Een tijd geleden stond op de hoek van de Andrassy út in Budapest een toerist wanhopig op zijn kaart te staren. Op mijn vraag of ik kon helpen, wees hij op de plattegrond: waar de Népköztársaság út toch was. Mijn opmerking dat het een lange tijd geleden moest zijn geweest dat hij voor het laatst in Budapest was, moest hij beamen: ergens eind jaren tachtig. Een nieuwe kaart zou geen overbodige luxe zijn, zei ik en legde hem uit dat tal van straten, inclusief de niet uit te spreken Straat van de Volksrepubliek, al lange jaren geleden van naam waren veranderd.
Maar niet overal. Het dagblad Népszabadság is er eens ingedoken, en kwam in tal van Hongaarse dorpen nog fraaie communistische restanten tegen. De vader van de communistische ideologie, Karl Marx, wordt ondermeer in Békescsaba, Dunaújváros en Pécs nog met een straatnaam geëerd. Naar Marx is overigens, maar dat even tussen haakjes, ook in zijn geboortestad, het Duitse Trier, een straat vernoemd.
Ook de naam Marx' naaste medewerker, Friedrich Engels, is in meerdere gemeenten terug te vinden, en er zijn maar liefst tien plaatsen waar je nog een Leninstraat of -weg vindt.
Stalinstraten hebben het communisme niet overleefd, en ook Rode Legerstraten zijn er nog maar weinig, maar de stalinistische ideologie leeft voort Székkutas, waar de mijnwerker Stachanov, die in de jaren dertig en veertig alle arbeiders in communistische landen ten voorbeeld werd gesteld, nog steeds een straatnaambordje heeft.
In Bükkszenterzsébet zijn nog steeds mensen die in de Komsomolstraat wonen, hoewel een groot deel daarvan waarschijnlijk geen idee meer heeft dat dat ooit de Russische communistische jeugdorganisatie was.
Ook de kortstondige Hongaarse Radenrepubliek blijkt niet helemaal in de vergetelheid geraakt te zijn, of juist wel: de kans is groot dat de Radenrepubliekstraat, de Béla Kunstraat of de Jenő Landlerstraat simpelweg nog zo heten, omdat nog maar weinig mensen weten wie Béla Kun of Jenő Landler (beiden leiders van de revolutie van 1919) precies waren.
Aan de andere kant: blijkbaar stoort het mensen simpelweg niet. Dat geen van de plaatselijke activisten van de rechtse oppositiepartij Fidesz weet wie Friedrich Engels was, lijkt toch onwaarschijnlijk. Toch heeft die partij nooit de moeite genomen de burgemeester van Mosonmagyaróvár, een partijgenoot, te vragen iets te doen aan de naam van de straat waar het lokale Fidesz-partijkantoor is gevestigd.
Misschien overheerst een in de Hongaarse politiek helaas te zelden voorkomend pragmatisme. Het veranderen van straatnamen kost namelijk een klauw met geld. Geld dat veel gemeenten ongetwijfeld beter kunnen besteden.
Nieuws en achtergronden over Hongarije van correspondenten Runa Hellinga en Henk Hirs
maandag 21 april 2008
woensdag 16 april 2008
NEDERLANDSE HOLOCAUSTSTRIP IN HONGAARSE KLAS
Waren mensen die wegkeken tijdens de Jodenvervolging mede verantwoordelijk? De klas aarzelt. Niet, vinden ze uiteindelijk, maar lerares Zsuzsa Holti vindt dat te simpel: ,,Hitler is niet in één keer aan de macht gekomen. Hij had in Mein Kampf al geschreven hoe hij over de joden dacht. Het antisemitisme rukte stapje voor stapje op. Iedere keer als mensen wegkeken en niets deden, werd het wat brutaler.’’
Ze trekt de vergelijking met Hongarije nu, waar de paramilitaire, extreemrechtse Magyar Garda af en toe anti-zigeunerbijeenkomsten houdt. ,,Ze zijn nu nog voorzichtig, maar als wij wegkijken en ze hardhandiger worden, zijn wij dan niet mede verantwoordelijk?’’
