zondag 14 december 2014

Hongaarse wintersportdromen

Droom...
Herinnert u zich die Nederlanders die niet zo lang geleden ergens in het IJsselmeer een twee kilometer hoge berg wilden bouwen? Daar konden we dan op gaan wintersporten, en we konden er ook nog een bergetappe van de Tour de France organiseren. In Nederland heb ik weinig meer van het plan vernomen, maar ik heb een nieuwe plek waar aan hun idee grote behoefte is: Hongarije.
Daar lanceerde de onderstaatssecretaris van toerisme afgelopen week het nieuwste toeristische plan, Siélj Itthon! (Ski Thuis!), een samenwerking (cluster, noemen de plannenmakers het) van de regering en allerlei organisaties die zich in Hongarije met de skisport bezighouden. Hongaren moeten in Hongarije gaan skiën, want geef nou toe: het is toch doodzonde dat van de 11 miljoen nachten die ze in eigen land op vakantie gaan, maar 15 procent in de winter valt. Wat een kansen liggen er voor het Hongaarse toerisme als je mensen kunt overtuigen een skipiste thuis te bezoeken!
en werkelijkheid...
Als  Putin in het mediterrane Sotsji Olympische Winterspelen kan organiseren, wat let de Hongaren dan om in Hongarije, waar toch best vaak sneeuwt, ook skioorden te bouwen? Is er in de Mátra niet de machtige Kékes van wel 1014 meter hoog? Zijn er bij Visegrad en in de buurt van Pécs niet al skipistes? En dan is het nog het prachtige Nordica skicentrum, in een glooiend heuvelgebied noordelijk van het Balatonmeer. met wel zestien, momenteel prachtig groene skipistes! Het is een raadsel waarom Hongaarse skiërs die prachtige kansen laten liggen en massaal naar Slowakije of Oostenrijk trekken.
Misschien omdat er vorig jaar vrijwel geen vlokje sneeuw is gevallen? En de Hongaarse toppen tot nu toe ook dit jaar groen zijn gebleven? Zelfs met sneeuwmachines is er niet tegenaan te werken als de temperatuur boven de nul graden is. Al kun je natuurlijk altijd nog van een mat afglijden. Of die Nederlanders inhuren om een berg van twee kilometer hoog te bouwen.
In communistische tijden had je de roemruchte magyar narancs, de Hongaarse sinaasappel, hèt symbool van de absurditeiten van de stalinistische Rákosi-tijd. Die sinaasappel was een grap uit de satirische film A Tanú, De Getuige, waarin wetenschappers de opdracht krijgen een eigen Hongaarse sinaasappelteelt op poten te zetten. Op het moment dat de vrucht van dat streven aan de partijbons gepresenteerd moet worden, blijkt iemand anders hem opgegeten te hebben. Het enige dat nog te vinden is, is een citroen. Maar ach: "Hij is wat geel, hij is wat zuur, maar hij is wel van ons!"
In werkelijkheid bleef het bij een sinaasappelboom in een kas, maar helemaal uit de lucht gegrepen was de absurditeit niet. De maakbaarheid van de natuur was een groot goed in het communisme. De loop van hele rivieren in Siberië omleggen, rijst aanplanten op de Hongaarse poesta: communistische ideologen zagen er geen been in. Het socialisme kende niet dezelfde beperkingen als het kapitalisme, meende Hongarije's mini-Stalin, Mátyás Rákosi.
In 1988 koos een groep jongeren, vooral studenten, de sinaasappel als symbool van hun nieuwe oppositiebeweging, het Jonge Democratische Verbond. Om lid van het verbond te mogen worden, moest je jonger zijn dan 35 jaar. Ze waren progressief liberaal en staken in het nauw aan hen gelieerde weekblad Magyar Narancs graag de draak met het gevestigde gezag. Toen ze in 1990 in het parlement werden gekozen, deelden ze daar sinaasappels uit.
Een oranje bal is nog steeds hun partijsymbool, maar 27 jaar na dato associeert niemand Fidesz nog met jong, rebels en satirisch. In 1993 werd de maximumleeftijd voor lidmaatschap afgeschaft, in 2005 richtte de partij een eigen jeugdorganisatie op. Parlementsvoorzitter László Kövér zou waarschijnlijk een flauwte krijgen als hij zichzelf als jonge parlementariër met sinaasappels de parlementszaal in zou zien lopen en hij zou onmiddellijk een boete uitdelen. Dat is een van zijn geliefde acties tegen volksvertegenwoordigers die zich volgens hem niet gepast gedragen.
Maar wat die skigebieden betreft: ze zijn wat groen, ze zijn wat laag, maar ze zijn wel Hongaars! En als je er maar in gelooft, komt het allemaal wel goed. Voor het geval de oppositie het ooit voor elkaar krijgt om zich te verenigen: misschien is een sneeuwbal dan een aardig symbool.

woensdag 10 december 2014

Fluisteren is beleefd! En andere culturele verschillen.

Onlangs zocht ik op een of andere receptie aan zo'n hoge tafel een plekje waar ik mijn bord neer kon zetten. Er stonden al twee mensen, een wat ouder Hongaars echtpaar, dat op zachte toon met elkaar aan het praten was. Héél zacht: dicht naar elkaar toegebogen fluisterden ze hun gesprek in elkanders oor.
Het is me vaker opgevallen: in gezelschap fluisteren is niet onbeleefd in Hongarije. In Nederland is het niet netjes, omdat iedereen meteen denkt dat je over de overige aanwezigen aan het roddelen bent of iets te verbergen hebt. Maar in Hongarije is fluisteren heel gewoon. Of beter, zo zachtjes praten dat het voor ons op fluisteren lijkt. Zittend in de trein zie je het constant gebeuren: mensen die zo zachtjes praten dat ze zich helemaal naar elkaar toe moeten buiten om te verstaan van wat de ander zegt. En nee, ze zijn geen roddels over hun medepassagiers aan het uitwisselen, ze zijn gewoon beleefd en willen niet storen.Veel Hongaarse kinderen word van kleins geleerd hun stem te dempen, zodat ze de mensen om hen heen niet storen. Dat heeft zeker zijn voordelen, maar het kan ook wel eens lastig zijn. Ik ben in de trein vaker aangesproken door mensen die ook niet boven het fluisterniveau uitkwamen. En het voelt best raar bij een vreemde min of meer letterlijk aan de lip te hangen.

Gastvrijheid is een ander moment waar Nederlandse en Hongaarse gewoonten behoorlijk met elkaar botsen. Een Nederlander die nee zegt als hem een kop koffie wordt aangeboden, meent dat gewoon. We zijn veel te direct om om de hete brij heen te draaien en vinden het vaak zelfs het irriterend als mensen maar blijven aandringen. Je had toch al nee gezegd?
Maar zeker als je de eerste keer bij mensen komt, verwachten Hongaren eigenlijk niet anders dan dat je het aanbod van een glas palinka of een stuk gebak in eerste instantie afslaat. Dat is bescheiden en beleefd. Dus bieden ze het nog een keer aan. En nog een keer. Zeg je dan nog steeds nee, dan zul je het wel menen. Omgekeerd: heb je gasten en hou je na de eerste keer op met aanbieden, dan stel je hen waarschijnlijk behoorlijk teleur.


maandag 8 december 2014

Verplichte drugstest voor alle pubers?

In het weekend leek het nog even een krankzinnig ballonnetje van zomaar een Fidesz-politicus: het idee om alle jongeren tussen 12 en 18, plus journalisten en parlementariërs, jaarlijks verplicht op drugs te testen. Dat het meer dan een ballonnetje was, bleek al uit het feit dat de Fidesz-fractie meteen aankondigde zich maandag, vandaag dus, over dit geniale voorstel te buigen, en, u raadt het al, het idee valt bij de fractie in vruchtbare aarde. "Wie dit voorstel niet steunt, steunt drugs," aldus fractieleider Antal Rogán.
Terwijl meer en meer Amerikaanse staten softdrugs vrijgeven, en Nederland bij wijze van spreke links en rechts wordt ingehaald omdat in die staten niet alleen de verkoop, maar ook de aanplant legaal is, wil Hongarije 'the war on drugs' dus verhogen. Eerder al zei Viktor Orbán dat Hongarije in 2020 'een drugsvrij land' zal zijn. In dat kader zijn de straffen in Hongarije ook behoorlijk verhoogd, zelfs voor mensen die alleen voor eigen consumptie drugs bij zich hebben. Orbán heeft duidelijk niets geleerd van de Amerikaanse prohibition, die tot de geboorte van de maffia leidde, of van de Amerikaanse war on drugs, die de drugsbendes tot ongekende proporties heeft laten groeien.
Als ouder vind ik het idee behoorlijk stuitend, want het is een openlijk biljet van onvermogen aan alle Hongaarse ouders. Ik betwijfel ook zeer of het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te spreken zou zijn over een wet in deze geest. Iedere jongere is klaarblijkelijk schuldig aan drugsgebruik, tenzij hij via een test kan aantonen dat het niet zo is. Voorstanders zullen zeggen dat als je niets te verbergen hebt, je je ook geen zorgen hoeft te maken. Maar waar eindigt het als dit eenmaal begint? Bij maandelijkse verplichte zwangerschapstests, zoals in Roemenië onder het communisme? Bevolkingsgroei staat per slot van rekening ook hoog op de agenda van deze regering.
Even afgezien van al dit soort bezwaren: hoe omvangrijk is het probleem eigenlijk dat het om zulke drastische maatregelen vraagt? Hongarije behoort tot de landen met het laagste gebruik van softdrugs in Europa. Volgens cijfers van het Europese Monitoringscentrum voor Drugs en Drugspreventie gebruikte 5,7 procent van de Hongaarse jongeren in 2010 softdrugs. Die cijfers zijn al wat ouder, maar niets wijst erop dat dat sindsdien wezenlijk veranderd is. Zo'n 8,5 procent van de totale bevolking had destijds ooit in zijn leven wel eens softdrugs gebruikt. Ter vergelijking, in Spanje, een van de landen met het hoogste sofdrugsgebruik van Europa, gebruikte 17 procent van de jongeren in datzelfde jaar softdrugs en haast een derde van alle Spanjaarden had ooit in zijn leven wel eens softdrugs gebruikt.
Zet dat eens van tegen het alcoholgebruik onder jongeren in datzelfde jaar: 83,3 procent van alle Hongaarse jongeren tussen de 15 en de 24 had in 2010 alcohol gedronken (tegen 78,5 procent van de Spaanse jongeren. Wie geïnteresseerd is in de Nederlandse cijfers: wat softdrugsgebruik zitten Nederland pakweg midden tussen Hongarije en Spanje in, wat alcohol betreft staan we gelijk met de Hongaren. En dan zijn er natuurlijk nog drugs als cocaine, maar nog geen twee procent van de 15 tot 24 jarigen in Hongarije had dat in 2010 ooit gebruikt.
Kortom, nogmaals de vraag: waar hebben we het eigenlijk over? Over pakweg 7 procent van de Hongaarse jongeren tussen de 15 en de 24 die in een jaar wel eens met drugs, voornamelijk softdrugs, in aanraking komen (waarvan een deel misschien maar één keer een stickie heeft opgestoken). Heroïne zit niet in dit cijfer, maar dan hebben we het over fracties van procenten, dus dat telt niet echt. Daar staan dus ruim 83 procent van de jongeren tegenover die alcohol drinken. En vaak stevig ook. Omdat het goedkoper is dan bier drinken, grijpen Hongaarse jongeren namelijk al snel naar de echt sterke drank. Liefst thuis gestookt, want dat mag dankzij premier Orbán. Misschien opmerkelijk in dit verband dat jongeren nu al verplicht voorlichting krijgen op school over de gevaren van drugsgebruik, maar dat over de gevaren van alcohol geen kik wordt gegeven.
Los van de vraag wat nu eigenlijk erger is, cannabis of alcohol (en veel onderzoek wijst er echt op dat alcohol het grotere kwaad is): een jaarlijkse drugstest voor alle jongeren is dus als het schieten met een kanon op een mug. Een onbetaalbaar kanon op de koop toe. Het gaat volgens de website 444.hu om 725000 jongeren die getest zouden moeten worden, en dat zou volgens een door hen citeerde toxicoloog jaarlijks 43,5 miljard forint (145 miljoen euro) kosten. Ach, en nog een klein detail: met de huidige capaciteit van de laboratoria duurt het pakweg negentig jaar om alle tests te verwerken. Dat lijkt me geld en laboratoriumruimte die de Hongaarse gezondheidszorg echt beter kan besteden.
Het zou misschien toch handig zijn als de regeringspartij af en toe eerst een deskundige raadpleegde, alvorens met zulke plannen op de proppen te komen. Wat 444.hu kan, moet meneer Rógan toch ook kunnen: even de telefoon pakken om iemand te bellen die verstand van zaken heeft?

