donderdag 28 mei 2015

Worst practices

'De hond van de buren poept ook altijd op de stoep'
Voorarrest in Hongarije kan jaren duren. Een paar jaar geleden moesten ze je na maximaal vijf (!) jaar vrijlaten, maar tegenwoordig kun je theoretisch voor onbepaalde tijd in de gevangenis verdwijnen voor je wordt berecht. Dat voorarrest moet weliswaar iedere drie maanden door een rechter worden verlengd, maar in praktijk is dat een kwestie van een stempel halen.
Het is bepaald geen aansporing voor politie, openbaar ministerie en rechtbanken om snel te werken en daardoor zitten mensen voor relatief onschuldige zaken soms jaren in de gevangenis voordat ze een rechter zien. Zo zit een autosmokkelaar al vier jaar vast, alleen omdat de samenwerking tussen de Hongaarse en de Roemeense autoriteiten niet zo vlot loopt. Als de man ooit voor de rechter komt, zal zijn straf ongetwijfeld behoorlijk zijn, minstens net zoveel jaren als zijn voorarrest duurde. Niet omdat zijn misdaad zo enorm is, maar om te vermijden dat de staat hem een schadevergoeding moet betalen wegens onterechte vrijheidsberoving.
De Hongaarse advocaat Gábor Magyar heeft op dit moment enkele honderden soortgelijke zaken vergaard die hij bij het Europese Hof in Straatsburg wil aankaarten. Het gaat hem niet alleen om die onterechte vrijheidsberoving, maar ook om de omstandigheden waaronder: de Hongaarse gevangenissen zijn zo overbevolkt dat Straatsburg dat al eerder als schending van de mensenrechten veroordeelde. Magyar wil een schadevergoeding voor zijn cliënten. En zoals zij zijn er nog enkele duizenden. Van de in het totaal 18000 gevangenen in dit land zitten er 5000 in voorarrest. Als Straatsburg Magyar gelijk geeft, kan dat een dure grap worden voor Hongarije.
Maar eerlijk is eerlijk, Hongarije is niet het enige land in Europa in die situatie. Over de omstandigheden in landen als Bulgarije, Griekenland of Spanje maak ik me weinig illusies, maar zelfs Duitsland kent een voorarrest zonder einde en buit die optie bij tijd en wijle ook uit. Ik sprak een Duitse advocaat die me vertelde dat in Hamburg een man al vier jaar in de cel op zijn proces wacht. In diezelfde stad werd pas twee jaar geleden de laatste cel met tien inzittenden gesloten.
Wie kritiek heeft op het feit dat Hongarije de mogelijkheden tot voorarrest een paar jaar geleden heeft uitgebreid in plaats de achterstand van de rechtbanken aan te pakken, zal ongetwijfeld met het Duitse of een soortgelijk voorbeeld om de oren worden geslagen. Je kunt veel kritiek hebben op de wetgeving van deze regering, maar vrijwel altijd is er ergens in de Europese Unie wel een land dat iets soortgelijks in zijn wet heeft staan. Het grootste deel van de Fidesz-top, inclusief Orbán zelf, studeerde ooit rechten en weet de Europese juridische gaatjes perfect te vinden.
Veel bedrijven en instellingen proberen van anderen de 'best practices' over te nemen, ideeën en methoden die het bedrijf ten goede komen. De Hongaarse regering doet een beetje hetzelfde, alleen kijkt die eerder naar 'worst practices'. En bovendien voert ze die meestal net wat anders uit dan het land waar ze het idee hebben opgepikt.