Het is de laatste les die klas acht van de Darus utcai lagere school in Boedapest over de Holocaust krijgt. Net als veertien andere Hongaarse geschiedenisleraren gebruikt Holti dit voorjaar in plaats van het Hongaarse lesboek de in het Hongaars vertaalde Nederlandse strip ‘De Zoektocht’, een uitgave van de Nederlandse Anne Frankstichting.
Het is het verhaal over Esther en Bob die in het concentratiekamp belanden en over hun kleinkinderen die na jaren van zwijgen voor het eerst het hele verhaal horen en er via het internet voor zorgen dat ze elkaar weer terugvinden. De strip werd oorspronkelijk geschreven als lesmateriaal voor Nederlandse scholieren. ,,Op Nederlandse scholen was de strip een groot succes,’’ zegt Julia Sarbo van de Anne Frankstichting. Dat was aanleiding om hem in het Duits, Pools en Hongaars te vertalen en uit te testen of hij daar ook als lesmateriaal dienst kan doen.
Het is wat vreemd om de klas te horen struikelen over namen als Jeroen en Et wan Tien (Ed van Tijn). Lerares Holti zegt dat ze aanvankelijk wat bedenkingen had dat de strip in Nederland speelde. Hongarije wordt in pakweg twee plaatjes genoemd. Maar voor de leerlingen blijkt dat geen enkel bezwaar om zich in te leven in het verhaal. ,,Mensen zijn mensen’’, zegt leerlinge Betti Szegedi.
De Holocaust is normaal de moeilijkste les van het jaar, vindt Holti. Het officiële lesprogramma trekt er welgeteld één uur voor uit en het normale lesboek somt alleen maar gortdroge feiten op waarin het menselijke drama zoveel ontbreekt. Dat heeft er alles mee te maken dat de Hongaren nog steeds grote moeite hebben met de rol van hun land in de Tweede Wereldoorlog. ,,Moderne geschiedenis is sowieso een gevoelig onderwerp,’’ meent Holti, ,,De opstand van 1956 wordt ook maar heel kort behandeld.’’
Ze wijdde in het totaal vier lessen aan de strip. De eerste les verdeelde ze de klas in blonde en donkerharige kinderen. De donkerharige werden onverschillig behandeld, mochten niet op de computer en kregen de strip aanvankelijk niet uitgereikt. Dat leidde tot interessante reacties, zei ze: ,,De donkerharigen waren totaal geschokt, één blonde jongen erkende dat het hem wel een zeker machtsgevoel had gegeven.’’
Behalve dat de leerlingen over de Holocaust leerden, waren de lessen regelmatig aanleiding voor morele discussies. Veel kinderen waren verontwaardigd over een scene waarin iemand in het kamp het brood van een ander steelt. ,,We hebben het er toen over gehad dat hoe makkelijk zo’n oordeel is als je een volle buik hebt.’’
Dat de lessen een doorslaand succes waren, blijkt uit de reactie van de leerlingen op de vraag of ze vier lessen over de Holocaust niet wat veel vonden. ,,Nee,’’ klinkt het als uit één mond. En als Holti daarop voorstelt de week erop twee extra lessen te geven, stemt de hele klas volmondig in.
Ze trekt de vergelijking met Hongarije nu, waar de paramilitaire, extreemrechtse Magyar Garda af en toe anti-zigeunerbijeenkomsten houdt. ,,Ze zijn nu nog voorzichtig, maar als wij wegkijken en ze hardhandiger worden, zijn wij dan niet mede verantwoordelijk?’’
Het is de laatste les die klas acht van de Darus utcai lagere school in Boedapest over de Holocaust krijgt. Net als veertien andere Hongaarse geschiedenisleraren gebruikt Holti dit voorjaar in plaats van het Hongaarse lesboek de in het Hongaars vertaalde Nederlandse strip ‘De Zoektocht’, een uitgave van de Nederlandse Anne Frankstichting.
Het is het verhaal over Esther en Bob die in het concentratiekamp belanden en over hun kleinkinderen die na jaren van zwijgen voor het eerst het hele verhaal horen en er via het internet voor zorgen dat ze elkaar weer terugvinden. De strip werd oorspronkelijk geschreven als lesmateriaal voor Nederlandse scholieren. ,,Op Nederlandse scholen was de strip een groot succes,’’ zegt Julia Sarbo van de Anne Frankstichting. Dat was aanleiding om hem in het Duits, Pools en Hongaars te vertalen en uit te testen of hij daar ook als lesmateriaal dienst kan doen.