dinsdag 2 december 2014

Liever anoniem

Een paar weken geleden kwam Trouw, de krant waar ik voor schrijf, in het nieuws vanwege het bericht dat een journalist op non-actief was gesteld omdat hij niet-bestaande bronnen opgevoerd bleek te hebben. Pijnlijk, zeker voor een krant die zich volgens mij niet ten onrechte afficheert als 'misschien wel de beste krant van Nederland'. Het bericht leidde onder Trouw-correspondenten tot een levendige discussie over het gebruik van anonieme bronnen, dat wil zeggen, mensen die niet met hun naam in de krant willen, wat natuurlijk iets heel anders is dan het gebruik van niet-bestaande bronnen. Vaagheid over een naam is soms onvermijdelijk in landen waar mensen - vaak met goede reden - bang zijn voor nare gevolgen.
Ik moest aan die discussie terugdenken vanwege een reportage in het Hongaarse weekblad Magyar Narancs afgelopen week. Het ging over 'Éva', een journaliste die ooit bij de Hongaarse televisie had gewerkt en die er in de golf van ontslagen in 2011 uit was gegooid, in een ontslaggolf die de meeste kritische journalisten destijds hun baan kostte. Ze werkte nu in Londen, als schoonmaakster. Ook haar zoon zat in Engeland.
Haar haast zestigjarige echtgenoot verloor onlangs zijn werk, omdat het energiebedrijf waar hij werkte ten onder is gegaan als gevolg van de door de regering verplichte korting op de energierekening (met die korting werd en wordt door de regeringspartij goede sier gemaakt, maar het zijn de bedrijven die de kosten moeten ophoesten). Omdat hij geen Engels spreekt, zit hij nog in Hongarije en doet momenteel zijn best om dat gat in zijn kennis te dichten. De hele familie is dus bezig om naar Engeland te verhuizen. Echt goede reden om anoniem te blijven had ze niet. En toch wilde Éva niet met haar volledige naam in de krant.
Het sluit aan bij mijn eigen ervaring: heel veel Hongaren zijn als de dood om hun naam in de pers te zien. Zelfs als ze niets bijzonders zeggen. Sterker nog, zelfs als ze de regering steunen. Fidesz-aanhangers lijken vaak banger dan oppositieaanhangers. Een oppositiepoliticus met wie ik het daar ooit over had, herkende dat. Hij vermoedde dat dat komt, omdat Fidesz-aanhangers vaak iets te verliezen hebben, terwijl iedereen die in de oppositie die een baantje van enige importantie had, dat toch al kwijt is. Die politicus voer ik overigens anoniem op, niet omdat hij niet met zijn naam in de krant wil, maar omdat ik me niet meer precies kan herinneren om wie het precies ging.
Voor de verkiezingen in april moest ik voor een Nederlandse tv-zender een Fidesz-aanhanger zoeken, die bereid was voor de camera te vertellen waarom hij weer op Fidesz ging stemmen. Ik vond inderdaad iemand, Tamás, een onderwijzer die graag wilde vertellen hoe blij hij met de regering was. We hadden vooraf contact via email, en hij schreef dat hij werkelijk niet begreep waarom mensen niets zouden willen zeggen, want iedereen in Hongarije was vrij om over welk onderwerp dan ook zijn mening te geven.



maandag 24 november 2014

De kleren van de keizer

Genoeg van het gefoezel!
Feodaal. Zo omschrijft econoom Tamás Mellár de visie achter het beleid van de Hongaarse premier Orbán. Enkele weken geleden organiseerde Mellár, hoogleraar in Pécs, daar een demonstratie tegen de geplande belasting op internetverkeer. Op diezelfde dag gingen in Boedapest tienduizenden de straat op. Het bleek de eerste van een reeks demonstraties tegen Orbán. “Veel demonstranten hadden zich nooit eerder met politiek bezig gehouden. Het is als het sprookje over de nieuwe kleren van de keizer: plotseling ziet iedereen dat hij helemaal geen kleren aan heeft,” zegt Mellár.
Dat geldt trouwens ook voor hemzelf. Mellár geloofde in Orbán. Tijdens diens eerste regering tussen 1998 en 2002 was hij hoofd van het Hongaarse Statistische Bureau. Hij was een van de oprichters van Fidesz-denktank Századvég en liep in 2006 mee in de demonstraties tegen de toenmalige premier Ferenc Gyurcsány. Later adviseerde hij Orbán op economisch gebied. Of dat veel invloed had, betwijfelt hij achteraf: “Het is geen man die kritiek luistert.” Een hogere partijfunctionaris trok hem ooit letterlijk aan zijn jasje omdat hij Orbán had tegengesproken.
In 2010 was hij nog vol hoop dat Fidesz met zijn tweederde meerderheid in het parlement echt een positieve verandering zou brengen. De omslag kwam voor hem toen hij constateerde dat Századvég als witwasmachine werd gebruikt. Bedrijven betaalden volgens hem voor nooit uitgevoerde onderzoeken en de inkomsten daarvan verdwenen naar elders. Századvég ontkent die beschuldiging overigens en zegt Mellár wegens smaad aan te willen klagen, al heeft deze daar tot nu toe niets officieel over vernomen.
De internetprotesten kwamen volgens Mellár voor Orbán duidelijk als verrassing. Tot nu toe was verzet tegen regeringsplannen altijd minimaal, ook bij ingrijpende maatregelen. Zo gaf niemand een kik toen de private pensioenen werden genationaliseerd en het geld gebruikt voor de vermindering van de staatsschuld, of toen talloze boeren hun bedrijf kwijtraakten omdat de door hen gepachte landbouwgrond werd herverdeeld onder regeringsaanhangers.
Maar plots stonden daar tienduizenden op straat omdat de regering een halve euro per gedownloade gigabyte internetverkeer plande. De belasting verdween van tafel, maar mensen waren wakker geschud. In Boedapest, maar ook in meerdere provinciesteden en zelfs in Londen en Amsterdam betoogden afgelopen weken talloze mensen. Allemaal landverraders, aldus een lokale politica van regeringspartij Fidesz in Pécs. Er doen in Fidesz-kringen verhalen de ronde over buitenlandse organisaties of inlichtingendiensten die de demonstraties hebben gefinancierd. Alsof het versturen van een Facebookbericht zoveel geld kost.
Er zit geen oppositiepartij achter de protesten en een echte focus hebben ze. Daardoor duiken er steeds nieuwe thema’s op. Mensen demonstreren tegen corruptie en tegen Orbáns vriendschappelijke relaties met Putin, voor de EU, maar ook tegen plannen om VWO-scholen te sluiten ten gunste van vakscholen. Het doel: minder eindexamenkandidaten en meer scholieren met een vakdiploma. Industriële productie met goedkope arbeidskrachten moet volgens de regering de ruggengraat van de Hongaarse economie worden, naar Chinees voorbeeld.


zondag 16 november 2014

Land zonder sociale voorzieningen

Werkverschaffing. Foto: Pester Lloyd
Als het aan de Hongaarse premier Viktor Orbán ligt, schaft Hongarije in 2018 alle uitkeringen voor werklozen af. Wie geen baan heeft, moet meedoen aan de publieke werkverschaffing of hongerlijden. De sociale welvaartsstaat heeft volgens Orbán afgedaan. Zijn doel is een land waar "iedereen een baan heeft waarvan hij niet alleen kan leven, maar zelfs wel bij vaart." In de komende vier jaar gaat de bijstand van 28000 forint per maand (pakweg 90 euro) jaarlijks met een kwart omlaag.
Volledige werkgelegenheid klinkt als een nobel streven, zonder enige twijfel. Nieuw is het idee niet: in het communisme was er ook sprake van volledige werkgelegenheid en werkplicht. Uitkeringen bestonden niet. Onzinnige baantjes daarentegen bij de vleet, want zinnig, goed betaald werk creëren voor iedereen, dat is tot nu toe nog niemand ter wereld gelukt. Internetsite Index deed afgelopen week uitvoerig onderzoek naar de resultaten van het Hongaarse publieke werkprogramma en hun conclusies stemmen niet vrolijk.
Die werkverschaffing is om te beginnen bepaald geen baan waar je wel bij kunt varen. Je verdient iets van er 150 euro per maand, de helft van het minimumloon. Het is ook geen aanzet om uiteindelijk in een reguliere baan aan de slag te gaan, zoals de bedoeling was van sociologe Zsuzsanna Hegedüs, het brein achter het plan. Recente onderzoeken wijzen eerder op het tegendeel. Hoewel de werkloosheid volgens de officiële cijfers is gedaald, is de armoede in Hongarije de afgelopen jaren dramatisch gestegen. Het aantal armen is gestegen van 2,92 miljoen in 2008 naar 3,3 miljoen nu. En dat op een bevolking van 10 miljoen mensen. Armoede in Hongarije is iets anders dan armoede in Nederland. Het betekent voor zeer veel mensen een huis dat 's winters niet gestookt wordt en kinderen die het bij winters van min 15 of min 20 moeten doen zonder winterkleding en die regelmatig zonder eten naar bed moeten. Oh ja, en op het illegaal kappen van hout staat gevangenisstraf.
De werkverschaffing blijkt voor de meeste mensen die erin zitten een doodlopende weg. Ze zijn ongeschoold of hooguit zeer laag opgeleid en de enige manier waarop ze een echte baan zouden kunnen krijgen, is scholing. Maar als je de hele dag aan het werk bent, komt het niet van bijscholen. Ook niet van solliciteren, trouwens. Volgens een onderzoek van de Hongaarse Academie van Wetenschappen vond in 2011-2012 zo'n 18 procent van de mensen in een werkprogramma een echte baan. Inmiddels is dat cijfer gedaald naar 13 procent.
Daarbij speelt lage opleiding niet de enige rol. Veel gemeenten laten hun straten en plantsoenen liever onderhouden door goedkope arbeidskrachten uit de werkverschaffing dan door reguliere straatvegers en tuinlieden die dubbel zoveel kosten. Sterker nog, in een behoorlijk aantal gemeenten zijn reguliere banen simpelweg wegbezuinigd en vervangen door mensen uit het publieke werkprogramma, met een beetje pech dezelfde mensen die het werk daarvoor als echte baan deden. Gemeenten zijn dan ook lang niet altijd blij als die mensen proberen echt werk te zoeken. Dat verklaart waarschijnlijk mede waarom er zo bitter weinig terechtkomt van de scholingsprogramma's die bij de introductie van de werkverschaffing werden beloofd.
Veel mensen in de werkverschaffing hebben het simpelweg veel te druk om ander werk te zoeken. Omdat je van 150 euro niet kunt leven, klussen ze er vaak zwart bij. Werkdagen van 12 tot 14 uur zijn in zo'n geval geen uitzondering en dan blijft er voor solliciteren weinig tijd over. Een ander probleem is volgens de studie van de Academie van Wetenschappen dat veel mensen met een uitkering simpelweg het geld niet hebben voor het buskaartje waarmee ze naar een sollicitatiegesprek zouden kunnen gaan.
De werkloosheid is volgens officiële statistieken de afgelopen jaren fors gedaald. Met 7,6 procent lijkt Hongarije op Europees niveau bepaald niet slecht te scoren. Maar wie in de werkverschaffing zit, is volgens de statistieken gewoon een werkende, en geen werkloze die eigenlijk op zoek is naar een echte baan. Zou je die mensen tellen als wat ze feitelijk zijn, namelijk werklozen zonder regulier werk, dan kom je volgens Index eerder op een werkloosheidscijfer van ruim 11 procent.
Ook wordt in diezelfde statistieken trouwens niet meegeteld dat enkele 100-duizenden Hongaren de afgelopen paar jaar naar het buitenland zijn vertrokken om daar een beter betalende baan te zoeken. Ook dat verlaagt het werkloosheidscijfer, maar dat kun je moeilijk aan het regeringsbeleid danken. Tenzij je de regering natuurlijk krediet wilt geven voor het feit dat honderdduizenden  hun toekomst liever in het buitenland zoeken.

