vrijdag 14 november 2008

NIEUWE WEBSITENAAM

Niet meer dan een technische mededeling: vanaf komende week heeft scribblesfromhungary.blogspot.com een wat simpelere naam: www.scribblesfromhungary.com. Gebruikers zullen overigens daar verder weinig van merken. Wie naar de oude blogspot site gaat, wordt simpel doorgelinkt. Maar de nieuwe naam is net even makkelijker om te onthouden. Hopelijk gaat de overschakeling zo makkelijk als ze bij Google beloven.

dinsdag 11 november 2008

SLOWAAKSE HONGAREN

Zo’n 100 meter van de Slowaakse grens in Letkés staat een dertigtal Hongaarse Gardisten in zwart-witte uniformen te demonstreren. “Krenk de Hongaren niet’ staat op hun spandoek. Ze protesteren tegen het optreden van de Slowaakse oproerpolitie anderhalve week eerder, toen die hardhandig ingreep tegen extreemrechtse Hongaarse voetbalsupporters die nationalistische leuzen riepen. Na protesten bij de Slowaakse ambassade in Budapest afgelopen week hebben de Gardisten hun activiteiten nu naar de grens verlegd.
Er vinden bij zes grensovergangen acties plaats, zegt ‘kapitein’ Róbert Kis, die meent dat zowel de Hongaarse als de Slowaakse regering belang bij onderdrukking van de Hongaarse Slowaken hebben. De gardisten zijn niet uit het dorp. Een paar bewoners van Letkés staan op een afstandje toe te kijken. ,,Circus,” zegt een man meesmuilend, ,,Ze staan hier op de verkeerde plek. Niemand heeft hier behoefte aan hun protesten. Wij leven in vrede met onze buren en zo moet het blijven.” Zijn buurman knikt instemmend.
Eén kilometer verderop, aan de overkant van de rivier de Ipoly, in Szalka (of Salka, zoals de Slowaken het noemen) denkt een groepje Slowaakse Hongaren in het Hongaarse Landschapshuis, een soort dorpsmuseum, er net zo over. ,,Wij hebben geen problemen met de Slowaken,’’ zegt een man, die overigens net als de rest niet met zijn naam in de krant wil. ,,Maar dit soort acties kan ervoor zorgen dat we die wel krijgen.’’
Volgens de Slowaaks-Hongaarse parlementariër Béla Bugár zijn de extremistische protesten zeer kwalijk voor de Slowaakse Hongaren. ,,Wij vragen hier zeker niet om,’’ aldus Bugár afgelopen weekend voor de Slowaakse tv. Het nationalistische optreden jut volgens hem bevolkingsgroepen tegen elkaar op. ,,Het maakt niet alleen de Hongaren, maar ook de Slowaken in Zuid-Hongarije bang,’’ aldus Bugár, die pleit voor een geregeld overleg tussen de Slowaakse en de Hongaarse regeringstop om te voorkomen dat de spanningen verder oplopen.
In het dorpshuis in Szalka waaien muziek en toespraken uit Letkés over. Een vrouw kijkt bezorgd. Hoewel ik er net overheen gereden ben, weet ze zeker dat de brug naar Hongarije afgesloten is. Een man beweert dat Slowaakse nationalisten Hongaarse automobilisten lastig vallen. De geruchten tekenen de sfeer: er is niets aan de hand, maar mensen zijn zenuwachtig. Want iedereen weet dat ondanks de goede burenrelaties de problemen wel degelijk iets dieper gaan dan wat rotzooi bij een voetbalwedstrijd.