Het is wat vreemd om de klas te horen struikelen over namen als Jeroen en Et wan Tien (Ed van Tijn). Lerares Holti zegt dat ze aanvankelijk wat bedenkingen had dat de strip in Nederland speelde. Hongarije wordt in pakweg twee plaatjes genoemd. Maar voor de leerlingen blijkt dat geen enkel bezwaar om zich in te leven in het verhaal. ,,Mensen zijn mensen’’, zegt leerlinge Betti Szegedi.
De Holocaust is normaal de moeilijkste les van het jaar, vindt Holti. Het officiële lesprogramma trekt er welgeteld één uur voor uit en het normale lesboek somt alleen maar gortdroge feiten op waarin het menselijke drama zoveel ontbreekt. Dat heeft er alles mee te maken dat de Hongaren nog steeds grote moeite hebben met de rol van hun land in de Tweede Wereldoorlog. ,,Moderne geschiedenis is sowieso een gevoelig onderwerp,’’ meent Holti, ,,De opstand van 1956 wordt ook maar heel kort behandeld.’’
Ze wijdde in het totaal vier lessen aan de strip. De eerste les verdeelde ze de klas in blonde en donkerharige kinderen. De donkerharige werden onverschillig behandeld, mochten niet op de computer en kregen de strip aanvankelijk niet uitgereikt. Dat leidde tot interessante reacties, zei ze: ,,De donkerharigen waren totaal geschokt, één blonde jongen erkende dat het hem wel een zeker machtsgevoel had gegeven.’’
Behalve dat de leerlingen over de Holocaust leerden, waren de lessen regelmatig aanleiding voor morele discussies. Veel kinderen waren verontwaardigd over een scene waarin iemand in het kamp het brood van een ander steelt. ,,We hebben het er toen over gehad dat hoe makkelijk zo’n oordeel is als je een volle buik hebt.’’
Dat de lessen een doorslaand succes waren, blijkt uit de reactie van de leerlingen op de vraag of ze vier lessen over de Holocaust niet wat veel vonden. ,,Nee,’’ klinkt het als uit één mond. En als Holti daarop voorstelt de week erop twee extra lessen te geven, stemt de hele klas volmondig in.
vrijdag 11 april 2008
ONTSPANNEN
Het oude mannetje dat voor me in het steegje loopt, blijft staan en kijkt me vragend aan. Of ik weet wat een internetcafé is, vraagt hij, terwijl hij met zijn hoofd in de richting van de 'Matrix' knikt. Ik leg het hem uit. Of ik daar ook wel eens kom? Niet echt, zeg ik, ik heb thuis een computer, waarmee ik het internet op kan.
Ik ben geen Hongaarse, constateert hij geinteresseerd. Een kwartier later, en een heel gesprek over de Nederlandse, Duitse en Engelse taal verder, zeg ik dat mijn boodschappen langzamerhand wat zwaar worden. Hij kijkt wat schuldbewust, stelt zich nog even aan mij voor en loopt de hoek om.
Ik heb, in Hongarije althans, nog nooit zoveel met wildvreemden gepraat als sinds onze verhuizing naar Vác. In Budapest waren de mensen meestal vriendelijk, maar gereserveerd, maar hier lijkt iedereen op een praatje uit te zijn. Zelden loop ik een hele wandeling met mijn honden zonder met iemand een babbeltje gemaakt te hebben.
Die toeschietelijke houding strekt zich ook tot onze honden zelf uit. Al weken heb ik niemand uit de verte horen roepen 'is het een jongen of een meisje?'. Pakweg de helft van de hondenbezitters die we in de bergen rond Budapest tegenkwamen, wilde dat weten. Vervolgens ging hun hond aan de riem, want stel....
Als twee honden hier een keer mot met elkaar krijgen, halen de eigenaren hun schouders meestal op. Dat hoort nu eenmaal bij honden. De enige uitzondering was de keer dat onze jongste hond een of ander miniatuurhondje geheel en al in de bek had genomen, niet kwaadaardig, maar omdat het zulk leuk speelgoed leek. Dát was niet de bedoeling, meende de eigenares.