dinsdag 4 november 2014

Ebola als argument tegen vluchtelingen

Actie voor kunstbenen
Vluchtelingen opsluiten in gesloten, zelfvoorzienende kampen. Daarmee willen de extremistische Hongaarse Jobbik voorkomen dat “straks het eerste ebolageval illegaal de groene grens oversteekt”. De partij pleit voor een veel strenger vluchtelingenbeleid, maar gaat opmerkelijk genoeg minder ver dan premier Viktor Orbán, die enkele weken geleden tegenover buitenlandse ambassadeurs verklaarde dat de deuren van Europa volgens hem helemaal dicht moeten voor immigranten van buiten het continent.
Orbán zei erbij dat hij streeft naar een Hongaarse natiestaat met één taal en met het christendom als religieuze hoeksteen. Vluchtelingen moeten in hun eigen regio worden opgevangen. Tegen diegenen die immigratie als oplossing voor de vergrijzing zien, zei hij dat verhoging van het geboortecijfer daar het antwoord op is.
Orbáns visie op immigratie vindt brede ondersteuning in de samenleving. Veertig procent van de Hongaren vindt eigenlijk dat geen enkele asielzoeker toegelaten zou moeten worden. Eenzelfde percentage heeft het ook niet op met gewone immigranten. Zeventien procent wil niet eens een Hongaar uit een van de buurlanden als buurman. Dat zijn de hoogste cijfers in jaren, al het aantal mensen dat alle immigratie prima vindt met elf procent ook in jaren niet zo hoog geweest.
Toch vestigden zich er in 2012 ruim 75000 mensen in Hongarije, 25000 meer naar Nederland. Daarbij gaat overigens merendeels om immigranten, vooral Hongaren, uit de buurlanden en om EU-burgers. Maar Hongarije vangt ook vluchtelingen op en de gebeurtenissen in het Midden-Oosten zorgen voor een ongekende vluchtelingenstroom. Volgens het ministerie van binnenlandse zaken zijn dit jaar al zo’n 26000 mensen illegaal de grens overgestoken en 18000 van hen hebben in Hongarije asiel aangevraagd.


vrijdag 31 oktober 2014

Hond aan de paal

Dansende beer in Sofia
Op mijn schoot ligt ons nieuwe katje, Biker.Vier weken geleden zag ik in onze straat 's middags een mager, o zo schuw klein katje lopen. 's Avonds zat hij er nog steeds. De volgende ochtend ook, alleen was hij toen onder de motorkap van onze auto gekropen. Hij was hooguit zes weken oud, maar dat had hij helaas door: als iemand je probeert te vangen, kun je via het voorwiel zo de motorkap van iedere auto inkruipen en krijgen ze je niet te pakken. Misschien niet de beste overlevingsstrategie voor een klein katje op de lange duur, maar op de korte duur werkt het.
Het beestje maakte me gek. Het was nog warm, het raam stond open, en de hele dag klonk in de straat zijn klagelijke gemiauw. Uren heb ik besteed om hem te pakken te krijgen. Gelokt met hapjes, met melk. Op zeker moment had ik hem zelfs in onze kattenmand, viel het deurtje eruit. Pech, want je kon zeggen wat je wilde, hij leerde snel. Die mand moet ik niet meer in!
's Middags ging de bel. Er stond een vrouw voor de deur die had gehoord dat ik eerder met dat katje in de weer was geweest. Of het van mij was, vroeg ze. Nee dus, maar als zij me kon helpen hem, of haar natuurlijk, te pakken te krijgen, was ik graag bereid het diertje in huis te nemen.
Daar wilde ze mee helpen, heel graag zelfs. Ze stroomde over van de dankbaarheid dat ik hem in huis wilde nemen. Het katje zat inmiddels onder een andere motorkap, en vlak bij de betreffende auto zat een negenkoppige motorclub in het zonnetje. Toen ze hoorden wat er aan de hand was, kwamen ze met zijn allen in actie. Met negen in zwarte leren pakken geklede motorliefhebbers stonden we om de auto heen. En ditmaal lukte het wel, zoveel handen, daar wist hij niet aan te ontglippen. Vandaar zijn naam. Biker,
Een dag later lag er een envelop in onze brievenbus. Daarin: een speelgoedmuis, een paar pakjes kittenvoer, een kattensnoepstick en zelfs een ontwormingspil. compleet met een aanwijzing hoe die toegediend moest worden. En een heel lief kaartje. Van Éva, de vrouw die had aangebeld.

Vandaag liep ik te wandelen met onze hond, ergens in een dorp in de buurt van Vác. Niet zover van de dorpsrand zag ik een hond. Midden in het veld, aan een ketting. Geen hondenhok, niets. Ik had hem eerder gezien, weken geleden al. Toen was er een man bij, vandaar dat ik weet dat hij daar niet achtergelaten was. Hij zal af en toe eten kregen, en water. Maar wat voor hondenleven is dat? En waartoe? Wat heeft een hond aan een paal midden in een veld voor zin? Eigenlijk had ik hem het liefste los willen maken. Maar ik moet bekennen, ik ben doorgelopen en heb een andere weg naar huis genomen om mijn geweten niet weer in problemen te brengen. Ik had geen idee wat ik met het dier aanmoest. En het is bovendien moeilijk al het leed van dieren in Hongarije op je schouders te nemen.
Want een kettinghond in het veld is wel heel vreemd, maar kettinghonden zijn op zich heel normaal. Net als honden die hun hele leven buiten in een klein, omheind stuk van het erf slijten, meestal met een hok, een waterbak en wat eten, maar met niemand die zich echt om hen bekommert. Ik weet van een dorpshond die in zijn omheining iedere dag gewoon een hoop pap in een kuil gegoten kreeg. De poep stapelde zich op. Het is verbazingwekkend hoe lang zo'n dier dat nog volhoudt. De buren hadden ondertussen een vertroetelde, peperdure rashond door het huis lopen.
Natuurlijk heb je in Nederland ook verwaarloosde dieren. Maar omgang met dieren is in Hongarije opmerkelijk dubbel. Aan de ene kant zie je (in tegenstelling tot buurland Roemenië bijvoorbeeld) nauwelijks zwerfhonden en zwerfkatten. Er zijn dierenasiels en er zijn talloze mensen zoals Éva, de vrouw die bij mij aanbelde, en die momenteel opnieuw loopt te leuren met een zwerfkat waarvoor ze een goed tehuis zoekt. Dansende beren heb ik nooit gezien, in tegenstelling tot Bulgarije of Bosnië. Er is zelfs een berenpark waar slachtoffers van dat soort praktijken uit andere landen worden opgevangen. En 's werelds grootste deskundige op het gebied van hondencommunicatie is een Hongaarse wetenschapper.
Aan de andere kant viste mijn hond op zekere dag een zak verdronken pups uit de Donau en heb ik nog nooit zoveel mensen meegemaakt die echt geen idee dat een hond die kwispelend met een bal in de bek komt aanlopen, geen intentie heeft om te bijten. En heel wat dieren slijten hun leven in omstandigheden waarvoor je in Nederland onmiddellijk de dierenbescherming op je dak zou krijgen, zonder dat er iemand is die een vinger uitsteekt.
En dan heb ik het niet over het feit dat heel wat Hongaren nog steeds thuis slachten. Daar heb ik, zolang dat vakkundig gebeurt, geen enkel probleem mee. Integendeel, ik denk dat het voor heel wat dieren een stuk minder stressvol is dan eerst het halve land, of het halve continent door te worden gezeuld om vervolgens in een abattoir een pin door de hersenen te krijgen. Maar ik heb het wel over het feit dat een eenzame hond in het veld op pakweg honderd meter van een dorp kan zitten waar tientallen mensen hem dagelijks moeten zien, mensen die weten van wie dat veld en dus van wie die hond is, en die niets doen. Ik ben ervan overtuigd dat veel van hen eigenlijk vinden dat het niet kan en er schande van spreken. Maar aan de andere kant: het is nu eenmaal een beest, en de behandeling daarvan is geen ruzie waard.
Hongarije is geen Nederland, waar we tunneltjes onder de weg bouwen voor overstekende kikkers. Het is geen Balkan, waar beren op hete platen leren dansen. Het is iets ertussenin. Dat geldt niet alleen voor de manier waarop mensen met dieren omgaan, maar ook voor de wijze waarop ambtenaren hun werk doen en politici met hun kiezers omgaan. Soms word je aangenaam verrast, soms juist zeer onaangenaam. Aan de motorbende denk ik met plezier terug, maar die hond is me de hele avond blijven achtervolgen. In mijn gedachten dan, want in werkelijkheid zat hij, vrees ik, nog steeds aan zijn paal.

