donderdag 25 augustus 2016

Bezoek uit Afrika

Foto Runa Hellinga
Nog nooit een Afrikaan gezien
Ons appartement was afgelopen dagen verhuurd aan een Nederlandse kennis en zijn Afrikaanse vrouw. Zij was haar geboorteland ooit ontvlucht vanwege een burgeroorlog en volgt nu een opleiding tot verpleegkundige in Amsterdam, een wereldstad waar iets van 180 nationaliteiten wonen. Daar valt een zwarte vrouw met een bos lange vlechten op haar hoofd, niet echt op. Hier in Vác was dat bepaald anders.
Julia (niet haar echte naam) was nog nooit ergens geweest waar ze als zwarte vrouw echt uniek was. Toen ze zich de eerste avond realiseerde hoe blank de samenleving was, en het gesprek ook nog op het referendum over migranten kwam, schrok ze even. Moest ze bang zijn op straat?
Al snel bleek dat ze zich daar geen zorgen over hoefde te maken. Reacties kreeg ze inderdaad in overvloed, maar agressie? Nee. Vooral nieuwsgierigheid. Voor heel veel mensen die ze ontmoette, was het echt de allereerste keer dat ze een Afrikaanse tegenkwamen. Zelfs in Boedapest, waar een zwart gezicht niet helemaal ongewoon meer is, werd ze aangestaard. Daarbuiten staken mensen niet onder stoelen of banken hoe interessant ze haar vonden.
Een van de dagen maakten we een tochtje langs de Donau. Toen we in Zebegény in de lokale Spar wat boodschappen deden, raakte de kassière haast ademloos van opwinding. Dit was 'de derde zwarte' die ze in haar leven zag, vertelde ze. De andere twee hadden ook diepe indruk gemaakt, want ze kon precies vertellen waar en wanneer dat was geweest. Die onschuld was eigenlijk wel ontwapenend, net als die van het kind dat wilde wrijven of Julia echt niet afgaf, of van de oude vrouw die haar over haar gezicht streek en stralend meende dat ze mooi was.
Onschuldig of niet, maar op den duur wordt het wel wat vermoeiend, zelfs als je begrijpt waar het vandaan komt. Julia had gelukkig zin voor humor. Niemand was kwaadaardig en ze realiseerde zich bovendien dat een blanke in een Afrikaans provinciestadje waarschijnlijk even veel commotie zou veroorzaken.
De belangstelling had niet alleen maar nadelen, trouwens. Toen ze in een lokaal restaurant geen lege tafel vonden, nodigde een alleen etende klant hen uit om dan maar bij hem te komen zitten, Zonder Julia zou dat waarschijnlijk nooit gebeurd zijn. Zijn reden om zijn belangstelling was namelijk een zekere heimwee: ooit was hij consul in Afrika geweest. Nu was hij weduwnaar en sleet zijn dagen in eenzaamheid.
Na een gezellige avond nodigde hij hen dan ook vol weemoed uit om de volgende dag bij hem te komen eten. Een bonensoep, zei hij, maar toen ze arriveerden, bleek hij op zijn Hongaars behoorlijk uitgepakt te hebben. Er verscheen een complete maaltijd op tafel en ze kregen nog een heel stuk van de zelf gerookte everzwijnham mee naar huis.
Vriendelijk of niet, voortdurend in het centrum van de belangstelling staan is natuurlijk knap vermoeiend. Een week lang kun je erom lachen, dan gaat de lol er wel af. Aan de andere kant: de onwetendheid waarmee mensen Julia benaderden, is natuurlijk dezelfde onwetendheid waarmee ze de hele kwestie van vluchtelingen benaderen. Het is niet voor niets dat mensen in de grote stad minder bang zijn voor nieuwkomers dan mensen in een klein dorp, niet alleen in Hongarije, maar ook in Nederland: Onbekend maakt onbemind.
Zo vermoeiend als het ook was, Julia's lastigste moment in al die dagen was geen opmerkelijke ontmoeting met een nieuwsgierige Hongaar, maar toen ze ergens op straat in Vác een zwarte man zag lopen. Eindelijk een vertrouwd gezicht? Niet echt. Het was h
eel ongemakkelijk, zei ze achteraf. Want wat doe je in zo'n geval? Normaal loop je toch ook niet zomaar op straat op iemand af omdat die toevallig dezelfde huidskleur heeft? Uiteindelijk zijn ze allebei maar doorgelopen.