Uit een recente opiniepeiling bleek dat Slowaken negatiever over Hongaren denken dan over zigeuners. In Szalka, een puur Hongaars dorp, merk je daar niets van. Maar de Slowaakse Nationalistische Partij, lid van de huidige regering, is openlijk anti-Hongaars en een regeringsplan dat Hongaarstalige scholen wil verplichten een deel van hun lessen in het Slowaaks te geven heeft de verhoudingen niet verbeterd. Een maatregel die al is doorgevoerd, is dat Hongaarse schoolboeken alleen nog maar de Slowaakse namen voor plaatsen mogen gebruiken, terwijl die vroeger tweetalig werden vermeld.
Slowaakse Hongaren op hun beurt hebben weinig affiniteit met het land waar ze wonen. ,,Ik spreek nauwelijks Slowaaks en wil het niet leren ook,’’ zegt een pakweg 35-jarige man trots. Een oudere vrouw sluit zich bij hem aan. ,,Ze zeggen wel eens: als je Slowaaks brood eet, moet je ook Slowaaks spreken. Hoezo Slowaaks brood? Al het graan komt uit gebieden waar Hongaren wonen. De Slowaken hebben zelf niets dan wat geiten en schapen,’’ zegt ze denigrerend.
Die houding heeft uiteraard consequenties. Slowaken en Hongaren delen weliswaar één land, maar kennen doen ze elkander niet. Hongaren die geen Slowaaks kennen, zijn ook niet in staat om het Slowaakse nieuws te volgen of een Slowaakse krant te lezen. Ze kunnen met een groot deel van hun landgenoten geen gesprek voeren. En omgekeerd. De twee bevolkingsgroepen weten opmerkelijk weinig van elkaar. En onbekend maakt onbemind.
Tegenwoordig is Slowaaks wel een verplicht vak op school. Vanaf de eerste klas krijgen de kinderen in de Hongaarse lagere school van Szalka iedere dag een uur Slowaaks. Op de kleuterschool krijgen ze de eerste Slowaakse liedjes. Maar het blijft een vreemde taal die ze vaak slecht leren beheersen.
Schoolhoofd Róbert Baranovics heeft daar wel een verklaring voor: ,,Ze krijgen weliswaar van jongs af aan Slowaaks, maar uit schoolboeken die voor Slowaakse kinderen zijn geschreven. Die gaan uit van kinderen die de taal al spreken, staan boordevol grammatica en zijn totaal ongeschikt voor kinderen die Slowaaks als vreemde taal leren.’’
De boekjes zijn zo ongeschikt, dat de school zelfs begonnen is om het materiaal van de Engelse lesmethode, die wel goed is, te vertalen en te gebruiken als basis voor de Slowaakse lessen spreken. Baranovics: ,,Die lesmethode is geheel op het leren van een vreemde taal afgestemd. Kinderen spreken nu soms na negen jaar lagere school beter Engels dan Slowaaks, hoewel ze veel minder uren Engels krijgen.”
Hijzelf vindt het van groot belang dat kinderen goed Slowaaks leren, aangezien alle voortgezette opleidingen in het Slowaaks zijn. Maar het regeringsplan om de kennis van het Slowaaks te verbeteren door kinderen een deel van de vakken in die taal te laten volgen, vindt hij buitengewoon ongelukkig: ,,Dat geeft hen een enorme achterstand. Dan moeten ze vakken als biologie, waar ze in het Hongaars soms al moeite mee hebben, volgen in een taal die ze niet goed kennen. Daarmee maak je het alleen maar extra moeilijk voor hen om door te leren’’