woensdag 22 oktober 2014

Diplomatieke rel over Hongaarse corruptie

Het besluit van de VS om zes Hongaren vanwege corruptie toegang tot Amerika te weigeren heeft de relaties tussen Amerika en Hongarije de afgelopen dagen op scherp gezet. Amerika wil geen namen bekend maken, maar volgens André Goodfriend, de Amerikaanse zakengelastigde in Boedapest, gaat het om hoog geplaatste ambtenaren die dicht bij de regering staan.
 In een persgesprek maakte Goodfriend begin deze week duidelijk dat het Amerika om aanzienlijk meer dan een simpele corruptiezaak gaat. Washington wil een signaal geven. Goodfriend zei dat Hongarije voor 2010, toen de huidige premier Viktor Orbán aan de macht kwam, een hoog niveau van transparantie en democratie kende, maar dat de trend zich de laatste jaren in omgekeerde richting beweegt. “Als die trend zich doorzet, kan het een niveau bereiken waarop Amerika niet langer met Hongarije als bondgenoot kan samenwerken,” aldus Goodyear.
Het is een ongewoon harde uitspraak over een Navo-bondgenoot, maar past wel in de steeds hardere kritiek op Hongarije aan de andere kant van de oceaan. Enkele weken vergeleek president Obama Hongarije met Egypte. In beide landen wordt het maatschappelijk middenveld volgens hem “steeds vaker aangevallen met eindeloze reguleringen en openlijke intimidatie”. Oud-president Clinton schaarde Hongarije onder ‘autoritair-kapitalistische’ landen als China en Rusland.
De zes ambtenaren is de toegang ontzegd op basis van proclamatie 7750, ooit opgesteld door president George W. Bush en bedoeld om corrupte individuen en hun familie de toegang tot Amerika te ontzeggen. Meestal gaat het om twijfelachtige zakenlieden of politici uit landen als Nigeria of Bangladesh. Dat ambtenaren uit een Europees land om die reden worden geweigerd, is op zijn zachtst gezegd heel ongewoon.
Klachten van Amerikaanse bedrijven over corruptie waren de directe aanleiding tot het besluit. Volgens nieuwswebsite Index zijn drie van de betrokkenen topmensen van de belastingdienst. De Hongaarse corruptieonderzoeker Dávid Jáncsics zegt basis van anonieme bronnen dat de ambtenaren forse belastingkortingen hadden aangeboden aan Amerikaanse bedrijven. Ook beloofden ze om de concurrenten het leven zuur te maken. Voor die diensten moest natuurlijk betaald worden, en dat geld, volgens Jáncsics in het totaal meer dan 6,5 miljoen euro, moest worden overgemaakt naar een stichting die dicht bij regeringspartij Fidesz staat. Toen betrokken bedrijven dit aanbod weigerden, kregen ze te horen dat ze rekening moesten houden met strenge controles en boetes.
Het is volgens Goodfriend ongewoon dat de Amerikanen überhaupt bekend maken dat iemand de toegang tot Amerika wordt ontzegd. Maar vorige week verscheen een volgens hem "totaal vals” artikel in een regeringsgetrouw economisch dagblad waarin melding werd gemaakt van een onderzoek van de belastingdienst naar belastingontduiking door Amerikaanse bedrijven. Niet verbazingwekkend gaat het om de bedrijven die eerder geklaagd hadden. Dat was voor Goodfriend reden om de openbaarheid te zoeken.
Namen heeft de zaakgelastigde overigens nog steeds niet gegeven en zegt hij om juridische redenen ook niet te zullen geven. De Hongaarse regering wil die wel hebben en vraagt verder bewijzen voor de corruptieaantijgingen. Volgens János Lázár, topman van het bureau van premier Viktor Orbán. is er geen enkele ambtenaar die te horen heeft gekregen dat hij Amerika niet meer in mag. “Deze kwestie kan de Hongaars-Amerikaanse vriendschap in de komende maanden ruïneren,” aldus Lázár in de New York Times. Eerder had hij het nog over een ‘strategische vriendschap’ en een ‘constructieve dialoog’ in verband met de kwestie.
De regeringskrant Magyar Nemzet meent dat de Amerikanen alleen maar in actie zijn gekomen om een aantal Amerikaanse bedrijven die door de belastingdienst worden onderzocht, te beschermen. Volgens commentator Tamás Pilhál willen ze de Hongaarse autoriteiten op deze manier dwingen "hun ogen te sluiten voor de overtredingen van Amerikaanse bedrijven en van maatschappelijke organisaties die de Amerikaanse belangen dienen."
Volgens Bálint Magyar, medeauteur van “De Hongaarse Poliep”, over de vervlochtenheid van regering en bedrijfsleven in corruptiezaken, zit de regering met een ernstig dilemma. “Dit is echt anders dan kritiek vanuit de EU, die altijd verzandt in bureaucratie en in het feit dat de politieke bondgenoten in het parlement de Hongaarse regering steunen. En het zorgt ook voor problemen, want het hele systeem van partijtrouw berust erop dat politieke vrienden altijd weten dat ze gedekt zijn. Daarom kun je hen ook niet ontslaan om je gezicht te redden. Als deze beschuldigingen kloppen, is het bovendien ondenkbaar dat, topambtenaren van de belastingdienst zoiets hebben opgezet zonder medeweten van anderen die boven hen staan.”
Op het internet circuleert overigens inmiddels een lijst met namen van betrokkenen. Het zou onder rmeer gaan om het hoofd van de belastingdienst, Ildikó Vida, om Árpád Habony, voormalig adviseur van Orbán en een van de sleutelfiguren in het mediabeleid van de regering, de voormalige regeringswoordvoerder András Giró-Szász en om Péter Heim, eigenaar van de politieke denktank Századvég. Volgens minister van buitenlandse zaken Péter Szijártó hebben al deze mensen verklaard van niets te weten. Ook Szijártó noemt de hele zaak een poging om Hongaarse autoriteiten onder druk te zetten overtredingen van Amerikaanse bedrijven door de vingers te zien.

zaterdag 18 oktober 2014

Getroffen door rampspoed

Het Kossuthbeeld zoals het ooit was en weer zal worden
Bijna staat het er weer op het Kossuth tér voor het parlement, het beeld van Lajos Kossuth en zijn regering. Het beeld, gebouwd in de Horthytijd, herdacht de leider van de opstand tegen de Habsburgers in 1848. Het werd na de oorlog door de communisten afgebroken. Zelfs onder het plastic dat de meerderheid van de figuren in de herrezen beeldengroep deze week nog omhulde, zie je dat ze gebukt onder hun lot. Somber kijken ze naar hun voeten, ze weten het: de opstand is mislukt, de Hongaren zijn verslagen. Voor de zoveelste keer.
De communisten verwijderden de beeldengroep omdat ze die te pessimistisch vonden. Bovendien bestond de regering van Kossuth uit aristocraten, niet direct de klasse waarmee de communistische partijleiding zich wenste te vereenzelvigen. Het werd vervangen door een andere beeldengroep met Kossuth in het middenpunt, optimistisch vooruit kijkend en omringd door een strijdbaar kijkend Hongaars volk. Ergens gloorde een mooie toekomst. Je kunt veel zeggen over de communisten, maar ze hadden een positieve kijk op de toekomst, al liet datgene wat ze daadwerkelijk voor elkaar kregen behoorlijk te wensen over.
Maar het  vroegere, en nieuwe, Kossuthbeeld past wel in de visie van de huidige regering op de natie, een beeld dat gedeeld wordt door veel Hongaren: een volk die altijd door rampen wordt getroffen. Nu heeft Hongarije in de loop der eeuwen zeker het nodige te verduren gehad, maar ik heb me toch altijd verbaasd over oudere Hongaarse vrouwen die bij het zingen van het volkslied de tranen over de wangen liepen. Aan de andere kant, als je de tekst goed leest, is dat eigenlijk geen wonder. Plassen bloed, kwellende slavernij, doodskreten, rampspoed en kwaad lot. Zelfs God is vertoornd. Of vooral God is vertoornd. Al het andere is alleen maar het gevolg van zijn boosheid. Ga er maar aan staan.


woensdag 8 oktober 2014

Stem Fidesz als je geld wilt.

Komend weekend gaat Hongarije naar de stembus. Voor de derde keer dit jaar, en ditmaal gaat het om gemeenteraadsverkiezingen. Er doet weer een oneindig aantal partijen mee, vaak alleen op lokaal niveau. En het staat iedereen vrij om te stemmen op wie hij wil. Dit is per slot van rekening een democratie.
Alleen Fidesz. Anders krijg je geen geld
Maar premier Orbán waarschuwde kiezers die van plan zijn om op een oppositiepartij te stemmen, deze week wel: gemeenten die door de oppositie bestuurd worden, moeten er niet op rekenen geld van de centrale overheid te krijgen. "Het kan natuurlijk niet dat ze het ene moment schreeuwen over dictatuur, de regering zwart maken en ons in het buitenland afdoen, en de volgende dag zeggen dat ze samen willen werken, omdat er sprake is van geld," aldus Orbán in een interview bij een lokale internetkrant. Mensen moeten, aldus de premier, dus zulke gemeenteraadsleden kiezen die oprecht kunnen samenwerken met de huidige regering. Van de regering verwachten dat die samenwerkt met kritici, dat is echt teveel gevraagd.
Kritiek hebben en dan nog geld willen: er zijn grenzen aan de Hongaarse democratie. Dat Orbáns woorden geen lege huls zijn, weten ze in de gemeente Esztergom, die vier jaar geleden al een kandidaat van de oppositie als burgemeester koos. Fidesz had de meerderheid in de gemeenteraad, maar die burgemeester gaf de doorslag: Esztergom kreeg zeker in de eerste tijd zo weinig fondsen dat de gemeente zelfs de vuilnisophaal moest afschaffen en vrijwilligers dat gingen doen.
De boodschap komt geheel overeen met de verkiezingsaffiches voor deze verkiezingen. Alleen Fidesz, staat erop. Ooit had de partij nog een coalitiepartner, de christendemocratische KDNP. Maar hoewel er wel KDNP-politici op de lijst staan (zoals de burgemeester van Vác, Attila Fördös, die voor zijn campagne onbeschaamd gebruikt maakt van mededelingsborden van de gemeente), wordt die partij op de affiches niet meer vermeld. Eindelijk eerlijkheid, want iedereen wist allang dat de KDNP nauwelijks nog een zelfstandige partij is.
Het past in Orbáns recente uitspraken dat hij van Hongarije een ''illiberale' democratie wil maken, met Rusland en Turkije als voorbeelden. Niets wijst er overigens op dat de kiezers komend weekend zijn wijze raad niet zullen volgen, al zouden de extreemrechtse Jobbik nog wel eens voor verrassingen kunnen zorgen. En niet eens omdat alle kiezers nou zo tegen zigeuners zijn. "Eerst heb ik op de socialisten gestemd, en die deden het niet goed. Toen heb ik op Fidesz gestemd, en die doen het niet goed. Nu ga ik Jobbik proberen. Ik ben het weliswaar niet eens met veel dingen die ze zeggen, maar ik wil ze toch een kans geven," zoals een kiezer in Szérszárd zei.