Zo werd de Hongaarse media-autoriteit van 2010, die een storm van internationale kritiek veroorzaakte, geënt op de Nederlandse Raad van Journalistiek. Met een paar kleine veranderingen: de Nederlandse raad wordt weliswaar net als de Hongaarse media-autoriteit benoemd door het parlement, maar de leden van de raad worden vanwege hun vakkennis gekozen, niet vanwege hun partijgebondenheid. Bovendien heeft onze mediaraad hele andere en veel beperktere bevoegdheden. Hij mag geen boetes uitdelen en bepaalt ook niet welke radiozender een frequentie krijgt en welke niet. Maar ergens in Europa is ongetwijfeld een ander orgaan dat soortgelijke bevoegdheden wel heeft.
De invoering van de Nationale Tabakswinkels is net zoiets. Dat soort winkels hebben ze in Oostenrijk ook. Alleen, daar bestaan ze al heel lang en zijn ze niet geopend ten koste van pakweg 40.000 kleine kruideniers die tabak mochten verkopen. Ook zijn de licenties geen politiek vriendjesspel. Er zijn nog wat verschillen, maar je kunt de regering niet verwijten dat ze iets hebben bedacht wat niemand anders al deed.
En dan die camera's die tegenwoordig werkelijk op iedere hoek hangen. In Engeland is het minstens net zo erg. Hongaren schijnen er trouwens niet echt mee te zitten. In het huis van een Amerikaanse kennis werd laatst aangekondigd dat er een camera in de hal zou komen met directe verbinding met de politie. De aanleiding was onduidelijk, het was niet zo dat het pand recent door een golf inbraken werd geplaagd. De kennis vond het niets, maar zijn medebewoners snapten niet waar hij zich druk over maakte. Integendeel, zij vonden het idee wel veilig.
Engeland is ook de hoofdleverancier van het kiesstelsel dat de regering Orbán vorig jaar voor de tweede keer aan een tweederde meerderheid hielp. Het Hongaarse systeem lijkt grotendeels op het Engelse districtenstelsel met één kiesronde. Simpelweg komt dat erop neer dat de sterkste partij in een kiesdistrict de zetel wint en alle andere partijen, zelfs als ze bijna even sterk zijn, het nakijken hebben.
De recente verkiezingen in Groot-Brittannië maken zonneklaar hoe oneerlijk dat systeem is. De 'gigantische verkiezingsoverwinning' van David Cameron kwam neer op 36 procent van de stemmen. Dat  leverde hem een absolute meerderheid in het parlement op. Labour kreeg 30,4 procent, 1,4 procent meer dan bij de laatste verkiezingen, maar verloor desondanks 24 zetels. De Schotse Nationale Partij sleepte 50 zetels binnen, met niet meer 4,7 procent van de stemmen, terwijl de liberalen, die haast acht procent van de stemmen kregen, met niet meer dan acht zetels eindigden. En hoewel ze mijn sympathie totaal niet hebben: dat de anti-EU UKIP met 13 procent van alle stemmen slechts één zetel in het Britse parlement wist te halen, lijkt me het ultieme bewijs hoe rot het Britse systeem is.
Dan kan Orbán met recht beweren dat het Hongaarse kiesstelsel een stuk eerlijk is: hier wordt tenminste een deel van de zetels via partijlijsten verdeeld. Als dat niet het geval geweest was en alle zetels in het Hongaarse parlement volgens het Engelse systeem zouden zijn verdeeld, dan hadden we vorig jaar een waarlijk communistische uitslag gehad, niet in stemmen, maar wel in zetels. Dan had Fidesz namelijk met 43 procent van de stemmen geen tweederde meerderheid in het parlement gehad, maar 95 procent.
Maar de Hongaarse regering kan tevreden zijn. Afgelopen week won Andrzej Duda, een man  die qua gedachtegoed dicht bij Orbán staat, de Poolse presidentsverkiezingen. Een van de slogans van zijn Recht en Orde Partij (PiS) is 'Budapest aan de Wisła' (de Wisła is de rivier die door Warschau stroomt). Hongarije als best practice: de Poolse kiezers zien het blijkbaar zitten.

