitgebreid verhaal over de joodse gemeenschap. Delen van de stad die niet op loopafstand van het vertrekpunt van alle wandelingen, het Vörösmarty plein, liggen, vallen feitelijk ook buiten het bestek van het boek, wat uiteraard een zekere beperking oplevert. Zo maakt hij wel vermelding van het Huis van Terreur, het museum over de misdaden van het communisme, maar komt het Holocaust Centrum, in het negende district, niet in de gids voor.
Maar de waarde van de gids zit hem niet in de volledigheid, maar in de persoon van de schrijver. Behalve schrijver van deze reisgids was Török ooit lid van de democratische oppositie onder het communisme, en later onderminister van cultuuur en voorzitter van de Nationale Cultuurraad. Hij is een belangrijke figuur in het Hongaarse culturele leven en het is die bagage die zijn gids, en vooral deze laatste editie, zo de moeite waard maken.
"Budapest, a critical guide" is meer dan een gids, het is ook een persoonlijk herinnering aan de veranderingen in de stad. Welke andere gids vermeldt bijvoorbeeld "de voormalige rij voor de Adidaswinkel" op de Vaci utca als bezienswaardigheid, en vertelt hoe, na de opening van die winkel in 1989 haast een jaar lang altijd een rij klaten voor de deur stond, zo begerenswaardig waren die westerse sportschoenen, en zo weinig was er elders te krijgen? Het boek staat vol met kleine anekdotes, en wie de val het communisme, en de jaren daarna, niet zelf heeft meegemaakt, krijgt tenminste een beetje te proeven hoe het was.
Mooi, en een toevoeging aan de nieuwe editie zijn de persoonlijke tips van andere prominente Boedapesters onder het kopje "Budapest Bests". Bovendien is de nieuwe uitgave geïllustreerd met oude foto's, zoals een wonderlijke foto uit 1947 van een aantal koeien op het Blaha Lujza tér op weg naar het slachthuis en een foto van de Kiraly utca in de jaren dertig, die alle kritiek op de overvloed aan reclame- en uithangborden in het huidige Boedapest doet verstommen.




zondag 21 augustus 2011

Engels te makkelijk voor Hongaren

Het begint te verbeteren, maar Hongarije staat niet direct bekend om zijn talenkennis. De voorzitter van de parlementsfractie van regeringspartij Fidesz bijvoorbeeld komt met een tolk als hij buitenlanders te woord moet staan. Dat geldt trouwens ook voor parlementsvoorzitter Lászlö Kövér. Steeds meer restaurants hebben weliswaar een meertalige menukaart, maar de Duitse en Engelse sectie zijn vaak een bron van vermaak voor klanten die de betreffende taal echt beheersen.
In dat licht is het een beetje verrassend dat de Hongaarse regering Engels wil laten vallen als eerste taal, omdat dat te makkelijk zou zij en kinderen maar verkeerde ideeën over het leren van een vreemde taal zou geven. Staatssecretaris Rózsa Hoffman, een voormalig lerares Frans en Russisch die zelf geen Engels spreekt, vindt dat de jeugd van de meet af aan moet worden ingepeperd dat het leren van vreemde talen een klus is waar je je niet op moet verkijken. Als kinderen Engels leren, dan nemen ze het leren van een volgende taal veel te licht, leren ze eerst een andere taal, dan leren ze daarna zonder enige inspanning Engels, meende een woordvoerder van het ministerie op de Hongaarse radio. Geen grapje.
Daarom moeten schoolkinderen, als het aan haar ligt, beginnen met een gestructureerde, Romaanse taal, zoals het Frans. Gezien het feit dat volgens de een Eurobarometer over dit onderwerp maar vier procent van de Hongaren belang hecht aan kennis van het Frans, lijkt me dit een geval van de persoonlijke hobby van een bewindsvrouw tot landelijk beleid wordt gebombardeerd.
Maar daarnaast: dat kinderen door Engels een verkeerd idee krijgen over het leren van talen is natuurlijk een pedagogisch argument uit het jaar nul. en het schiet ook totaal voorbij aan de vraag waarom je eigenlijk vreemde talen leert. Mij lijkt het belangrijkste doel dat je dan met anderen kunt communiceren, maar ik heb het gevoel dat het ministerie talenonderwijs meer als een hersenoefening beschouwt.
Afgezien daarvan: waar mevrouw Hoffman vandaan haalt dat alle Hongaarse kinderen spelend Engels leren, is mij een raadsel.Volgens een Eurostat-onderzoek sprak in 2009 driekwart van de Hongaren boven de 25 nagenoeg geen buitenlandse taal. Slechts zes procent sprak een tweede taal op een aanvaardbaar niveau. En dat 19 jaar nadat Engels als verplicht vak op school werd ingevoerd.
De regering wil meer aandacht voor het talenonderwijs, en dat lijkt me gezien deze cijfers een lovenswaardig streven. Maar het eerste doel lijkt me ervoor te zorgen dat alle scholieren de twee talen die nu verplicht zijn, Engels en een taal naar keuze, ook zodanig beheersen, dat ze 'ja' antwoorden op de vraag of ze Engels of Duits spreken. Dat doen ze, is mijn ervaring, slechts zelden, zelfs als ze examen hebben gedaan.
Ik sprak een tijd geleden met een directeur van een van de vele buitenlandse servicecentra die in Boedapest hun deuren hebben geopend. Die centra werken voor klanten in het buitenland, en de man prees de talenkennis van zijn werknemers.
Toen ik hem zei dat me dat verbaasde, omdat mijn eigen ervaring toch anders was, gaf hij me grif gelijk. In Hongarije, vertelde hij, nemen servicecentra met name afgestudeerden van de universiteit aan, omdat dat de enigen zijn wier talenkennis goed genoeg is. In andere landen, zoals Nederland en Scandinavische landen, wordt dezelfde werk gedaan door mensen die net hun eindexamen middelbare school hebben gehaald.