vrijdag 19 september 2014

Kritische organisaties verder onder druk

Steun voor Ökotars
De Hongaarse belastingdienst NAV heeft gisteren de belastingnummers van vier civiele organisaties ingetrokken. Daarmee wordt hen het werken in feite onmogelijk gemaakt. Het is een volgende stap in de pogingen van de regering om kritische maatschappelijke organisaties zoals milieuorganisaties en mensenrechtenorganisaties monddood te maken. Het is hoofdstuk zoveel in een drama dat dit voorjaar begon. 
Eind vorige week kreeg ik een paniekerige email: “Politie doet huiszoeking bij toneelgroep Krétakör!” De mededeling werd gevolgd door het dringende verzoek aan iedereen zo snel mogelijk naar de plaats des onheils te komen. Even later een nieuwe mail: de massale politieaanwezigheid bij het kantoor van de regeringskritische Hongaarse toneelgroep was toeval. Vlakbij was een ontmoeting tussen de Hongaarse premier Viktor Orbán en voormalig EU-topman José Manuel Barosso.
Vals alarm dus, maar de email is veelzeggend. Een week eerder deed de politie huiszoekingen bij milieuorganisatie Ökotars en bij Demnet, een organisatie die de ontwikkelingen van democratische rechten in Hongarije ondersteunt. Niet alleen de kantoren, ook woningen van medewerkers werden doorzocht.
Sindsdien vrezen regeringskritische organisaties dat zij misschien de volgende zijn. Er is angst en alles lijkt mogelijk. “Kan zoiets ons ook overkomen?” vraagt de secretaresse van een mediaorganisatie zich bezorgd af als ze de beelden op tv ziet. Ze ziet de politie al door haar woning marcheren.
Ökotárs, Demnet en de andere twee organisaties waarvan het belastingnummer werd ingetrokken, zijn verantwoordelijk voor de verdeling van Noorse financiële steun aan maatschappelijke organisaties in Hongarije en dat is de regering een doorn in het oog. De fondsen zijn onderdeel van een samenwerkingsovereenkomst tussen Noorwegen en de EU en vergelijkbaar met EU-steun aan sociale projecten in Centraal-Europa. Belangrijk verschil: terwijl de Hongaarse regering zelf de EU-fondsen mag verdelen, laat Noorwegen dat via onafhankelijke lokale organisaties lopen.
Zover als Rusland, dat vergelijkbare organisaties als ‘buitenlandse agenten’ in de ban heeft gedaan, gaan de Hongaren niet. Maar midden april beschuldigde János Lázár, topman in het bureau van premier Orbán, de Noren wel van inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van Hongarije. en premier Viktor Orbán heeft al enkele malen verklaard dat de kritische civiele organisaties volgens hem "buitenlandse belangen" vertegenwoordigen. Lázár publiceerde een lijst van dertien organisaties die volgens hem ‘problematisch’ waren in dit verband. Daarop stonden behalve Ökotars en Demnet onder meer mensenrechtenorganisatie, anticorruptiewaakhonden, organisaties tegen vrouwen- en kindermishandeling en de Budapest Gay Pride. 
Omdat Ökotars als milieuorganisatie goede contacten heeft met de groene oppositiepartij LMP is er volgens Lázár sprake van buitenlandse en illegale partijfinanciering. Maar de beschuldigingen variëren. De nieuwste is dat Ökotárs, dat af en toe voorschotten verstrekt als organisaties op hun Noorse subsidie moeten wachten, zich daarmee aan illegale bankpraktijken schuldig maakt.
Maar wat de beschuldiging ook is, de kern is dat Lázár vindt dat de verdeling van de fondsen moet worden overgedragen aan een regeringsbureau. Voor de betrokken organisaties zou dat rampzalig zijn. De EU-fondsen gaan tegenwoordig vrijwel uitsluitend naar regeringsgetrouwe ontvangers. Voor kritische organisaties zijn de Noren (en kleinere Zwitserse fondsen die inmiddels ook onder vuur liggen) momenteel vrijwel de enige bron van inkomsten.
Het probleem, zegt politiek analist Tamás Boros van Polity Solutions, is dat regeringspartij Fidesz iedere kritiek als politieke aanval ziet en geen onderscheid maakt tussen oppositiepartijen en maatschappelijke organisaties. “Maatschappelijke organisaties moeten uiteraard kritisch naar het beleid kijken, maar dat wordt door de regering gewoon als deel van de politieke oppositie gezien,” zegt Boros. En dat rechtvaardigt alles dat die organisaties het leven moeilijk maakt: financieel afknijpen, aanvallen in regeringsgezinde media, al dan niet terechte corruptieaanklachten.
In een recent interview met de Süddeutsche Zeitung verwerpt regeringswoordvoerder Zotán Kovács deze kritiek. Volgens hem hebben de organisaties gewoon de wet gebroken.Het is volgens hem heel simpel om de regering vervolging van politieke opponenten te verwijten. “De wet is de wet en daar moet iedereen zich aan houden.”


zondag 7 september 2014

En je mag zomaar vragen stellen!

"Weet je wat hier echt anders is? Ze zijn op de universiteit echt geïnteresseerd hoe het met je gaat, ze willen je helpen om het zo goed mogelijk te doen!" We praten op Skype over de eerste studieweek van onze zoon in Nederland, en de paar college's die hij heeft gehad, zijn duidelijk een verbijsterende, en positieve, ervaring.
En niet alleen de college's, ook de hele begeleiding eromheen, het feit dat bij ieder vak een tutor is waar je om hulp kunt vragen, dat er begeleiders zijn die je op weg helpen met projecten, en een systeem waarbij wordt nagegaan welke studieopdrachten voor veel mensen problemen opleveren, zodat daar extra aandacht aan kan worden besteed. Van het Hongaarse onderwijs, waar alles gericht is op de kleine topgroep in de klas die met wedstrijden en extra vermeldingen tot nog betere prestaties worden aangemoedigd, zit hij plots in een systeem waar men er alles aan doet om de middenmoot en zelfs de achterblijvers mee te trekken, als die tenminste zelf bereid zijn daar werk in te steken. Bepaald een andere aanpak.
Hongaarse studentenkamer
Waar hij helemaal niet over uit kan, is dat je tijdens colleges vragen mag stellen, sterker nog, dat dat wordt aangemoedigd. Hij kent de verhalen van Hongaarse vrienden: grote collegezalen waar een professor een monoloog houdt en waar het ondenkbaar is dat studenten een vraag stellen, ook als ze geen woord begrijpen van wat er wordt verteld. Hij heeft het zelf op school ook meegemaakt, dat leraren boos werden als leerlingen vragen stelden. En dan gold zijn school nog als een behoorlijke vooruitstrevende.
Als ik een vriendin over de eerste collegeweek vertel, komt zij met het verhaal van haar dochter, die naar de zesde klas (groep acht) van de lagere school gaat. Die heeft dit jaar een nieuwe juf. Een van de eerste lessen meldde een kind dat het zijn huiswerk niet had gedaan, omdat het de lesstof niet snapte. In plaats van extra uitleg kreeg hij twee zwarte punten bij zijn naam (niet goed, vijf zwarte punten zijn samen een één, onvoldoende), en werd de hele klas getrakteerd op een donderpreek dat het toch een schande was dat al in de eerste week iemand zijn huiswerk niet inleverde. Echt een aanmoediging om de rest van het jaar om hulp te vragen.
Voor dat onze zoon vertrok, wilden al zijn vrienden natuurlijk weten waar hij ging wonen. In een kamer in een studentenhuis, was het antwoord. Oh ja? En met hoeveel mensen? Alleen. Alleen? Echt waar, alleen. On het huis wonen zes studenten, maar in zijn kamer echt maar één. Van Hongaarse kant werd met verbijstering gereageerd. In een Hongaarse studentenflat, kollégium, deel je je kamer meestal met drie of vier mensen. Studeren doe je in een aparte studieruimte, eten over het algemeen in een kantine. Als je pech hebt, slaap je in een stapelbed. Vaak hebben de bewoners niet eens ieder een eigen tafel.
Geen wonder dat de meeste van zijn vrienden thuis blijven wonen als ze het zich qua afstand kunnen veroorloven. Er hangt natuurlijk wel een prijskaartje aan die Nederlandse luxe, want waar een Hongaarse student maandelijks tussen de 30 en de 80 euro betaalt, zijn Nederlandse studenten snel een paar honderd euro kwijt. En dat onze zoon zelf moet koken, dat vonden zijn vrienden eigenlijk een beetje zielig, geloof ik.

maandag 11 augustus 2014

Hongaarse waar, alsublieft!

100 procent Hongaars of uit eigen tuin
“Eén, vijf, nul,” zegt het meisje. Honderdvijftig, zegt haar vader. Terwijl ze bij een groentestal op de markt in Vác wachten op hun beurt, telt ze verder. Dan wijst ze plots op het kleine Hongaarse vlaggetje bij de tomaten. “Dat zijn Hongaarse waren, hè papa?” Die knikt.” Ze wijst: veel vlaggetjes, veel Hongaarse waren. “Goed hè, papa,” zegt ze. Tellen gaat moeizaam, maar dat Hongaarse producten het best zijn, weet ze al. Vader straalt: “Wat ben jij knap!”
Zes van de tien Hongaren geven volgens onderzoek de voorkeur aan Hongaarse producten. Hoe anders was dat een kwart eeuw geleden. Toen kort voor de val van het communisme de eerste Hongaarse McDonald’s zijn deuren opende, was het toppunt van geluk als je daar kon eten. Tienduizend klanten dromden de eerste dag naar binnen voor een Amerikaanse hamburger. Wie zich geen dure hamburger kon veroorloven, deelde samen één dure beker Cola.
Maar wie zichzelf als echte Hongaar bestempelt, eet tegenwoordig liever Hongaarse kolbász (worst) dan Amerikaanse hamburgers. Zoals Zalán Briglovics, die samen met zijn vrouw een internetbedrijfje runt waar hij Hongaarse kaas, jam, honing, sappen en schoonmaakmiddelen aanbiedt en zijn droom propageert: een Hongarije waar mensen uitsluitend Hongaarse producten gebruiken. Utopia, geeft hij toe, maar persoonlijk probeert hij dat ideaal wel te verwezenlijken.
Opening McDonald's, 1988
Blij wordt hij van zijn eigen koelkast, waarin je geen Parmaham vindt, maar spek, kaas en boter uit eigen land. Daarnaast zelfgemaakte augurken, abrikozenjam en mayonaise en varkensvlees van eigen slacht. Verder Hongaarse bloemkool en tomaten, paprika in zuur en uiteraard Hongaarse mosterd. Melk en eieren komen direct van de boer.
Briglovics gebruikt geen olijfolie, maar Hongaarse zonnebloemolie. Zijn rijst komt van de (zeer beperkte) Hongaarse rijstvelden. Zijn groenten kweekt hij grotendeels zelf. Af en toe eet hij in de winter een sinaasappel, voor de vitamine C, maar liever niet: “Hongaarse darmen zien in hun leven geen zuidvruchten. In plaats daarvan hebben we goede Hongaarse appels, winterbestendige peren, gedroogde abrikozen of zelfs zuurkool.”
Zijn bedrijf, de Goede Hongaar, verkoopt uitsluitend 100 procent Hongaarse producten zonder toevoegingen. Beter voor de gezondheid dan de troep die multinationals produceren, en beter voor de economie, meent hij: “Hongaarse waren betekenen Hongaarse arbeidsplaatsen.”
Een paar keer per week moet Briglovics voor zijn werk bij de Tesco-hypermarkt zijn. “Ik doe daar geen boodschappen, dat zou me wat moois zijn. Maar ik zie wel wat voor rotzooi die winkel verkoopt”. Hij is niet de enige die meent dat Hongaarse waar beter is. Een sticker met “Hongaars product” op de verpakking verhoogt de verkoopkans aanzienlijk. Ook McDonald’s heeft dat beseft. De fastfoodketen meldt daarom tegenwoordig al op de winkelruit dat de kip, eieren en tomaten lokaal worden gekocht.
Begin jaren negentig, toen Zoltán Kovács een winkeltje met badkleding opende, stond import voor veel mensen juist synoniem met kwaliteit. Toen de eerste winkel met Italiaanse lingerie de deuren opende, stond er een eindeloze rij op straat van mannen die hun vrouw gelukkig wilden maken met een kanten bh en vrouwen die op zoek waren naar iets verleidelijkers dan het Hongaars ondergoed dat hooguit grootmoeders konden bekoren. Oostenrijkse gemalen koffie werd een hit, niet omdat er een koffietekort was, maar omdat je Hongaarse koffie zelf moest malen bij grote koffiemolens achter de kassa.
Kovács, die een dochter in het Hongaarse zwemteam en een zoon in het waterpoloteam had, rook zijn kans. Hij importeerde professionele zwemkleding uit Duitsland en verkocht die in een winkeltje van één bij één meter op een drukke straat in Boedapest. Een onderneminkje van niets, maar topsporters waren er dolblij
mee. Het miniwinkeltje groeide uit tot Arena, een keten van gespecialiseerde sportzaken waar professionele watersporters ook vandaag nog hun spullen halen. Het assortiment komt nog steeds vooral uit het buitenland. Soms is import toch echt beter.