vrijdag 7 november 2008

OBAMA

Politiek is een onderwerp dat ik vermijd tijdens mijn Engelse les, maar om de verkiezingen in Amerika bleek ik niet heen te kunnen. Volgens een enquete over het onderwerp zou slechts 25 procent van de Hongaren zich voor deze historische gebeurtenis interesseren. Op de ochtend van Obama's overwinning zat ik toevallig in een hotelkamer met veel internationale kanalen, die allemaal maar één gezicht toonden, dat van de nieuwe Amerikaanse president. Alleen op de Hongaarse kanalen overheerste het binnenlandse nieuws.
Maar van de 25 procent geïnteresseerde Hongaren bleek ik er een paar in mijn les te hebben. En ze hadden een tegengestelde mening over de uitkomst. Agi, die het internationale nieuws zo goed volgt dat ze even later als enige ook bleek te weten wie Berlusconi was, was hoogst ongelukkig met de nieuwe Amerikaanse president. Een zwarte aan de macht in het belangrijkste land op aarde! Dit betekent het einde van de wereld, voorspelde ze.
Ook Anna had de verkiezingen gevolgd. Dat verbaasde me niet echt, want het is duidelijk dat zij, en haar familie, in politiek geïnteresseerd zijn. Bij vorige verkiezingen had ze Fidesz-folders in haar winkel liggen, haar zoon staat met een t-shirt met een Magyar Garda-opschrift achter de toonbank en op de deur hing laatst een affiche voor een optreden van Karpátia, een muziekgroep die zeer populair is in extreem-rechtse kringen.
Anna was het niet met Agi eens. Zij was blij met Obama: "Die staat veel dichter bij de gewone mensen. Ik denk dat hij beter begrijpt dan McCain wat het betekent om arm te zijn en meer voor arme mensen zal doen. En ik denk dat hij ook beter begrijpt wat er in de rest van de wereld leeft."