woensdag 20 mei 2015

Plagiaat, een Oost-Europese ziekte

Bron: het internet
Ergens in 1991 had onze Hongaarse buurman een geniaal idee: hij kon voor een zacht prijsje een sokkenbreimachine op de kop tikken en hij wilde achter in zijn schuurtje Adidassokken gaan maken. Toen we hem vertelden dat dat niet zomaar mocht, viel zijn mond open van verbazing. Van merkenbescherming en copyright  had hij nooit gehoord.
Die buurman is inmiddels wijzer. Maar in één sector woekert de onkunde over copyright en plagiaat vrolijk verder: het onderwijs. Het wordt de moderne student ook zo makkelijk gemaakt: even googelen, wat knippen en plakken, een paar woorden herschrijven en klaar is je scriptie. Velen realiseren zich nauwelijks dat dat plagiaat is. Behalve in Slowakije. Dankzij de invoering van een centraal controlesysteem waar universiteiten afstudeerscripties en proefschriften moeten laten controleren, is 99 procent van alle Slowaakse studenten zich bewust van het verschijnsel. Slowakije loopt daarmee voorop in heel Europa, maar zeker in de regio. Het overschrijven van andermans werk komt overal voor, maar in het voormalige Oostblok is het een traditie waarvoor weinigen zich schamen. 
De Hongaarse oud-president Pál Schmitt moest in 2012 jaar aftreden toen bleek dat hij vrijwel zijn hele proefschrift had gejat van anderen. In datzelfde jaar bleek dat ook de Roemeense premier Viktor Ponta de helft van zijn proefschrift had overgeschreven. Een officiële commissie meende dat hem geen blaam trof: voor een juridisch proefschrift golden volgens hen andere regels. Ponta trad niet af, maar gaf, pas twee jaar later, uiteindelijk wel zijn doctorstitel terug. Niet uit schaamte, maar omdat het aanhoudende debat daarover zijn carrière schaadde. Ponta en Schmitt vinden beiden nog steeds dat ze eigenlijk niets verkeerd hebben gedaan.
Niet alleen politici maken zich schuldig aan plagiaat, wetenschappers net zo hard. In 2009  bleek de vice-decaan van de juridische universiteit in het Tsjechische Pilsen zijn proefschrift geplagieerd te hebben. Maar ach, zijn opponent, de faculteitsdecaan, bleek zijn beoordeling van datzelfde proefschrift net zo goed overgeschreven te hebben.
Nadat het hele bestuur onder mediadruk was afgetreden, liet de nieuwe decaan alle recente dissertaties controleren. Resultaat: een volledig overgeschreven proefschrift, vijf die voor meer dan vijftig procent waren gekopieerd en negen waarvan pakweg een kwart van de tekst plagiaat was. In dezelfde tijd kwam ook nog eens aan het licht dat een opmerkelijk deel van de Tsjechische politici dankzij gekochte examens binnen enkele maanden, in plaats van enkele jaren, een universitair diploma had behaald.
Overschrijven, examens kopen: het past in een onderwijssysteem waarin de nadruk meer traditioneel vooral ligt op het uit het hoofd leren van feiten en niet op het stellen van kritische vragen en het stimuleren van originele gedachten. Plagiaat wordt bevorderd door massale hoorcolleges en docenten die jaar in, jaar uit dezelfde studieopdrachten geven, waardoor je gewoon de scriptie van een ouderejaars kunt gebruiken. De kans dan een Tsjechische, Hongaarse, op Bulgaarse student voor plagiaat gepakt wordt, is gering, zo blijkt uit een studie van de Europese Unie naar academisch plagiaat in de lidstaten. De kans dat hij ervoor bestraft wordt, is nog kleiner. En in veel gevallen bestaat de straf uit niet meer dan een berisping en misschien de opdracht een nieuw werkstuk in te leveren.
De Slowaken bewijzen dat het anders kan. Sinds de universiteiten in 2010 verplicht zijn scripties en proefschriften te laten controleren, weet vrijwel iedereen waarom het gaat en is het aantal gevallen drastisch gedaald. Het Slovaakse Centrum voor Technische en Wetenschappelijke informatie dat verantwoordelijk is voor de controle, won er een prijs van de Europese Commissie voor.  
Dat in andere landen veel minder weinig tegen plagiaat wordt gedaan, is niet alleen onwil. Onkunde en geldgebrek spelen een belangrijke rol. Docenten  blijken volgens het Europese onderzoek vaak nauwelijks een idee te hebben wat precies het verschil is tussen een citaat en plagiaat. Dat het zonder aanhalingstekens en met de verandering van een paar woorden overnemen van een stuk tekst plagiaat is, komt bij velen niet eens in het hoofd op, zo blijkt uit het Europese onderzoek, waarin studenten en docenten onder meer een aantal voorbeelden voorgelegd kregen met de vraag of het daarbij om plagiaat of citaat ging.
Veel universiteiten hebben niet eens de software in huis die nodig is om op plagiaat te controleren. Als het al gebeurt, gebeurt het vaak op dezelfde wijze waarop dat plagiaat in eerste instantie meestal tot stand komt: door de tekst in Google in te voeren. 