maandag 4 augustus 2014

Jij, U en U

We tutoyeren, klaar uit!
Hongaars heet een van de moeilijkste talen ter wereld te zijn, en ik wil het graag geloven, vooral om mezelf te troosten dat ik de taal na zoveel jaar nog steeds niet zo goed spreek als ik zou willen. Er zijn trouwens volgens mij kleine talen die nog een stuk lastiger zijn, maar dat het Hongaars niet simpel is, althans niet voor de gemiddelde Europeaan, staat vast. Ik blijf worstelen met de werkwoorden, maar een van mijn meest curieuze problemen wordt veroorzaakt door het feit dat het Hongaars behalve een woord voor jij twee woorden voor U heeft: maga en ön. En ik heb nog steeds geen idee wanneer ik die nou precies moet gebruiken.
Gelukkig sta ik daarin niet alleen, ontdekte ik toen ik het laatst eens op het internet opzocht. Er zijn uitgebreide verhandelingen over de kwestie en op internetfora worden complete discussies aan die vraag gewijd. En niet door met de taal worstelende buitenlanders, maar door Hongaren die het blijkbaar ook niet weten.
Wat ik ooit leerde, was dat ön formeler is dan maga. Ön zeg je dus tegen mensen waar je heel erg beleefd tegen wilt zijn, maga tegen mensen die je iets beter kent. Tegen een politieagent zeg ik voor de zekerheid dus maar Ön, maar tegen de buurman die ik regelmatig tegenkom en die mij iedere keer formeel met 'ik kus de hand' (of beter, 'ik kus', want zoals de meeste mannen laat hij de hand weg)? Ön of maga? De buurvrouw in het dorp? Gelukkig kun je in de meeste gevallen helemaal zonder persoonlijk voornaamwoord en dus zonder maga of ön, maar als ze wel nodig zijn, weet ik nooit of ik iemand beledig door niet netjes genoeg te zijn, of juist idioot stijf overkom door te netjes te zijn.
En mijn internetzoektocht heeft niet alleen geen antwoord opgeleverd, die heeft mijn twijfels eerder vergroot. Want Hongaren blijken totaal verschillende meningen te hebben over deze kwestie. De één vindt ön vreselijk formeel en gebruikt het alleen in het bijzijn van belangrijke mensen en autoriteiten. De ander vindt maga juist neerbuigend en een beetje plat en gebruikt dat alleen als hij eigenlijk op iemand neerkijkt. De derde zegt nooit ön, of juist nooit maga. En de volgende schrijft dat hij simpelweg zo snel mogelijk gaat tutoyeren en dus op het informele 'te, jij, overstapt.
Die 'te'-zeggers sluiten overigens aan op een traditie, want volgens de populair-wetenschappelijke website Nyelv és Tudomány (Taal en Wetenschap) werd tot aan de zestiende eeuw in Hongarije eigenlijk alleen de jij-vorm gebruikt. Het was de Hongaarse bijbelvertaling die daar verandering in bracht. God net zo aanspreken als de rest van de mensheid ging toch een beetje ver. De Engelsen hielden aan dat probleem het inmiddels bijbelse thou over.  Zoals de Statenbijbel een belangrijke invloed had op het Nederlands, had de Hongaarse Bijbel dat op het Hongaars en zo werd via een ingewikkelde omweg maga een normaal onderdeel van de taal.
Ön schijnt van nog latere datum te zijn. Het was klaarblijkelijk graaf István Széchenyi, de man van de Kettingbrug in Boedapest, van de introductie van het watercloset (wc) in Hongarije en van de Hongaarse Academie van Wetenschappen, die nieuwe beleefdheidsvorm bepleitte als onderdeel van een algemene maatschappelijke hervorming. Naar voorbeeld van het Duitse sie (zij, derde persoon meervoud) en Sie (U) stelde hij voor om een afleiding van ö (hij of zij) te gebruiken voor de beleefde vorm ön.
Weten dat 'te' in het grijze verleden ooit de norm was, helpt me natuurlijk geen steek verder, al valt me wel op dat jongeren tegenwoordig veel makkelijk jij en jou zeggen tegen onbekenden dan vroeger. Zo lang het duurt, natuurlijk, want dit soort verwildering van de zeden lijkt me iets om aan te laten pakken door het dit jaar opgerichte Instituut voor Taalstrategie.
Dat moet zich onder meer gaan bezighouden met het bewaren van de Hongaarse taalerfenis en met de ontwikkeling van termen voor vaktaal. Daar waren ze in  Midden-Europa in de negentiende eeuw ook al dol op. Zo eindigde het Duits met tal van 'eigen' woorden die simpelweg min of meer vertalingen waren van internationaal gebruikelijke termen, zoals Fernsprecher voor telefoon.
Maar het nieuwe instituut heeft ook tot taak ontwikkelingen te weerstaan die indruisen tegen de Hongaarse 'taalwaarden'. Zomaar iedereen met jij en jou' gaan aanspreken lijkt me typisch iets dat daarbij hoort, zeker in de ogen van een regering die zichzelf zo voorstaat op het handhaven van de traditie. Al kan het natuurlijk zijn dat iemand de taalkundigen weet te overtuigen dat het juist oer-Hongaars en heel traditioneel is om tegen iedereen jij te zeggen. Dan en worden we, geheel in de lijn met de manier waarop de laatste jaren wetten worden aangenomen, op zekere maandagochtend verrast met een wet die het gebruik van ön en te ter wille van de traditie juist uitbant.



donderdag 24 juli 2014

Als dieven in de nacht

Protest bij het monument
Iedereen kent ze wel, de wonderlijke vertaalfouten op Hongaarse menukaarten. Als een zaak die zijn lekváros bukta (soort zoet broodje gevuld met jam) vertaalt als een 'fuckup with marmelade', is dat vooral grappig, al vraag je je dan af waarom ze er niet even iemand naar hebben laten kijken die de taal echt spreekt.
Maar als de slachtoffers van (onder meer) de Holocaust in een Hebreeuwse vertaling uit het Hongaars worden omschreven als korbán, 'offerdieren', is de lol er wel af. Pijnlijk, vooral als die tekst ook nog eens op een monument staat waarvan veel Hongaren, joden en niet-joden, menen dat het helemaal niet gebouwd had mogen worden.
Afgelopen weekend legden bouwvakkers als dieven in de nacht de laatste hand aan het omstreden monument ter herdenking van de Duitse bezetting van 19 maart 1944. Van zaterdag op zondag werd in het holst van de nacht van zaterdag Engel Gabriel (die symbool staat voor Hongarije) op zijn plaats gezet. Vanaf bovenaf wordt de arme engel door de perfide Duitse adelaar aangevallen. Omdat enige uitleg op zijn plek is, staat op de sokkel in het Hongaars en vier talen, waaronder dus dat ongelukkige Hebreeuws, de tekst "ter herdenking van de slachtoffers".
Het is er met horten en stoten gekomen, dat monument. Nadat de regering in januari bekend maakte plannen voor zo'n bouwwerk te hebben, barstte een storm van kritiek los. Hoewel de zaak 19 maart af had moeten zijn, werd de bouw uiteindelijk uitgesteld tot een maatschappelijke discussie over de kwestie na de verkiezingen begin april. Althans, dat was de verklaring, maar dat moet de kortste matschappelijke discussie uit de geschiedenis zijn geweest. Daags na de verkiezingen gingen de bouwwerkzaamheden al van start.
En toen stokten ze weer. Maandenlang stonden er alleen een paar zuilen, omringd door hekken en onder permanente bewaking van de politie. Dagelijks kwam er een groep meest oudere demonstranten, die stenen, foto's, kaarsen, bloemen en levensverhalen neerlegden om te vertellen wat ze tegen dit monument hebben. Met de Duitse bezetting begon in Hongarije ook de Holocaust. In luttele maanden tijd 600.000 joden naar Auschwitz versleept. Het monument onderstreept de opvatting dat de Duitsers daarvoor verantwoordelijk zijn en Hongarije er niets aan kon doen.
Dat, menen de demonstranten, is geschiedsvervalsing. Niet alleen bleef admiraal Horthy, die sinds 1920 staatshoofd was, na de Duitse machtsovername aan en had hij macht genoeg om de deportaties in juli stop te zetten, ook werden die deportaties geheel door de Hongaarse autoriteiten uitgevoerd. Adolf Eichmann, Hitlers man voor  de  'oplossing van het jodenvraagstuk', zat hier uitsluitend voor de organisatie van de transporten. Maar het waren Hongaarse agenten, Hongaarse soldaten en Hongaarse ambtenaren die ervoor zorgden dat mensen op de trein werden gezet. Diezelfde autoriteiten zorgden er ook nog voor dat mensen voor hun deportatie hun achterstallige rekeningen hadden betaald, dat ook nog.
En nu is het monument dus in alle stilte afgemaakt. Een officiële onthulling in het bijzijn van premier Orbán komt er niet, is al aangekondigd. Dat heeft vermoedelijk minder te maken met het respecteren van gevoelens van critici, als met de vrees dat zo'n plechtigheid wel eens tot vervelende protesten zou kunnen leiden. De premier blijft meestal ver van protesten tegen zijn beleid, maar het staat ook zo slordig om oude Holocaustoverlevenden en hun nazaten door de politie te laten verwijderen.
Wat er volgens een regeringsverklaring ook niet komt, is een correctie van de tekst, hoe hard die ook nodig is . Volgens rabbi Zoltán Radnóti, die de kwestie in zijn blog aan de orde stelde, laat behalve het gebruik van de term korbán ook de woordvolgorde van de zin te wensen over. Wat het woord korbán betreft: het wordt in het Hebreeuws wel voor slachtoffer gebruikt, in combinatie met andere woorden, maar zoals Radnóti schrijft, in deze samenhang krijgt het wel een hele wrange bijklank.
Afgezien daarvan, ook de Engelse tekst 'In memory of victims' slaat eigenlijk nergens op. Met het ontbrekende lidwoord 'the' zou het al een holle tekst zijn, maar zonder dat lidwoord zegt het helemaal niets. Nu kunnen hier ook slachtoffers van een orkaan, hondsdolheid, auto-ongelukken of skiën worden herdacht.
Maar dat is gezeur, begrijp ik uit de regeringsverklaring. De vertalingen zijn namelijk afkomstig van OFFI, het landelijke bureau dat officiële vertalingen maakt en bekrachtigt. Wie in Hongarije een officieel document vertaald moet hebben, komt bij OFFI terecht. OFFI-vertalingen zijn onfeilbaar. Daar is het bureau zelf althans van overtuigd en daar vragen ze ook belachelijk veel geld voor. En als je, zoals een lid van een internetforum, het pech hebt dat OFFI in de Engelse vertaling van de Hongaarse geboorte-akte van zijn dochter, van een meisje een jongen maakt en bovendien de namen van de vader en de moeder verwisselt? Jammer dan, OFFI corrigeert niet, want OFFI heeft altijd gelijk.
Maar toch, een advies aan het bureau van de premier: het inhuren van een moedertaalspreker levert echt betere vertalingen op dan OFFI. En het kost minder. Of je nou een menukaart maakt, of een monument bouwt.