donderdag 6 november 2008

MIJN REISGIDS IS UIT!

Okay, af en toe een beetje reclame voor jezelf maken moet mogen. De afgelopen jaren heb ik geploeterd aan een reisgids over Budapest. De verschijning heeft wat langer op zich laten wachten dan ik had gehoopt, maar uiteindelijk is hij er echt. Na flinke discussies over toevoegingen als 'Annecdotische Reisgids, Achtergronden bij een Stad of Reisgids voor Onderweg en Thuis' is de titel simpelweg 'Boedapest' (Uitgeverij Atheneaum-Polak & Van Gennep, ISBN 9789025363956)

Waarom nog een reisgids over Budapest? Omdat het een prachtige stad is, natuurlijk, en over mooie steden kun je nooit genoeg schrijven. Maar bovendien is deze gids echt anders is dan de andere. Hij maakt onderdeel uit van de kersverse serie Athenaeum reisgidsen, die geen praktische informatie over openingstijden en buslijnen geven, maar zich richten op reizigers (en thuisblijvers) die een stad niet alleen als verzameling mooie gebouwen zien, maar ook als een inkijk in een andere cultuur en een andere geschiedenis en die naast dat soort praktische informatie op zoek zijn naar meer.
Het is een verhalende gids, die gebouwen en plaatsen in hun historie plaats en laat zien wat voor mensen de stad hebben gemaakt tot wat ze vandaag is.
Ieder hoofdstuk leidt de lezer rond door een bepaalde periode uit de geschiedenis van de stad en van Hongarije en door een wijk die die periode het beste vertegenwoordigt. Het Romeinse Boedapest voert langs de opgravingen in Óbuda, de Middeleeuwen langs de restanten gotiek op de burchtheuvel, en Turks Boedapest leidt de lezer langs de baden en andere gebouwen uit de tijd van de Turkse bezetting. Joods Boedapest belicht de geschiedenis van de Joden in de stad en communisch Boedapest het sociaal-realisme en de Hongaarse opstand van 1956. De zwerftocht door tijd en stad eindigt met de nieuwe architectuur van de moderne stad.

Voor wie geïntereseerd is, bij deze een paar voorproefjes:


De jongens van de Paulstraat

Maar Józsefváros is meer dan alleen armoede. De wijk is in het hart van iedere Hongaar gegrift dankzij een van de beroemdste Hongaarse kinderboeken, Pál utcai Fiúk, de Jongens van de Paulstraat, van Ferenc Molnár. Het is het meest gelezen boek van Hongarije, niet alleen omdat het verplichte kost op school is, maar ook, omdat het volgens een enquête het meest geliefde boek van het land is. Het is ook een van de meest vertaalde, of misschien wel het meest vertaalde Hongaarse boek. Het werd bovendien in het totaal vijf keer verfilmd, de eerste keer in 1929, de laatste keer in 2003. En het speelt zich helemaal af in het achtste district.
Dat dit boek zó wezenlijk gevonden wordt dat ieder Hongaars kind het moet lezen, dat het überhaupt als kinderboek te boek staat, is veelzeggend. Pál utcai Fiúk, geschreven in 1907, is een mooi boek, maar ook buitengewoon somber. Er zijn op de wereld meer droevige kinderboeken. Maar Alleen op de Wereld, Kruimeltje en Oliver Twist hebben allemaal één ding gemeen: hoe droef het lot van de hoofdpersoon ook is, wat voor vreselijke mensen hij ook ontmoet, uiteindelijk komt het allemaal in orde en vindt hij warme moederliefde en geluk. Zo niet in Pál utcai Fiúk. Niet alleen gaat Nemecsek, de hoofdpersoon, dood, maar na zijn dood blijkt ook nog eens dat het allemaal voor niets was. In de Hongaarse kinderliteratuur is dat overigens niet zo heel uitzonderlijk. Terwijl sprookjes in de meeste landen eindigen met de zin: zij leefden nog lang en gelukkig, krijgen Hongaarse peuters aan het eind van ieder sprookje te horen: ‘Zij leefden nog lang en gelukkig, tot ze doodgingen.’
De jongens van de Paulstraat zijn een groep schooljongens die altijd spelen op een braakliggend stuk land in hun straat, de ‘grund’, dat dienstdoet als houtopslag. De groep leeft in staat van oorlog met de Roodhemden, een bende veel sterkere jongens, die het terrein voor zichzelf opeisen. Nemecsek is de kleinste jongen van de groep. Als hij op zekere dag van verraad wordt beschuldigd, wil hij bewijzen dat hij betrouwbaar is en daarom gaat hij in het hoofdkwartier van de Roodhemden in de botanische Orczytuin spioneren. Maar de vijand betrapt hem en gooit hem in een ijskoude vijver. Daardoor loopt hij een longontsteking op. Maar toch sleept hij zich op de beslissende dag, als beide groepen op de grund om het bezit zullen vechten, naar buiten om zijn terrein te helpen verdedigen. Dat is te veel voor hem: aan het einde van het gevecht sterft hij. Korte tijd later blijkt het allemaal voor niets te zijn geweest: de grund moet plaatsmaken voor nieuwbouw.
Het is niet moeilijk om het boek een politieke lading toe te kennen. Hongaarse geschiedenisboeken zijn een opsomming van helden die stierven in een oorlog of revolutie die uiteindelijk verloren werd. Het taalgebruik van de hoofdpersonen is vol van termen als ‘het vaderland’ (voor de grund) en ze praten over de oprichting van een ‘nationaal leger’ om hun speelterrein te verdedigen. Als de grund in een bouwplaats verandert, zegt iemand bitter: ‘Het vaderland heeft ons verraden.’ De boodschap is duidelijk: dit soort heroïsme leidt uiteindelijk tot niets.
Gezien de bekendheid van het boek was het eigenlijk verrassend dat Boedapest ondanks zijn overvloed aan monumenten tot voor kort nergens een plek had waar aandacht aan de Jongens van de Paulstraat werd besteed. Maar honderd jaar na het verschijnen van het boek werd in het achtste district, waar het boek zich afspeelt, een ‘grund’ geopend. Niet precies op de plek van de oude grund, die nog steeds bebouwd is, maar een stukje verderop, en geen echt wild landje, maar een nette speelplaats, waarbij de houtstapels zijn vervangen door blokhutachtige speeltoestellen met, netjes en EU-conform, rubberen tegels op de grond.
Schrijver Ferenc Molnár geldt als een van de beroemdste Hongaarse schrijvers van de twintigste eeuw. In een voorwoord van een van zijn boeken schreef hij in 1925 een korte ‘autobiografie’: ‘In 1878 werd ik in Boedapest geboren; in 1896 werd ik student in de rechten in Geneve; in 1986 werd ik journalist in Boedapest; in 1897 schreef ik een kort verhaal; in 1900 schreef ik een novelle; in 1902 werd ik in mijn vaderland een toneelschrijver; in 1908 werd ik in het buitenland een toneelschrijver; in 1914 werd ik oorlogscorrespondent; in 1916 werd ik opnieuw toneelschrijver; in 1918 werd mijn haar spierwit; in 1925 zou ik weer student in de rechten in Geneve worden.’
Ferenc Molnár, eigenlijk Ferenc Neumann, was de zoon van een Joodse arts. Zoals veel Hongaarse schrijvers uit die tijd was Molnár zowel schrijver als journalist. Zijn verslagen als oorlogscorrespondent van het Galicische front haalden niet alleen de Hongaarse pers, maar ook de Londen Morning Post en de New York Times. Hij was een enorm productieve schrijver, vooral van toneelstukken, en zo succesvol dat hij tussen 1920 en 1930 een miljoen dollar verdiende, een enorm bedrag voor die tijd. Molnár had niet alleen in Hongarije, maar ook elders een ware sterstatus, maar de opkomst van het fascisme veranderde zijn leven. Vanwege de toenemende anti-Joodse wetgeving besloot hij in 1937 Hongarije te verlaten. Hij vertrok naar Amerika, een land waar hij zeer populair was. Maar Molnár, die geen Engels sprak, voelde zich zeer ongelukkig. Toen zijn vrouw in 1947 zelfmoord pleegde, raakte hij in een depressie waar hij eigenlijk nooit meer uit zou komen. Hij bleef schrijven, omdat arbeid volgens hem de enige troost was die hij had. Hij stierf in 1952 in Amerika aan maagkanker.