In Hongarije had de kwestie Schmitt één positief effect: universiteiten daar werden zich bewuster van het probleem. Het land heeft overigens al jaren een centraal controlesysteem. De Hongaarse software is zelfs in staat om te controleren of een tekst uit het Duits of het Engels is vertaald. Niet onbelangrijk, want vertalen is een van de makkelijkste manieren plagiaat te verdoezelen. Veel software pikt zulke vertalingen niet op. 
Maar de controle is in Hongarije niet verplicht en de gigantische bezuinigingen op het universitair onderwijs gaan ten koste van het onderhoud van dat systeem. Van het voornemen om meer vertaaltalen toe te voegen, komt dan ook al jaren niets terecht.
Een van de aanbevelingen van de EU aan de politiek is om meer geld voor controlesystemen ter beschikking te stellen. Maar zolang de politici zelf boter op hun hoofd heeft, is daar weinig enthousiasme voor.

zaterdag 9 mei 2015

De doodstraf en het geweten van een strafrechter.

Doodstraf onder het communisme: de galg
De Hongaarse premier Viktor Orbán blijft met de doodstraf spelen. Tegen de EU zegt hij dit, tegen zijn aanhang dat. Ieder volk moet het recht hebben om er zelf over te beslissen, is zijn laatste stelling. Er zijn goede argumenten tegen de doodstraf, met als belangrijkste de kans dat je de verkeerde ophangt. Of de juiste, maar dat de doodstraf een onevenredige strafmaat is. Je kunt trouwens zelfs aanvoeren dat de doodstraf in sommige gevallen misschien milder is dan iemand voor zestig jaar opsluiten.
Maar waar zelden iemand bij stilstaat, is dat er ook nog een rechter is die die straf moet uitspreken. Wat doet het met een mens als je iemand anders tot de galg veroordeelt? Midden jaren tachtig sprak Zoltan Nagy als strafrechter de laatste terdoodveroordeling uit in de regio Györ-Moson-Sopron. Het was de enige keer in zijn leven dat hij dit oordeel velde, en sindsdien laat het hem niet meer los. 
De zaak waarover Nagy moest oordelen is echt zo'n geval waarbij je voor de dader geen enkele sympathie kunt opbrengen. De man, die in de lokale kroeg werkte, werd verliefd op een vrouw uit het dorp. Zij was getrouwd, had twee kinderen en ze was totaal niet in hem geïnteresseerd. Hij was een stalker die simpelweg moordde omdat hij zijn zin niet kreeg. Maar toch. Hieronder het verhaal van de rechter, zoals het regionale blad Kis Alföld dat optekende.  
“Zij deed er alles aan om hem te ontwijken, maar op een dorpsfeest vroeg hij haar ten dans. Hoewel nee zeggen dan eigenlijk niet hoort, deed ze dat toch. De man was diep beledigd. Wie was zij om hem af te wijzen? Onmetelijke woede en haat vervulden hem, en daarbij speelde alcohol zonder enige twijfel een rol. Hij besloot dat de vrouw en haar man een verschrikkelijke wraak verdiend hadden.
Op een avond drong hij hun tuin binnen en stak de man, die naar buiten was gekomen vanwege het lawaai, in het hart. Daarop vermoorde hij ook de moeder, met in het totaal veertig steken. De kleine kinderen waren intussen in huis en hadden niet door wat er gebeurde. Toen hun ouders niet terugkwamen, gingen ze naar de buren, gelukkig zonder te merken wat er gebeurd was. De volwassen buurman vond de lijken de volgende ochtend vroeg.
In de loop van het proces moet ik ook de kinderen ondervragen. Ze kwamen met hun grootouders, en ik vroeg hen, of ze wisten wat er met hun moeder en hun vader was gebeurd. Dat weten we, want we waren bij hun begrafenis, kwam het antwoord. Maar de kleinste, die nog niet eens op school zat, voegde eraan toe: 'Maar wanneer komen ze thuis?'. Dat vergeet ik nooit meer.
