maandag 11 augustus 2014

Hongaarse waar, alsublieft!

100 procent Hongaars of uit eigen tuin
“Eén, vijf, nul,” zegt het meisje. Honderdvijftig, zegt haar vader. Terwijl ze bij een groentestal op de markt in Vác wachten op hun beurt, telt ze verder. Dan wijst ze plots op het kleine Hongaarse vlaggetje bij de tomaten. “Dat zijn Hongaarse waren, hè papa?” Die knikt.” Ze wijst: veel vlaggetjes, veel Hongaarse waren. “Goed hè, papa,” zegt ze. Tellen gaat moeizaam, maar dat Hongaarse producten het best zijn, weet ze al. Vader straalt: “Wat ben jij knap!”
Zes van de tien Hongaren geven volgens onderzoek de voorkeur aan Hongaarse producten. Hoe anders was dat een kwart eeuw geleden. Toen kort voor de val van het communisme de eerste Hongaarse McDonald’s zijn deuren opende, was het toppunt van geluk als je daar kon eten. Tienduizend klanten dromden de eerste dag naar binnen voor een Amerikaanse hamburger. Wie zich geen dure hamburger kon veroorloven, deelde samen één dure beker Cola.
Maar wie zichzelf als echte Hongaar bestempelt, eet tegenwoordig liever Hongaarse kolbász (worst) dan Amerikaanse hamburgers. Zoals Zalán Briglovics, die samen met zijn vrouw een internetbedrijfje runt waar hij Hongaarse kaas, jam, honing, sappen en schoonmaakmiddelen aanbiedt en zijn droom propageert: een Hongarije waar mensen uitsluitend Hongaarse producten gebruiken. Utopia, geeft hij toe, maar persoonlijk probeert hij dat ideaal wel te verwezenlijken.
Opening McDonald's, 1988
Blij wordt hij van zijn eigen koelkast, waarin je geen Parmaham vindt, maar spek, kaas en boter uit eigen land. Daarnaast zelfgemaakte augurken, abrikozenjam en mayonaise en varkensvlees van eigen slacht. Verder Hongaarse bloemkool en tomaten, paprika in zuur en uiteraard Hongaarse mosterd. Melk en eieren komen direct van de boer.
Briglovics gebruikt geen olijfolie, maar Hongaarse zonnebloemolie. Zijn rijst komt van de (zeer beperkte) Hongaarse rijstvelden. Zijn groenten kweekt hij grotendeels zelf. Af en toe eet hij in de winter een sinaasappel, voor de vitamine C, maar liever niet: “Hongaarse darmen zien in hun leven geen zuidvruchten. In plaats daarvan hebben we goede Hongaarse appels, winterbestendige peren, gedroogde abrikozen of zelfs zuurkool.”
Zijn bedrijf, de Goede Hongaar, verkoopt uitsluitend 100 procent Hongaarse producten zonder toevoegingen. Beter voor de gezondheid dan de troep die multinationals produceren, en beter voor de economie, meent hij: “Hongaarse waren betekenen Hongaarse arbeidsplaatsen.”
Een paar keer per week moet Briglovics voor zijn werk bij de Tesco-hypermarkt zijn. “Ik doe daar geen boodschappen, dat zou me wat moois zijn. Maar ik zie wel wat voor rotzooi die winkel verkoopt”. Hij is niet de enige die meent dat Hongaarse waar beter is. Een sticker met “Hongaars product” op de verpakking verhoogt de verkoopkans aanzienlijk. Ook McDonald’s heeft dat beseft. De fastfoodketen meldt daarom tegenwoordig al op de winkelruit dat de kip, eieren en tomaten lokaal worden gekocht.
Begin jaren negentig, toen Zoltán Kovács een winkeltje met badkleding opende, stond import voor veel mensen juist synoniem met kwaliteit. Toen de eerste winkel met Italiaanse lingerie de deuren opende, stond er een eindeloze rij op straat van mannen die hun vrouw gelukkig wilden maken met een kanten bh en vrouwen die op zoek waren naar iets verleidelijkers dan het Hongaars ondergoed dat hooguit grootmoeders konden bekoren. Oostenrijkse gemalen koffie werd een hit, niet omdat er een koffietekort was, maar omdat je Hongaarse koffie zelf moest malen bij grote koffiemolens achter de kassa.
Kovács, die een dochter in het Hongaarse zwemteam en een zoon in het waterpoloteam had, rook zijn kans. Hij importeerde professionele zwemkleding uit Duitsland en verkocht die in een winkeltje van één bij één meter op een drukke straat in Boedapest. Een onderneminkje van niets, maar topsporters waren er dolblij
mee. Het miniwinkeltje groeide uit tot Arena, een keten van gespecialiseerde sportzaken waar professionele watersporters ook vandaag nog hun spullen halen. Het assortiment komt nog steeds vooral uit het buitenland. Soms is import toch echt beter.