Bij hondenloze wandelaars was het in Budapest eerder regel dan uitzondering dat iemand in het gezelschap hysterisch begon te gillen omdat zij (meestal een zij, inderdaad) bang was voor honden, en of ik dat beest aan de riem wilde nemen.
Nu kan het natuurlijk zijn dat mensen die bang zijn voor honden niet gaan wandelen in het park voor onze deur, simpelweg omdat er teveel honden rondlopen. Maar de enige keer tot nu toe dat ik mee heb gemaakt dat iemand (klein, pakweg vier jaar oud) bang reageerde op mijn hond, keek de moeder niet mij bestraffend aan, maar zei ze kalmerend tegen het kind: je hoeft niet bang te zijn, die hond wil je niets doen.
De rest van de mensen is allemaal even vertederd over de vrolijk kwispelende aandacht die onze hond hun geeft, zodat mijn pogingen haar op dit gebied enig fatsoen aan te leren, op iedere wandeling twintig keer worden getorpedeerd.
Zelfs de lokale burocratie is ontspannener. Toen we ons onlangs gingen inschrijven, moesten we aan de hand van ons koopcontract aantonen dat wij inderdaad een onderkomen hier hadden. Pas op het kantoor viel op dat de advocaat wel het kadasternummer, maar niet het adres op dat contract had vermeld.
Dat wordt dus een gang naar het kadaster, dacht ik somber, maar de dame die ons hielp, pakte de telefoon. 'Luister, Gabi, mijn lieve, ik heb hier twee mensen die zich in komen schrijven, en.... Zou jij even kunnen opzoeken wat het huisnummer is dat er bijhoort?... Dank, puszi.' En tien minuten later hadden we onze woonadreskaart en waren we officieel inwoners van Vác.
Ik ben geen Hongaarse, constateert hij geinteresseerd. Een kwartier later, en een heel gesprek over de Nederlandse, Duitse en Engelse taal verder, zeg ik dat mijn boodschappen langzamerhand wat zwaar worden. Hij kijkt wat schuldbewust, stelt zich nog even aan mij voor en loopt de hoek om.
Ik heb, in Hongarije althans, nog nooit zoveel met wildvreemden gepraat als sinds onze verhuizing naar Vác. In Budapest waren de mensen meestal vriendelijk, maar gereserveerd, maar hier lijkt iedereen op een praatje uit te zijn. Zelden loop ik een hele wandeling met mijn honden zonder met iemand een babbeltje gemaakt te hebben.
Die toeschietelijke houding strekt zich ook tot onze honden zelf uit. Al weken heb ik niemand uit de verte horen roepen 'is het een jongen of een meisje?'. Pakweg de helft van de hondenbezitters die we in de bergen rond Budapest tegenkwamen, wilde dat weten. Vervolgens ging hun hond aan de riem, want stel....
Als twee honden hier een keer mot met elkaar krijgen, halen de eigenaren hun schouders meestal op. Dat hoort nu eenmaal bij honden. De enige uitzondering was de keer dat onze jongste hond een of ander miniatuurhondje geheel en al in de bek had genomen, niet kwaadaardig, maar omdat het zulk leuk speelgoed leek. Dát was niet de bedoeling, meende de eigenares.
Bij hondenloze wandelaars was het in Budapest eerder regel dan uitzondering dat iemand in het gezelschap hysterisch begon te gillen omdat zij (meestal een zij, inderdaad) bang was voor honden, en of ik dat beest aan de riem wilde nemen.
Nu kan het natuurlijk zijn dat mensen die bang zijn voor honden niet gaan wandelen in het park voor onze deur, simpelweg omdat er teveel honden rondlopen. Maar de enige keer tot nu toe dat ik mee heb gemaakt dat iemand (klein, pakweg vier jaar oud) bang reageerde op mijn hond, keek de moeder niet mij bestraffend aan, maar zei ze kalmerend tegen het kind: je hoeft niet bang te zijn, die hond wil je niets doen.