In de loop van het proces werd steeds duidelijker in welke richting we gingen. Wat de feiten betreft en juridisch was het een eenvoudige zaak. Er was geen twijfel over de dader, of over de methode van de moord. Het was duidelijk dat die moord vooraf beraamd was, en ook, dat het om meerdere mensen ging. De buitengewone wreedheid stond ook vast. En het motief was ook duidelijk: de moeder van twee kinderen moest simpelweg sterven omdat ze haar ‘minnaar’ had afgewezen. De wet gaf in die tijd, als er meerdere bezwarende omstandigheden waren, ook de mogelijkheid – maar niet de verplichting – om de doodstraf op te leggen. Voor mij was in dit geval de cruciale vraag of de dader toerekeningsvatbaar was. Hij werd onderzocht, en hij was toerekeningsvatbaar.
Er restte maar een kwestie: was ikzelf in staat om de wet toe te passen? Dat was geestelijk geen geringe last. Ik beloofde mezelf dat als deze man in staat was om onder ogen te zien wat hij had gedaan, als hij in staat was om onder het gewicht van zijn eigen daad te breken, dat dan ook zijn straf zou zijn. Dan moest ik hem zijn leven laten behouden. Maar hij gaf me daartoe geen kans. Behalve dat hij medelijden had met zichzelf, en kiespijn en dat hij klaagde over het eten in de gevangenis, zat hij nergens mee.
Toen ik mijn oordeel velde, lette ik speciaal op zijn gezicht. Als ik ooit een houten kop heb gezien, dan was het de zijne. Op dat moment lijdt de rechter minstens net zo zeer als de verdachte. Maar de uitspraak is niet definitief, want er zijn meerdere instanties die er daarna nog over oordelen. De uitspraak is dan ook niets in vergelijking met wat de dienaar van de wet te wachten staat bij de executie.
De zaak doorliep alle beroepsprocedures, maar het doodsvonnis bleef staan. Volgens de toenmalige wet was de executie de taak van de rechter die het oorspronkelijke oordeel had geveld, van mij dus. Ik bracht hem in de gevangenis het nieuws dat zijn gratieverzoek was afgewezen en dat de executie de volgende dag zou plaatsvinden. De ooit totaal onbewogen man stortte in elkaar. Hij schreeuwde ongearticuleerd, maakte gebaren, maar het was niet mogelijk te verstaan wat hij zei. Een psychiater onderzocht hem, nog een keer, de laatste keer.
De volgende ochtend gingen we naar de executie. Ze hadden een gehavende tafel opgezet in een grote schuur. Ze brachten de man binnen, die zich verzette. Hij schopte met opgeheven armen. Zijn laatste wensen waren daarvoor vervuld: hij had met zijn moeder kunnen praten en iets te eten gevraagd. Ik las het hele oordeel nog eens voor, maar vanwege zijn aanhoudende gegil kon ik mijn eigen stem nauwelijks horen. “Het oordeel wordt uitgevoerd” was de instructie die ik moest geven. En zo gebeurde het. Hij werd opgehangen. Daarna wachtten we nog vijftien minuten, in treurige stilte, tot de dokter het resultaat van zijn onderzoek gaf, dat de man werkelijk dood was.
Het was zo’n verschrikkelijke, afschuwelijke zaak, dat ik toen op dat moment tegen mezelf zei: dit doe ik nooit meer. Ik diende de staat, en  de rechter is gehouden om de wet te handhaven. En wat minstens net zo belangrijk is: hij mag niet kiezen! Het kan niet zo zijn dat hij zegt: deze wet bevalt me, maar die niet en die pas ik niet toe. Ik kon slechts hopen dat iets vergelijkbaars mij niet nog eens ten deel zou vallen. Niet vanwege de zaak zelf. Die was overduidelijk. Maar de staat mag niet doden. Toen niet. Nu ook niet."