zaterdag 20 augustus 2016

Referendum tegen vluchtelingen

Wist u? Een stadvol vluchtelingen
Je kunt ze nauwelijks over het hoofd zien, de EU-blauwe reclameborden die sinds twee weken de Hongaarse wegen sieren. Ze hangen in ieder dorp aan de lantarenpalen. De teksten liegen er niet om: "Wist u dat het aantal aanrandingen in Europa scherp gestegen is sinds het begin van de migratiecrisis?" en "Wist u dat Brussel een stad vol aan illegale immigranten in Hongarije wil vestigen?".
'Illegale immigranten' is de standaardterm van Hongaarse regeringspolitici voor asielzoekers. De blauwe borden zijn 'regeringsinformatie' en officieel alleen maar bedoeld om te wijzen op het referendum over de asielzoekersquota die de EU het land oplegt, dat op 2 oktober wordt gehouden. Dan kunnen Hongaren antwoord geven op de vraag: "Wilt u de EU het mandaat geven tot verplichte herhuisvesting van niet-Hongaren in Hongarije, zelfs zonder instemming van het nationale parlement?" Geen idee trouwens waarom in de vraag sprake is van 'niet-Hongaren', wat uiteraard een aanzienlijk breder begrip is dan 'illegale immigranten'.
Dat laatste is wel waar de regeringsborden zich op richten. Alle teksten zijn extreem negatief over asielzoekers en in hoeverre de beweringen kloppen, is soms moeilijk na te gaan. Betrouwbare Europese cijfers over aanrandingen zijn er bijvoorbeeld niet. Iedereen heeft gehoord van excessen, zoals in Keulen. Maar betekent dat dat het aantal aanrandingen in Europa in het totaal scherp gestegen is? Cijfers daarover bestaan simpelweg niet.
Een ding is wel zeker: het quotum van 1294 mensen waartoe Brussel Hongarije dit jaar verplicht, is bepaald geen 'stad vol', zoals de borden beweren.  Hoewel: er bestaan twee officiële Hongaarse steden met minder dan 1300 inwoners. Pálhaza in de provincie Borsod is de kleinste, De 'stad' heeft nog geen 1100 inwoners.
Ook als liefhebber van de Olympische Spelen ontkom je niet aan de negatieve berichtgeving rond het thema. De live sportuitzendingen van het sportkanaal van de Hongaarse staatstelevisie, worden regelmatig onderbroken voor 'één-minuut-nieuwsbulletins' of 'reclame met een maatschappelijk doel'. Tussen roeien en zwemmen door zie je minstens één nieuwsbericht over een Pakistaan die ergens in Europa een meisje heeft aangerand, een vluchteling die klaagt over het eten in een opvangkamp of een politicus over het verkeerde Europese beleid. Of anders verschijnen dezelfde EU-blauwe affiches, op tv aangevuld met passende video's van aanslagen of volgepakte boten.
Het referendum is een initiatief van regeringspartij Fidesz en volgens premier Viktor Orbán slechts bedoeld om Brussel duidelijk te maken wat de Hongaren willen, namelijk geen migranten in hun land. De oppositie ziet het eerder een soort verkapte Brexit, een boodschap van Orbán dat hij lak heeft aan Brussel, terwijl politieke analisten het vooral omschrijven als een poging van de premier om het vluchtelingenthema levend en daarmee zijn populariteitscijfers hoog te houden: voordat hij vorig jaar besloot een hek te bouwen om vluchtelingen buiten te houden, waren die behoorlijk ingezakt.
Hoe dan ook, de aanhoudende stroom negatief nieuws over vluchtelingen mist zijn effect niet. Terwijl van de pakweg 200.000 vluchtelingen die vorig jaar door het land trokken, vrijwel niemand asiel in Hongarije zelf heeft aangevraagd, is de angst voor 'migranten' zoals ze stelselmatig worden aangeduid, groot. Voor veel Hongaren is dat begrip overigens synoniem geworden met moslims uit Syrië, Irak en Afghanistan. Dat merkte een groep Mexicanen die onlangs tijdelijk in een Noord-Hongaars dorpje kwam werken. Het dorp reageerde zeer vijandig op de 'migranten', tot doordrong dat ze niet uit het Midden-Oosten kwamen. Daarna waren ze plots van harte welkom.
Vorig weekend, een week na het verschijnen van de regeringsposters, startte de officiële referendumcampagne en konden andersdenkenden een tegengeluid laten horen. Voorlopig is dat tegengeluid vrij bescheiden, De meeste oppositiepartijen noemen het referendum een propagandastunt en roepen daarom op tot een boycot. Daarmee omzeilen ze ook meteen het probleem van een inhoudelijke reactie. Die ligt nogal gevoelig, want het staat vast dat ook een groot deel van hun eigen aanhang de antimigrantenpolitiek van de regering volmondig.
In hoeverre oppositieaanhangers het boycotadvies volgen, wordt dan ook de grote vraag. Volgens de huidige opiniepeilingen wil 54 procent van alle kiezers gaan stemmen. Daarvan is zo'n 80 procent van plan om 'nee' te stemmen, wat, enigszins verwarrend, het antwoord is dat de voorstanders van het referendum graag willen zien.
Voor een geldig referendum is een opkomst van minimaal vijftig procent nodig. Dat was vroeger 25 procent, maar toen premier Orbán in 2010 aan de macht kwam, stond verhoging van de minimumopkomst bij referenda hoog op zijn agenda. Hij wilde namelijk voorkomen dat de oppositie zijn regeringsbeleid met volksstemmingen zou doorkruisen, een tactiek die hijzelf als oppositieleider succesvol toegepast.
De huidige peilingen uitkomen wijzen overigens op een succesvol referendum, en premier Orbán heeft daar dan ook op ingezet. De de vraag is overigens hoe reëel die peilingen zijn. Bij eerdere referenda die mensen na aan het hart lagen, zoals de toetreding tot de NAVO en tot de EU in 2004, bleef de opkomst uiteindelijk onder de 50 procent.
In praktijk doet de geldigheid er overigens niet echt toe. Per slot van rekening hoeft er helemaal geen wet veranderd te worden, maar is deze stemming uitsluitend bedoeld als 'boodschap aan Brussel' dat Hongaren geen migranten willen. En zo zal Orbán de uitslag zonder enige twijfel gebruiken, zolang de opkomst niet absurd laag is en de overgrote meerderheid daadwerkelijk nee stemt . En het zou zeer verrassend zijn als dat niet gebeurde.