vrijdag 18 juli 2014

RTL, nieuwe kampioen van de Hongaarse persvrijheid

Nee, RTL voert geen oorlog tegen de Hongaarse regering, zegt Dirk Gerkens, CEO van RTL in Hongarije. Wie de kritische berichtgeving van het RTL-nieuws zo omschrijft, gaat mee met regeringspolitici die ieder kritisch nieuwsbericht als aanval beschouwen. Maar wat klopt, is dat RTL, kampioen van reality-tv, soaps en licht nieuws, zich plots opwerpt als ultieme verdediger van de Hongaarse persvrijheid. Het bedrijf gaat zelfs geld steken in serieuze onderzoeksjournalistiek. “We zijn het laatste grote, onafhankelijke mediaconcern in dit land en ze krijgen ons niet weg,” zegt Gerkens.
Woordvoerder LászlóSimon: serieus nieuws houdt zich hier niet mee bezig
Wie de laatste weken het RTL-nieuws aanzet, ziet regelmatig goed onderbouwd berichtgeving over politieke corruptie en voor iedereen begrijpelijke reportages over de concrete gevolgen van nieuwe regeringsmaatregelen, over het optreden van de politie die vooral zigeuners monsterboetes geeft voor vergrijpen zoals het laten vallen van een zakdoekje en te snel rijdende staatssecretarissen. De zender, de grootste van Hongarije. had onder meer reportages over Lőrinc Mészáros, burgemeester van premier Viktor Orbáns geboortedorp, die in luttele jaren tijd van een bankroete loodgieter een van de honderd rijkste mannen van Hongarije is geworden, en over de vraag hoeveel staatsopdrachten het bedrijf van de vader van Orbán krijgt.
De oorlog die er dus niet is, begon met de invoering van een omzetbelasting op advertenties. Die maatregel treft alle media die advertenties hebben, maar terwijl kleine media één procent betalen, en grotere tien of twintig, is er slechts één bedrijf dat het hoogste tarief van veertig procent moet ophoesten: RTL. En daarmee verandert dat bedrijf in één klap van winstgevend in verliesgevend.
RTL ziet de belastingmaatregel dan ook als een uitdrukkelijke poging in om het bedrijf het land uit te werken, niet zo gek gezien de openlijke antipathie van veel regeringspolitici tegen de omroep. Maar de onderneming heeft aangekondigd zich met alle middelen te verzetten. “Als we hieraan toegeven, breng je andere landen ook op ideeën,” verklaart Gerkens dat besluit van de moedermaatschappij in Luxemburg. RTL plant onder meer juridische procedures, maar Gerkens wil daar om tactische redenen niet meer over kwijt. 
“Maar onze nieuws is geen oorlogsverklaring, we doen gewoon ons werk,”zegt ook Róbert Kotroczó, hoofd van de nieuwsafdeling van RTL. Dat de belastingmaatregel samenviel met het besluit van RTL om pandageboortes in te ruilen voor politieke en sociale verslaggeving is toeval, echt. Aanleiding voor het nieuwe beleid was de strategische beslissing om de concurrentie aan te gaan met het nieuws van de concurrerende commerciële omroep TV2, die overigens zulke nauwe banden met de regering heeft dat het bedrijf dit jaar geen advertentiebelasting hoeft te betalen.
Hoe dan ook, RTL staat plotseling op de kaart als zeer serieuze nieuwszender die regelmatig door andere media wordt aangehaald. Dat legt het bedrijf trouwens geen windeieren. Wie denkt dat tv-nieuws zijn langste tijd heeft gehad: RTL-verslaggevers hebben op straat plotseling een soort sterstatus. De kijkcijfers groeien en de redactie wordt bedolven onder de tips. Een anonieme toegestuurd compleet dossier met alle stukken, namen en telefoonnummers, Kotroczó kijkt er al niet meer echt van op.
De redactie werkt nauw samen met anticorruptieorganisaties zoals Transparency International en de Hongaarse website Átlátszó (Doorzichtig) en is bezig met de oprichting van een eigen afdeling voor onderzoeksjournaliek. Belangstellenden voor die baan zijn genoeg. “Welke journalist zou er op dit moment niet bij RTL willen werken?” zegt Kotroczó. Hijzelf duidelijk wel. Hij straalt.
De reacties van regeringszijde zijn zuur. Een financieel dagblad met zeer goede banden in de regering schreef over de bonus van 5,3 miljoen euro die Gerkens opgestreken zou hebben. Helaas moest het blad toegeven dat het zich drie nullen had vergist. Het ging slechts om 5300 euro.
Regeringspolitici praten niet meer met de zender, op een enkele officiële woordvoerder na. Zo meende  László L. Simon, woordvoerder van het kantoor van de premier, dat een serieuze zender zich niet bezig hoort te houden met vragen als of het bedrijf van Orbáns vader staatssubsidies krijgt. Af en toe is er een parlementariër die anoniem iets kwijt wil, maar verder vermijden Fidesz-vertegenwoordigers de RTL-microfoon. Ironisch, grinnikt Kotroczó: “Een jaar geleden klaagden ze dat we geen serieus nieuws brachten. Brengen we politiek, is het ook niet goed.”

maandag 14 juli 2014

De oogproblemen van de Hongaarse Vrouwe Justitia

Stel,er valt een zakdoekje uit je zak terwijl je je mobieltje tevoorschijn haalt. Toevallig is er een Hongaarse agent die het ziet. Hoeveel zou je dat kosten? Een vermanend woord? Een paar duizend forint? Niet meer waarschijnlijk, als je een jonge blonde vrouw of een vriendelijke oude dame bent. Maar wees geen zigeuner. Onlangs stuurde een Hongaarse rechter een zigeuner uit Piliscsaba tien dagen de gevangenis in, omdat hij een boete van 50.000 forint (pakweg 165 euro) niet had betaald. En die boete had hij dus gekregen, omdat er een papieren zakdoekje uit zijn zak was gevallen. Of misschien had hij het wel expres laten vallen. Maar dan nog...
Tamás, de man in kwestie, leeft van een uitkering. Of beter, hij zit in de werkverschaffing, en die boete was ongeveer wat hij in een maand verdient. Theoretisch had hij zijn straf kunnen betalen door tien dagen in de werkverschaffing te werken. Maar hij kon zichzelf moeilijk verdubbelen, en tien dagen inkomsten kon hij niet missen zonder honger te lijden. Dus werd de gevangenis. Een troost: daar kreeg hij in ieder geval te eten.
Zigeuners vormen iets van vijf tot tien procent van de Hongaarse bevolking. Niemand weet het precies, want het wordt niet bijgehouden in het bevolkingsregister, maar laten we het grofweg stellen: als je arm bent en donker van huid, dan is de kans groot dat de politie, en de rest van de bevolking, je voor zigeuner verslijt. En dan is de kans weer een stuk groter om wegens een klein vergrijp aangehouden te worden.
Dat ligt niet uitsluitend aan het feit dat politieagenten iedere arme, zwartharige sloeber als zigeuner kwalificeren. De kans om in een dorp een boete te krijgen schijnt sowieso hoger te zijn dan in de stad. Dat geldt vooral in dorpen waar de politie 24 uur per dag aanwezig is, want in het gemiddelde dorp gebeurt per slot van rekening niets. Die agenten vervelen zich te pletter, dus die gaan iets zoeken om te doen.
De kans dat ze hun verveling verdrijven door Pista met zijn zwarte haren en zwarte ogen lastig te vallen is toch heel wat groter dan de kans dat ze Véronika néni met haar zwarte Hongaarse klederdracht en haar kanten kapje beboeten. Volgens het Hongaarse Roma Persbureau dat de zaak onderzocht, is het in dorpen in Oost-Hongarije, waar veel zigeuners wonen, moeilijk om Roma te vinden die nooit een boete hebben gehad voor een minieme overtreding.
En dat terwijl Véronika néni zich net zo goed schuldig gemaakt kan hebben aan veel van de zaken waar zigeuners die boetes voor krijgen. De nieuwssite Index zette er onlangs een gevallen op een rijtje:
Olaszliská
- een 20-jarige vrouw uit Olaszliská  met een kind dat vanwege ziekte permanent in een kinderwagen zit. Op vuilnisophaaldag moest ze vanwege de vuilnisbakken die op de stoep stonden, met de kinderwagen op de weg lopen. Boete: tienduizend forint (dertig euro). Later kreeg ze ook nog een boete wegens oversteken op een plek waar geen zebra is. Pikant detail: er is geen zebra in het dorp.
- Een jongen die tienduizend forint boete kreeg omdat hij, terwijl hij vanwege een vertraagde bus langs de weg naar huis liep, aan de verkeerde kant van het wegdek liep. Dezelfde jongen had ook al eens boetes gekregen vanwege een lekke band (?) en het ontbreken van reflectoren op zijn fiets. Overigens lopen zoveel Hongaren rechts langs de weg dat ik het voor de zekerheid even heb opgezocht. Mocht u ooit in de situatie komen, links, tegen het verkeer is, is ook in Hongarije de juiste plek.
- Een man die in een klein stadje in de werkverschaffing straten veegde, wilde naar de andere kant van de straat om daar schoon te maken. Het zebrapad was pakweg tachtig meter verderop. Beetje ver, dus dat deed hij niet. Boete: 5000 forint. Terwijl de agenten de bon uitschreven, staken er tal van andere mensen over. Niemand van hen werd aangehouden.
Antal Rógan (links) op de fiets
- En dan was er een man die een boete van 15000 forint kreeg voor het niet dragen van een oranje zichtbaarheidsvest op de fiets (officieel verplicht buiten de bebouwde kom, maar ik ken geen toerfietster die zo'n vest echt draagt). Hij werd ook nog eens naar het bureau meegenomen voor een alcoholcontrole. Hoewel die negatief was, kostte hem dat nog eens 27.000 forint. Een paar weken later liep dezelfde man met zijn vriendin, geen zigeuner, op straat. Hij werd gecontroleerd, zij niet. Hij kreeg een boete, omdat hij op de weg liep.
En dan meldt Index nog boetes wegens overtredingen als het niet dragen van een veiligheidsgordel op een parkeerterrein, het parkeren in de berm voor het eigen huis en het ontbreken van een fietsbel, een onderdeel dat wel vaker ontbreekt op Hongaarse fietsen, zoals bijgaande foto van Antal Rogan, parlementariër van regeringspartij Fidesz, op Facebook demonstreert.
Dertig tot vijftig procent van de bevolking van Hongaarse gevangenissen bestaat uit zigeuners. Dat is veel in vergelijking tot hun aandeel in de totale bevolking. Maar als mensen voor het laten vallen al tien dagen in de gevangenis kunnen komen, is het natuurlijk ook niet gek dat ze in de bajes oververtegenwoordigd zijn. Vrouwe Justitia mankeert duidelijk wat aan haar ogen.



donderdag 3 juli 2014

Eindexamenperikelen: het verhaal van B.