woensdag 6 mei 2015

Orbán en de doodstraf

Gevangenis in Boedapest. Hier stond tot 1990 een galg. Foto Wikipedia
Hongarije moet de doodstraf misschien maar weer overwegen. Met die uitspraak verraste premier Viktor Orbán vriend en vijand begin vorige week. Hij zei het naar aanleiding van een vraag over de roofmoord in een tabakswinkel het weekend daarvoor, waarbij het winkelmeisje omkwam en de dader er met 20000 forint vandoor ging.
Die totaal geblindeerde winkels bestaan sinds twee jaar en zijn sindsdien regelmatig doelwit van overvallers. Je ziet niet wat binnen gebeurt, en met tabak en meestal ook alcohol op de plank is de kans groot dat ze wat in kas hebben. Maar deze overval was het gewelddadigste incident tot nu toe. De eigenaar, die meerdere zaken heeft, deed het enige verstandige: hij lapte de wet aan zijn laars en verwijderde de folie die inkijk onmogelijk maakt. Maar zo'n voor de hand liggende oplossing, daar zei Orbán niets over. Hij zoekt het drastischer: de doodstraf. Dat zal criminelen afschrikken, volgens hem.
Het is niet voor het eerst dat Orbán voor herinvoering van de doodstraf pleit. De eerste keer dat hij dat deed, was in 2002, nadat bankrovers in het stadje Mór acht personeelsleden en klanten van de Erste Bank doodschoten. De bloedige bankoverval veroorzaakte een enorme schok in Hongarije, waar zulk geweld bepaald niet tot de orde van de dag behoort. Gelijktijdig is Mór een van de beste argumenten tegen de doodstraf: de kans dat je de verkeerde ophangt.
De politie zat natuurlijk te springen om een dader en daarom werd er een forse beloning uitgeloofd voor de gouden tip: 25 miljoen forint, toen zo'n 100.000 euro. Die tip kwam dan ook prompt, van een crimineel die er ook nog eens een deal over strafvermindering uit wist te slepen. De twee mannen die op zijn aanwijzing werden gepakt, ontkenden. Toen een van hen een overtuigend alibi wist te produceren, schakelde politie simpelweg over op de beschuldiging dat hij dan de wapens had geleverd. De andere verdachte bleef te boek staan als dader, al was er geen enkel concreet bewijs tegen hem en al had ook hij een alibi. Maar dat werd straal genegeerd. De man zou zonder enige twijfel de doodstraf hebben gekregen, als die toen bestaan had. Vijf jaar later kwam naar buiten dat de politie de verkeerden gepakt had. Het duurde nog twee jaar langer voordat die fout echt werd erkend en de aanklacht helemaal werd ingetrokken.
Dat zulk slordig politieonderzoek In Hongarije geen uitzondering is, bewijst de zaak tegen Sándor Schönstein, die tot twaalf jaar veroordeeld werd wegens de moord op zijn moeder, Fidesz-gemeenteraadslid Irma Balla. Niets wees erop dat Schönstein de dader was. Hij had een ijzersterk alibi: hij was op het moment vele kilometers verderop met een aantal vrienden aan het barbecueën. Maar ja, hij had volgens de politie te rustig gereageerd op de dood van zijn moeder. Buitengewoon verdacht.