maandag 8 augustus 2016

Op zoek naar een hemel zonder bommen

Foto Runa Hellinga
Maru Kameri en zijn zoon
“Noem het geen kamp,” zegt Saed Muhsan. De textielhandelaar, die in Kaboel hoofddoeken verkocht, is de tijdelijke en informele leider van het noodkampje dat vluchtelingen hebben opgezet in de buurt van het Servische grensplaatsje Horgos. Op een verloren strook land tussen het met NATO-prikkeldraad afgezette grenshek dat de Hongaren vorig jaar bouwden en de officiële Servische grens wachten 600 mensen, vooral Afghanen, wekenlang op toelating tot Hongarije.
Dagelijks mogen vijftien gelukkigen, veertien in familieverband en één alleen reizende man, naar de transitzone aan de andere kant van het hek. Daar is een van containers gebouwd opvangkampje waar ze Hongaars asiel kunnen aanvragen. De families reizen vervolgens door naar andere opvang, de alleen reizende mannen blijven tot dertig dagen in de kale container met luchtkooi. Alles is gedaan om asiel aanvragen zo onaantrekkelijk mogelijk te blijven, al wil niemand sowieso in Hongarije blijven.
Op een lijst houdt Muhsan bij wie wanneer aan de beurt is. Zelf heeft hij nog dertig dagen te gaan. Dat mensen weten wanneer ze verder reizen, maakt het wachten enigszins dragelijk. “Nog 22 dagen,” weet de elfjarige Iraanse Abdulfaz, die met zijn ouders in een door een takkenhek afgeschermde tent verblijft. Hij is een van de weinige kinderen die wat Engels spreekt, en hij is er trots op.
Maar Musan heeft gelijk, een kamp kun je deze verzameling tijdelijke onderkomens uit takken, dekens en wrakke tentjes nauwelijks noemen. Het enige water komt uit twee kranen middenin een modderpoel. Een meertje verderop doet dienst als badfaciliteit. Een Hongaarse hulporganisatie is er met veel moeite in geslaagd toestemming te krijgen om chemische toiletten te plaatsen. Overal smeulen kookvuurtjes. Er is geen elektriciteit, laat staan wifi, broodnodig voor het contact met familie.
Je moet doorzettingsvermogen hebben om hier te blijven. Maar doorzettingsvermogen kun je de mensen niet ontzeggen. Maru Kameri heeft zijn elf jaar oude, zwaar gehandicapte zoon een half jaar lang op zijn rug gedragen terwijl ze te voet uit Afghanistan door Iran en Turkije trokken. Dan kan een paar weken wachten er ook nog wel bij. De jongen zit nu in een rolstoel die hij onlangs van een hulporganisatie kreeg. Zijn toekomst is Kameri's motivatie: in Afghanistan is er voor de jongen geen enkele opvang.
De zon schijnt vandaag en kinderen volleyballen bij een net van takken en touw. De kleinsten zijn aan het bellen blazen, een cadeautje van een hulporganisatie. Degenen die geen bellenblaas hebben gekregen, trekken iedereen die er niet als een vluchteling uitziet, met een vragende blik aan de kleren. Het ziet er allemaal haast ontspannen uit, maar toen het onlangs twee dagenlang goot, was er weinig vrolijkheid. De dekententen raakten doorweekt, de mensen ook. Gelukkig is het zomer. Maar je moet denken niet aan de winter.