De welvarende stad

De statige Andrássy út staat sinds enkele jaren in zijn geheel op de Werelderfgoedlijst van Unesco als een uniek voorbeeld ‘van harmonieuze interactie tussen parkland en modern urbaan gebied’, zoals de VN-organisatie het omschrijft. De lange, kaarsrechte straat, die eindigt op het Plein van de Helden, was het pronkstuk van de snelle stadsontwikkeling die Boedapest als gevolg van de snelle economische ontwikkeling in de tweede helft van de negentiende eeuw doormaakte.
Die snelle economische groei was mede te danken aan de stabiliteit die het Oostenrijks-Hongaarse compromis van 1867 bracht. Een jaar eerder had keizer Franz-Jozef een oorlog tegen de Pruisen verloren. Dat leidde tot toenemende spanningen in het samenraapsel van volkeren dat het Habsburgse keizerrijk was. Om greep op de zaak te houden, zag de keizer zich genoodzaakt om met de Hongaren, het meest opstandige volk binnen het keizerrijk, tot overeenstemming te komen. Onafhankelijkheid ging de keizer een stap te ver, maar hij was wel bereid tot het compromis van een Dubbelmonarchie, waarin hij koning zou worden van Hongarije en dat koninkrijk dezelfde rechten kreeg als het Oostenrijkse keizerrijk. De nieuwe staatsstructuur had veel weg van een moderne federatieve staat. Hongarije had een eigen regering, maar het had geen eigen buitenlandse beleid, leger of marine. Lang niet alle Hongaren waren overigens blij met deze oplossing. De in ballingschap levende Lajos Kossuth noemde de Dubbelmonarchie ‘de dood van de natie’ en meende dat het land nu aan ‘het trektouw van andermans interesse hing’. Dat Kossuth niet helemaal ongelijk had, bleek een kleine halve eeuw later, toen Hongarije tegen wil en dank aan Oostenrijkse zijde meegezogen werd in de Eerste Wereldoorlog.
Het waren overigens niet alleen Hongaren die ongelukkig waren met de nieuwe Dubbelmonarchie. Andere volkeren binnen het Habsburgse Rijk, in het bijzonder de Tsjechen, waren er zeer verbolgen over dat de Hongaren wel een speciale status kregen, maar zij niet. Het Hongaarse koninkrijk omvatte bovendien, buiten het huidige Hongarije, ook Transsylvanië (nu Roemenië), Slovenië, Kroatië, Slowakije, het noorden van Servië, en een strook van wat nu Oekraïne is. De Hongaren maakten in feite maar de helft van de bevolking van dat koninkrijk uit en er ontstonden spanningen door de gedwongen magyarisering die diverse minderheden werd opgelegd.
Gelijktijdig was het een tijd van grote economische bloei. De stabiliteit die de Dubbelmonarchie beloofde, leidde ondermeer tot een grote toevloed van buitenlands kapitaal, vooral uit Wenen en Berlijn. De Hongaarse adel verdiende goed aan de export van graan. De komst van de stoommachine leidde tot de bouw van een groot aantal met stoom aangedreven molens en een groeiende export van veel winstgevender meel. Het geld werd ondermeer gebruikt voor de aanleg van een fijnmazig net aan spoorwegen en dankzij een hoogontwikkelde elektrische industrie was Hongarije het eerste land dat lokale elektriciteitscentrales tot een nationaal net aan elkaar wist te sluiten.
Uiteraard profiteerde de hoofdstad het sterkste van al die ontwikkelingen. Boedapest groeide in een razend tempo, maar dat ging niet zonder problemen. Al in de achttiende eeuw was buiten de stadsmuren van Pest een nieuwe wijk ontstaan met handwerkslieden die werkplaatsen opzetten in wat tot dan toe landbouwland en boomgaarden waren. Het was een ongecontroleerde ontwikkeling en de stad miste de nodige structuur. De openbare diensten, het openbaar vervoer en de stadsplanning waren geheel niet berekend op de snelle groei. Daarom werd in 1870 besloten tot de oprichting van een speciale Hoofdstedelijke Raad van Openbare Werken onder leiding van Frigyes Podmaniczky, die de grondslagen legde voor de nieuwe stadsontwikkeling. De raad schreef in 1871 een internationale prijsvraag uit en koos op basis van de inzendingen voor de ontwikkeling van een drietal ringwegen, naar Weens voorbeeld. Daarnaast zou het bestaande stelsel van radiaalstraten verder worden uitgewerkt, ondermeer met een vijfde radiaalstraat van het centrum naar het nieuw te ontwikkelen Stadspark, de 2,5 kilometer lange Sugár út (Boulevard of ook wel Radiaalstraat), tegenwoordig Andrássy út.
Baron Podmaniczky was een sleutelfiguur in deze ontwikkeling. Zoals veel adellijke Hongaarse jongeren bracht hij zijn jeugd vooral feestend en flirtend door, tot hij in 1848 betrokken raakte bij de Hongaarse opstand tegen de Habsburgers. Adellijke Hongaarse officieren werden na het neerslaan ervan veelal verplicht om als gewoon soldaat in het Oostenrijkse leger te dienen, en ook Podmaniczky moest er twee jaar aan geloven. Na zijn ontslag uit dienst beproefde hij zijn geluk als schrijver, maar als stadsplanner vond hij uiteindelijk zijn ware bestemming. Altijd gekleed in een geruite broek en een hoge hoed, had hij de bijnaam ‘de geruite baron’. Hij was verantwoordelijk voor de belangrijkste stadsuitbreidingsprojecten van die jaren zoals de bouw van de Andrássy út , voor de aanleg van het waterleidingssysteem, de oprichting van de markthallen en het bestraten van de grotendeels ongeplaveide wegen in de stad.
De eerste ideeën voor de aanleg van een straat als de Andrássy út waren al ouder. Het was Lajos Kossuth, de latere leider van de revolutie van 1848, die in 1841 voor het eerst het idee opperde voor de aanleg van een promenade, dwars door de buitenwijk Terézváros (Theresastad). Maar pas in 1872 kreeg de straat, geïnspireerd op de stedenbouwkundige ideeën van de voor de herstructurering van Parijs verantwoordelijke Franse architect baron Georges-Eugène Haussmann, zijn beslag. En hoewel de Champs-Elysée model stond voor de Andrássy út, werd de Hongaarse navolger veel bescheidener van opzet.
Het aanvankelijke plan om een brede hoofdweg te bouwen met daarnaast twee bermen en nog twee zijstroken werd alleen in het laatste deel van de boulevard uitgevoerd. Voor de bouw van de pronkstraat, die zo’n veertien jaar in beslag nam, moesten in totaal 219 éénverdiepinghuizen wijken ten behoeve van de bouw van 131 appartementencomplexen. Voor de voormalige bewoners was in de nieuwe straat geen plaats: de Andrássy út was van meet af aan bestemd voor de zeer welgestelden. Om die reden werd in de straat ook geen openbaar vervoer toegelaten. (....)