maandag 4 augustus 2014

Jij, U en U

We tutoyeren, klaar uit!
Hongaars heet een van de moeilijkste talen ter wereld te zijn, en ik wil het graag geloven, vooral om mezelf te troosten dat ik de taal na zoveel jaar nog steeds niet zo goed spreek als ik zou willen. Er zijn trouwens volgens mij kleine talen die nog een stuk lastiger zijn, maar dat het Hongaars niet simpel is, althans niet voor de gemiddelde Europeaan, staat vast. Ik blijf worstelen met de werkwoorden, maar een van mijn meest curieuze problemen wordt veroorzaakt door het feit dat het Hongaars behalve een woord voor jij twee woorden voor U heeft: maga en ön. En ik heb nog steeds geen idee wanneer ik die nou precies moet gebruiken.
Gelukkig sta ik daarin niet alleen, ontdekte ik toen ik het laatst eens op het internet opzocht. Er zijn uitgebreide verhandelingen over de kwestie en op internetfora worden complete discussies aan die vraag gewijd. En niet door met de taal worstelende buitenlanders, maar door Hongaren die het blijkbaar ook niet weten.
Wat ik ooit leerde, was dat ön formeler is dan maga. Ön zeg je dus tegen mensen waar je heel erg beleefd tegen wilt zijn, maga tegen mensen die je iets beter kent. Tegen een politieagent zeg ik voor de zekerheid dus maar Ön, maar tegen de buurman die ik regelmatig tegenkom en die mij iedere keer formeel met 'ik kus de hand' (of beter, 'ik kus', want zoals de meeste mannen laat hij de hand weg)? Ön of maga? De buurvrouw in het dorp? Gelukkig kun je in de meeste gevallen helemaal zonder persoonlijk voornaamwoord en dus zonder maga of ön, maar als ze wel nodig zijn, weet ik nooit of ik iemand beledig door niet netjes genoeg te zijn, of juist idioot stijf overkom door te netjes te zijn.
En mijn internetzoektocht heeft niet alleen geen antwoord opgeleverd, die heeft mijn twijfels eerder vergroot. Want Hongaren blijken totaal verschillende meningen te hebben over deze kwestie. De één vindt ön vreselijk formeel en gebruikt het alleen in het bijzijn van belangrijke mensen en autoriteiten. De ander vindt maga juist neerbuigend en een beetje plat en gebruikt dat alleen als hij eigenlijk op iemand neerkijkt. De derde zegt nooit ön, of juist nooit maga. En de volgende schrijft dat hij simpelweg zo snel mogelijk gaat tutoyeren en dus op het informele 'te, jij, overstapt.
Die 'te'-zeggers sluiten overigens aan op een traditie, want volgens de populair-wetenschappelijke website Nyelv és Tudomány (Taal en Wetenschap) werd tot aan de zestiende eeuw in Hongarije eigenlijk alleen de jij-vorm gebruikt. Het was de Hongaarse bijbelvertaling die daar verandering in bracht. God net zo aanspreken als de rest van de mensheid ging toch een beetje ver. De Engelsen hielden aan dat probleem het inmiddels bijbelse thou over.  Zoals de Statenbijbel een belangrijke invloed had op het Nederlands, had de Hongaarse Bijbel dat op het Hongaars en zo werd via een ingewikkelde omweg maga een normaal onderdeel van de taal.
Ön schijnt van nog latere datum te zijn. Het was klaarblijkelijk graaf István Széchenyi, de man van de Kettingbrug in Boedapest, van de introductie van het watercloset (wc) in Hongarije en van de Hongaarse Academie van Wetenschappen, die nieuwe beleefdheidsvorm bepleitte als onderdeel van een algemene maatschappelijke hervorming. Naar voorbeeld van het Duitse sie (zij, derde persoon meervoud) en Sie (U) stelde hij voor om een afleiding van ö (hij of zij) te gebruiken voor de beleefde vorm ön.
Weten dat 'te' in het grijze verleden ooit de norm was, helpt me natuurlijk geen steek verder, al valt me wel op dat jongeren tegenwoordig veel makkelijk jij en jou zeggen tegen onbekenden dan vroeger. Zo lang het duurt, natuurlijk, want dit soort verwildering van de zeden lijkt me iets om aan te laten pakken door het dit jaar opgerichte Instituut voor Taalstrategie.
Dat moet zich onder meer gaan bezighouden met het bewaren van de Hongaarse taalerfenis en met de ontwikkeling van termen voor vaktaal. Daar waren ze in  Midden-Europa in de negentiende eeuw ook al dol op. Zo eindigde het Duits met tal van 'eigen' woorden die simpelweg min of meer vertalingen waren van internationaal gebruikelijke termen, zoals Fernsprecher voor telefoon.
Maar het nieuwe instituut heeft ook tot taak ontwikkelingen te weerstaan die indruisen tegen de Hongaarse 'taalwaarden'. Zomaar iedereen met jij en jou' gaan aanspreken lijkt me typisch iets dat daarbij hoort, zeker in de ogen van een regering die zichzelf zo voorstaat op het handhaven van de traditie. Al kan het natuurlijk zijn dat iemand de taalkundigen weet te overtuigen dat het juist oer-Hongaars en heel traditioneel is om tegen iedereen jij te zeggen. Dan en worden we, geheel in de lijn met de manier waarop de laatste jaren wetten worden aangenomen, op zekere maandagochtend verrast met een wet die het gebruik van ön en te ter wille van de traditie juist uitbant.