Met dat nachtmerriescenario worstelen ook de Servische autoriteiten. Die willen voorkomen dat zich dan aan deze grens vergelijkbare taferelen gaan afspelen als in Macedonië. Recentelijk kreeg Muhsan te horen dat hij geen nieuwkomers meer op de wachtlijst mag zetten. Sindsdien moet hij mensen wegsturen. “Maar waar die heen moeten? De Servische vluchtelingenkampen zijn vol. En mensen kijken mij aan alsof het mijn schuld is.” Hij zucht.
De strook land is officieel Hongarije en de verzorging komt grotendeels op de Hongaren neer. 's Ochtends brengt het Rode Kruis ontbijt. Iedere middag brengt een hulporganisatie helemaal uit Boedapest warm eten. “Een kwestie van beschaving. Je kunt mensen toch niet laten stikken?” zegt vrijwilligster Nikoletta Szöllösi. Ze hielp vorige jaar ook bij de opvang van vluchtelingen die in de Hongaarse hoofdstad waren gestrand.
Bizar is het avondmaal. Dat levert het Hongaarse leger. Eerst nemen bewapende militairen stelling op het dak van de  transitzone. Dan opent een deur in de containerwand. Op vertoon van door een Muhsan verstrekt bonnetje krijgt iedere familie een voedselpakket: brood, melk, beleg, sap en chocolade. Grote families krijgen er twee.
Khaled Khan reist alleen. Zijn Engels is vlekkeloos, hij werkte in Afghanistan drie jaar als tolk voor de Amerikanen. “In Afghanistan ben ik mijn leven niet meer zeker.Voor de Taliban ben ik een verrader.” Eerder heeft hij geprobeerd illegaal de grens over te steken, maar daar begint hij niet meer aan. “Ik ben gepakt, en toen ze me de grens overzetten, hebben ze me twee keer met een elektrische stok geshockt.” Nu wacht hij op zijn beurt om toegelaten te worden tot de transitzone.

Foto Runa Hellinga
Wachten op het avondeten
Hij is niet de enige met een verhaal over mishandeling aan de andere kant van het grenshek. Sinds 5 juli zet Hongarije vluchtelingen die in het binnenland worden aangetroffen, weer over de grens met Servië. Officieel mogen mensen die binnen een zone van acht kilometer worden opgepakt, weer terug worden gezet, in praktijk worden ook mensen die al veel verder weg zijn, teruggestuurd. Volgens de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch gebeurt dat vaak zeer hardhandig. De organisatie interviewde twaalf vluchtelingen die claimden dat ze geslagen zijn, hardhandig door het scheermesjeshek zijn geduwd, met honden opgejaagd of met bijtende vloeistoffen werden bespoten.
Veel mensen hebben maar een flauwe notie wat ze in Europa moeten wachten, maar Khan volgt het het internationale nieuws nauwlettend. Iedere dag loopt hij naar het Servische Horgos om zijn telefoon op te laden en ergens op de wifi in te loggen. Hij is op de hoogte van de recentste aanslagen in Europa. Hij heeft ook alle begrip voor de angst van veel Europeanen. “Dit is hun land, hun leven, ze willen onze problemen niet. Maar ik ben geen terrorist. Ik hou net als ieder ander van het leven. Het enige dat ik wil, is een rustige plek waar je naar de blauwe hemel kunt kijken zonder angst voor een bom.”
Of hij zich zorgen maakt over de vijandige reacties tegenover vluchtelingen? Hij haalt zijn schouders op: “In Afghanistan is ook racisme. Ik weet dat er problemen zijn, ik ken de verhalen van het internet, maar ik denk dat ermee te leven valt, al is het natuurlijk anders wanneer het jezelf overkomt. Maar wat moet ik? De keuze om terug te gaan heb ik gewoon niet.”