Hongaarse economische groei (rood) en netto EU-inkomsten (blauw). Bron: Péter Ákos Bod |
verplichte werkverschaffing), centralisatie van overheidsinstellingen, nationalisatie van strategische bedrijven: het economische beleid van de Hongaarse premier Viktor Orbán is tamelijk onorthodox. Of niet juist. Econoom Péter Ákos Bod herkent in ieder geval veel. “Een marxistische denkwijze,” noemt de voormalige directeur van de nationale bank de regeringsvisie op de economie.
Op het eerste gezicht lijkt het beleid geslaagd. De werkloosheid is 3,7 procent, de economische groei vier procent. Dat is ruim twee procent meer dan het Europese gemiddelde, al loopt de Hongaarse groei achter op Polen en Roemenië. “Die cijfers zijn inderdaad mooi”, zegt Bod. “Maar Hongarije behoort tot de grootste netto-ontvangers van EU-subsidies. Jaarlijks komt drie tot vijf procent van ons bruto binnenlands product (bbp) uit Brussel. De vraag is dus: zouden we zonder dat geld ook zijn gegroeid?” Hij betwijfelt het.
Voordat hij directeur van de nationale bank werd, was Bod minister van economische zaken. Daarna steunde hij Orbán jarenlang als conservatief parlementariër. Maar de laatste jaren is hij steeds kritischer over het regeringsbeleid.
Hongarije zwemt volgens hem in het geld, zeker als je meerekent dat er naast de EU-steun jaarlijks twee miljard euro (pakweg nog eens twee procent van het bbp) binnenkomt van Hongaren die in het buitenland werken. “Maar sinds 2007 is onze jaarlijkse groei is minder dan de EU-subsidies die we ontvangen. Dat betekent gewoon dat al dat geld slecht besteed wordt.”
De overheidsuitgaven zijn hoog, een kleine vijftig procent van het bbp. Analisten waarschuwden deze zomer voor een begrotingstekort dat in dat kwartaal dreigde op te lopen naar ruim vier procent. Veel geld gaat naar infrastructuur en sportfaciliteiten. Volgens onderzoekswebsite Átlátszó hebben voetbalstadions en dergelijke sinds 2010 een kleine vijf miljard euro gekost. In andere sectoren, zoals onderwijs en gezondheidszorg, is vooral bezuinigd en gecentraliseerd.
Zorgwekkend noemt Bod het feit dat bij 40 procent van de overheidsprojecten geen openbare aanbesteding plaatsvindt of slechts één bedrijf inschrijft. Volgens de regering gaat de voorkeur bij aanbestedingen uit naar Hongaarse bedrijven. en is dat geen corruptie, maar noodzakelijk beleid om een nieuwe nationale middenklasse op te bouwen.
Maar Bod is sceptisch. Hoewel een deel van de Hongaren het zeker beter heeft gekregen, profiteert volgens hem vooral een kleine, en inmiddels zeer rijke bovenlaag van het beleid. Ook veel Hongaarse bedrijven worden uitgesloten bij aanbestedingen. “Als Mészáros, (zakenpartner van de familie Orbán, R.H.) aankondigt dat hij geïnteresseerd is, weten andere bedrijven dat ze geen kans maken, zelfs niet als ze beter of goedkoper zijn,” zegt hij.