Na zes jaar school zit het erop. De klassenleraar heeft diverse malen tranen geplengd over het afscheid van de klas. Ik overdrijf niet. Als je zes jaar lang met 35 jongeren optrekt, hen ziet opgroeien van brugpiepers tot studenten, ieder jaar een of twee keer een weekend met hen op stap gaat en elke week een klassenuur hebt waarin je hun problemen bespreekt, dan weegt zo'n afscheid zwaarder dan wanneer 'klassenleraar' een soort vage verantwoordelijkheid is voor leerlingen die je af en toe een keer ziet langskomen. Hij wil hierna niet nog een keer de verantwoordelijkheid voor een klas, hij vindt het afscheid te moeilijk. Maar hij wil heel graag af en toe een mailtje van hen krijgen, heeft hij gezegd.
Afgelopen week hebben wij hebben de eindafrekening gekregen van de moeder die zich de afgelopen jaren heeft bekommerd om de financiële kant van de zaken. Het eindexamen heeft de klas als geheel een kleine 3500 euro gekost. Honderd euro per leerling, best te overzien als je niet meerekent dat we daarnaast danslessen, toegangskaartjes voor het eindexamenbal en de kosten van professionele foto's hebben moeten bekostigen. Van die 3500 euro is haast de helft opgegaan aan afscheidscadeaus voor de leraren. Geen idee wat de meesten hebben gekregen, maar de klassenleraar ging met behalve een fotoalbum naar huis met een forse speelgoedboot vol barbecuevlees (hij is dol op roeien).
Het goede nieuws was: er was nog geld over in de klassenpot, een dikke 200 euro. Dat geld gaat, op voorstel van de moeder die het beheert, naar B., een van de leerlingen. Niemand die daar tegen protesteerde. B. heeft het geld meer dan verdiend.
Hij is wees. Sinds zijn ouders zijn omgekomen in een auto-ongeluk toen hij nog vrij klein was, leeft hij bij zijn grootouders. Vorige zomer overleed zijn grootvader onverwacht. Sindsdien is B. alleen met zijn blinde en half verlamde grootmoeder. Dat betekent dat het hele huishouden in dit eindexamenjaar op B.'s schouders neerkwam.
Heel af en toe kneep hij er een uurtje tussenuit om met zijn vrienden een hamburger te eten, maar de meeste dagen spoedde hij zich, zodra de school uit was, naar huis, om boodschappen te doen, schoon te maken en te koken. Desondanks legde B., een briljante leerling, een van de beste examens van de klas af. Voor de lol deed hij zelfs meer vakken dan wettelijk verplicht.
Veel hamburgers kan B. zich niet veroorloven, want zijn grootmoeder en hij leven van iets van driehonderd euro, het minieme gehandicaptenpensioentje dat zij krijgt en een paar tientjes kinderbijslag. Door de dood van de grootvader viel diens pensioen, vast ook geen vetpot, weg.
Dan hakt zo'n eindexamen erin. Voor B. dus geen nieuw eindexamenpak. Hij is klein, de kleinste jongen van de klas, en een afdankertje van iemand anders was nog wel te vinden. Bij het eindexamenbal zat hij op de bank, want geld voor danslessen had hij niet. De overige kosten, zoals zijn bijdrage aan de cadeaus voor de leraren, het eindexamenbanket, de klassenfoto, hebben de ouders van de andere leerlingen onderling verdeeld.
Ergens begin dit jaar kregen we een mailtje van de klassenleraar, waarin hij het verhaal van B.'s grootvader uit de doeken deed en de klas om steun vroeg. Sindsdien betaalt iedereen maandelijks 500 forint als ondersteuning van B. Misschien geen wereldbedrag, maar gezien het minieme inkomen waarvan hij en zijn grootmoeder moeten leven, een welkome ondersteuning. En, zoals onze zoon, die met hem bevriend is, zei: "Het zal nog niet makkelijk zijn om hem dat geld aan te laten nemen. Hij is erg trots."
Misschien nog belangrijker is dat de klassenleraar zijn contacten met oud-leerlingen heeft aangesproken. B. weet nu al dat hij tijdens zijn studie hij een bedrijf van een van die oud-leerlingen een baantje heeft dat hem door de studie heen kan helpen. Ik moet bekennen, ik heb echt geen idee meer hoe mijn klassenleraar heette. Maar ik weet zeker dan mijn zoon en zijn medeleerlingen dat over dertig of veertig jaar nog precies weten. Kom maar eens om zo'n man.

zondag 29 juni 2014

Een volle synagoge in de Hongaarse provincie

Concert in de synagoge van Albertirsa
“Joden in Albertirsa?” Het piepkleine oude dametje fronst nadenkend. “We hadden natuurlijk de winkelier, dat was een jood, maar die is dood. En verder? Volgens mij hebben we geen joden in het dorp, nee.” Ze kijkt haar dochter aan, maar ook die schudt haar hoofd. Of ze iets weten van de joden die er vroeger hebben gewoond? “Er waren hier in de negentiende eeuw veel joden, geloof ik. Mijn grootmoeder, die had er vast meer over kunnen vertellen, maar die leeft natuurlijk niet meer,” zegt de oude dame.
Ze heeft echt geen idee. Ze is geboren in 1940, toen er nog honderden joden in het Hongaarse Albertirsa woonden. Ze moet als klein kind regelmatig joden op straat tegen zijn gekomen, en met haar moeder boodschappen hebben gedaan bij een joodse winkelier. De massieve synagoge in het centrum van het dorp getuigt van een gemeenschap die stevig geworteld was. Maar in juni 1944, zij was hooguit vier, werden alle joden naar Auschwitz gestuurd. Slechts twintig mensen overleefden, en met de gemeenschap stierf de herinnering aan hen uit. Vandaag is de eerste keer dat ze echt worden herdacht.
Decennialang stond de synagoge in Albertirsa leeg. Na de oorlog is ze lange tijd als opslag gebruikt. De afgelopen jaren kreeg het gebouw een iets waardigere functie en werd enkele malen als tentoonstellingsruimte gebruikt. Af en toe komen er wandelaars langs die in de geschiedenis geïnteresseerd zijn.
Maar veel dorpelingen komen hier voor het eerst. Ze zijn duidelijk onder de indruk van de grote ruimte met zijn gewelfde korenblauw plafond, bezaaid met honderden kleine Davidsterren. Op de oostelijke muur is nog vaak de afdruk te zien van de Thoraschrijn en het baldakijn dat daarboven hing. Grotere, wat onregelmatig geschilderde Davidsterren rond de lampen verraden de boerse hand van een lokale schilder.
De dorpelingen zijn hier op uitnodiging van het Boedapest Festival Orkest (BFO) en de orthodoxe rabbijn Slomo Köves voor een concert en een voordracht over het Hongaarse jodendom. Het is een gemeenschappelijk project van de rabbijn en BFO-dirigent Iván Fischer. Met een serie optredens in leegstaande synagoges in de provincie hopen ze mensen bekend te maken met een vergeten stuk verleden en zo vooroordelen uit de weg te helpen.
Niet alleen hier in Albertirsa, ook in andere plaatsen is de belangstelling tot blijschap van de organisatoren overweldigend. “Het is zeventig jaar geleden dat deze ruimte voor het laatst zo vol met mensen zat als vandaag, en het is fantastisch om te zien dat dit gebouw weer tot leven komt,” zegt Fischer als hij de bomvolle zaal toespreekt.
De burgemeester kondigt aan dat de gemeente de synagoge gekocht heeft met de bedoeling er een herdenkingscentrum te maken. Als het aan rabbijn Köves ligt, zal de nadruk in dat centrum meer op het joodse leven dan op de Holocaust liggen. Hij is ervan overtuigd dat onbekendheid onbemind maakt en een belangrijke oorzaak is van het luider wordende antisemitisme in Hongarije.


donderdag 19 juni 2014

Eindexamenperikelen VII: diploma-uitreiking en een cadeautje van de regering.

Cadeautje voor iedereen: de Grondwet
Op de diploma-uitreiking van je zoon te laat komen: het kan natuurlijk niet, maar ik kon er echt niets aan doen. De trolleybus waarin ik zat, begaf het halverwege de rit. Daarom had ik geen idee wie er aan het woord was toen ik binnenkwam. Iemand met de Hongaarse voorliefde tot lange toespraken, dat was zeker. Eindeloos ging hij door over het feit dat dit een feestdag was en over de etymologische achtergrond van het Hongaarse woord voor feestdag, "ünnepi nap". Blij dat niet de klassenleraar is, stel je voor dat iedere ouderbijeenkomst zo verlopen was, dacht ik na pakweg een half uur, in de veronderstelling dat het een leraar van school was.
Wakker werd ik pas toen de man, de voorzitter van de examencommissie zoals ik pas later hoorde, plots met een huilstem zei dat hij de feestvreugde niet wilde bederven, maar dat hij op deze feestdag toch iets kwijt moest, namelijk hoe gelukkig de leerlingen hier waren dat ze in zulke veilige omstandigheden leefden. Sommige anderen hadden het echt slechter getroffen en leefden onder hele andere omstandigheden.
Een wat verwarde seconde verwachtte ik iets zoals medelevende woorden over kinderen in oorlogsgebieden in Syrië of Afrika. Maar daar ging het niet over. Het ging om het lot van de Hongaren over de grenzen, en dan met name om een meisje dat hij geëxamineerd had in Karpatalja, Transkarpatië, het westelijke puntje van Oekraïne, waar een Hongaarse minderheid van pakweg 150.000 mensen woont. Dat meisje, een uitstekende leerlinge, wilde medicijnen studeren. Maar met de situatie in haar land was het niet ondenkbaar, zei hij, dat ze daardoor misschien ooit in haar leven aan het front zou komen te werken. Nogmaals, echt, hij wilde de feeststemming niet bederven, maar realiseerden de leerlingen hier zich wel in wat voor veilige omstandigheden ze leefden?
Ik zag de klassenleraar met moeite een gaap wegslikken. Hij is een man van korte toespraken en had, hoorde ik achteraf, vooraf zijn hoop uitgesproken dat deze hele ceremonie tien minuten zou duren. Inmiddels waren we dik een half uur en vele wijsheden verder. En we waren nog niet klaar, er volgde nog een lang Grieks gedicht, met veel zinnen over de weg, de waarheid en het leven. Pas daarna was eindelijk het moment aangebroken waarop iedereen zat te wachten: de uitreiking van de diploma's, met lofprijzingen voor de beste leerlingen en een zoen van de juffrouw voor iedereen.
Behalve hun diploma kregen de leerlingen kregen een cadeautje van de regering: een prachtuitgave van de nieuwe Hongaarse grondwet, met op iedere linker pagina een heroïsche plaat uit de Hongaarse geschiedenis en voorin een losse bijlage van 16 pagina's met alle veranderingen die sinds de aanname van deze 'in steen gehouwen' grondwet zijn doorgevoerd. Niet niets, als je bedenkt dat de oorspronkelijke tekst 30 pagina's lang was. Die bijlage stamt uit oktober 2013, en klopt zeker niet meer. De laatste grondwetswijziging is namelijk net een week oud. Echt een geschenk met eeuwigheidswaarde dus.
Maar het diploma van mijn zoon, dat staat als een huis en daar ging het uiteindelijk om. Nu alleen nog het eindexamenbanket, en dan, over vijf jaar, volgens goed Hongaarse gewoonte de eerste reünie. Als het daar tenminste van komt, met al die jongeren die naar het buitenland vertrekken, omdat ze dat toch prefereren boven de veiligheid en zekerheid van een land waar de grondwet in boterzachte zandsteen werd gehouwen.