Duizenden nieuwe woorden

Het einde van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw waren in heel Centraal-Europa een tijd van ontwakend nationaal bewustzijn, en net als bijvoorbeeld in Duitsland, Kroatië en Tsjechië speelde in Hongarije de taal een heel belangrijke rol in dat proces. Het Hongaars, lid van de Fins-Oegrische taalgroep, neemt binnen de Europese talen een unieke positie in. De enige talen waaraan het verwant is, zijn het Fins (en het nauw daaraan verwante Ests) en een aantal kleinere talen in de Oeral. Maar de oorsprong van al die talen moet vermoedelijk nog verder naar het oosten worden gezocht.
Wie voor het eerst Hongaars hoort spreken, of een geschreven tekst ziet, heeft het gevoel geen enkel bekend woord tegen te komen. Helemaal terecht is dat niet, want de taal heeft in de loop van de eeuwen constant aan vreemde invloeden blootgestaan en heel wat woorden uit andere talen geabsorbeerd, ondermeer uit het Turks en het Slavisch, maar ook uit het Latijn, Duits, Frans, Italiaans, Jiddisch en zelfs uit het Iraans. Zo kun je in het Hongaars mazli hebben, maar ook pech. Feit blijft dat de grammaticale structuur en ook een groot deel van de woordenschat radicaal afwijken van de Indo-Europese talen. Net als bijvoorbeeld het Turks werkt het Hongaars vooral met postposities, woorddelen die achter het hoofdwoord worden geplakt en onze voorzetsels, hulpwerkwoorden en bezittelijke voornaamwoorden vervangen. Niet alleen de woordvolgorde, maar ook andere zaken worden omgedraaid. Zo komt in Hongarije de familienaam vóór de voornaam en schrijf je bij data eerst het jaar, dan de maand en dan de dag. Dat het Hongaars zo afwijkend is van de talen in de omgeving, is een bron van nationale trots, maar het droeg er ook toe bij dat de Hongaarse elite lange tijd de voorkeur aan andere talen gaf. Tot in de negentiende eeuw, langer dan waar ook in Europa, was Latijn de officiële taal, die ook in het Hongaarse parlement werd gesproken en die werd gebruikt om officiële data, zoals geboortegegevens, te registreren. Daarnaast sprak de adel Duits in navolging van het Weense hof. Boedapest was tot ver in de negentiende eeuw eerder een Duitstalige dan een Hongaarse stad, en een componist als Franz Liszt (Liszt Ferenc) voelde zich weliswaar een echte Hongaar, maar heeft de taal nooit goed geleerd.
Aan het eind van de achttiende eeuw kwam er een beweging op gang om het Hongaars, op dat moment een sterk verarmde taal die vooral gesproken werd door ongeletterde boeren, nieuw leven in te blazen. De man die daar een doorslaggevende rol in speelde, was de jurist en schrijver Ferenc Kazinczy. Kazinczy, geboren in het huidige Roemenië, studeerde aanvankelijk rechten en werkte als advocaat in Pest. In 1785 werd hij benoemd tot schoolinspecteur in Kassa (het huidige Slowaakse Kosice). In dezelfde tijd richtte hij het tijdschrift Magyar Muzeum op, dat overigens maar een kort leven beschoren was. Omdat Kazinczy zich realiseerde dat het Hongaars, onontwikkeld als het was, ontoereikend was voor echte literatuur, begon hij zich toe te leggen op een herleving van de taal. Hij onderzocht oude bronnen om de woordenschat aan te vullen met vergeten woorden, vertaalde belangrijke buitenlandse schrijvers zoals Lessing, Goethe, Molière en Shakespeare in het Hongaars en bedacht duizenden woorden om lacunes op te vullen. Daarbij verhief hij streekwoorden tot algemene begrippen, gaf oude woorden een nieuwe betekenis, vertaalde Duitse termen letterlijk in het Hongaars en bedacht, zo nodig, ook totaal nieuwe begrippen. Omdat Hongaars op dat moment eigenlijk geen geschreven taal meer was, legde hij bovendien spelling- en grammaticaregels vast.
Een deel van zijn vertaalwerk deed hij in de gevangenis, waar hij zes jaar doorbracht vanwege zijn deelname aan de Martinovicsrevolte, een mislukte poging van een groep Hongaarse Jacobijnen om in navolging van de Fransen een revolutie te beginnen. Net als de andere leden van de groep werd Kazinczy aanvankelijk ter dood veroordeeld, maar zijn straf werd in levenslang omgezet. De meesten van zijn medesamenzweerders werden terechtgesteld op een veld, niet ver van het huidige Délistation (het Zuiderstation) in Boeda, een stuk land dat daarom vandaag de dag als Vérmező (Bloedveld) te boek staat. Kazinczy behoorde tot een van de eerste leden van de Hongaarse Academie van Wetenschappen. Hij stierf in 1830 aan cholera. In de Nationale Galerie hangt een portret van hem.