De rest van de mensen is allemaal even vertederd over de vrolijk kwispelende aandacht die onze hond hun geeft, zodat mijn pogingen haar op dit gebied enig fatsoen aan te leren, op iedere wandeling twintig keer worden getorpedeerd.
Zelfs de lokale burocratie is ontspannener. Toen we ons onlangs gingen inschrijven, moesten we aan de hand van ons koopcontract aantonen dat wij inderdaad een onderkomen hier hadden. Pas op het kantoor viel op dat de advocaat wel het kadasternummer, maar niet het adres op dat contract had vermeld.
Dat wordt dus een gang naar het kadaster, dacht ik somber, maar de dame die ons hielp, pakte de telefoon. 'Luister, Gabi, mijn lieve, ik heb hier twee mensen die zich in komen schrijven, en.... Zou jij even kunnen opzoeken wat het huisnummer is dat er bijhoort?... Dank, puszi.' En tien minuten later hadden we onze woonadreskaart en waren we officieel inwoners van Vác.
maandag 7 april 2008
VERKEERSCHAOS
We zijn lekker thuis gebleven vandaag, dus van de verkeerschaos in Budapest hebben we niets meegekregen. Ook onze zoon kon met onbezwaard hart in zijn bed blijven liggen, want zijn school had zondagavond al aangekondigd dat er alleen toezicht zou zijn, geen les, omdat een deel van de leraren zonder openbaar vervoer onmogelijk naar zijn werk kon komen. Met een beetje mazzel (voor hem dan), herhaalt zich dat volgende week: dan gaat het openbaar vervoer in Budapest misschien de hele dag plat.
Dat veroorzaakt ongelooflijk veel overlast voor de reizigers, maar Gábor Nemes, vertegenwoordiger van de stakers zegt te rekenen op hun solidariteit: het zijn, aldus Nemes, niet de stakingen die voor de passagiers problemen veroorzaken, maar de al vijftien jaar niet kloppende financiering van het Budapester openbaar vervoer.
Nou kun je veel zeggen van het Budapester openbaar vervoer, maar één ding zeker niet: dat je als reiziger tot nu toe veel last hebt van de financieringsproblemen. Die zijn tot nu toe namelijk consequent op de schatkist afgewenteld.
Financieel mag het een puinhoop zijn, maar Budapest is gezegend met een uiterst effectief openbaar vervoer systeem, met een ongelooflijke frequentie op veel lijnen: metro's die in de spits om de anderhalve minuut rijden, en dat geldt ook voor belangrijke tramlijnen zoals de tram over de Grote Ring. Ook op belangrijke busroutes rijden de bussen dan af en aan. Ik merk vaak dat Budapesters nauwelijks besef hoe goed het is. Die kankeren vooral op de oude bussen op sommige lijnen.
Dat ze het systeem desondanks waarderen, blijkt daaruit dat die metro's en trams in de spitsuren uitpuilen, een teken dat mensen gelukkig nog steeds veel gebruik van het openbaar vervoer maken, ondanks het feit dat de prijzen de pan uitrijzen. Regelmatige reizigers hebben een abonnement, dat maakt de zaak betaalbaar, maar zonder dat is Budapest een steeds duurdere stad om de tram te nemen. Praag, een stad met een even goed openbaar vervoer, heeft goedkopere tickets, en toch schijnt het lokale openbaar vervoerbedrijf niet in de schulden te verdrinken. Blijkbaar heeft het ook een beter managment.
Dat managment heeft de financieringsproblemen jarenlang op dezelfde manier opgelost: door ze simpelweg op de schouders van de belastingbetaler af te wentelen. Vanwege de bezuinigingen heeft de regering de voet op de rem gezet, maar eigenlijk had de burger dat al veel eerder moeten doen. Die betaalt al jaren dubbel: met hele dure BKV-kaartjes en via de belasting. Maar dat belasting net zo goed uit je eigen zak komt, daar staan maar weinig mensen bij stil.
Dat verklaart het gemak waarmee meneer Nemes verwacht dat de burgers van Budapest solidair zijn met stakers, die de financiele problematiek nog steeds simpelweg willen oplossen door de staat alle schulden kwijt te laten schelden en volgend jaar met méér geld over de brug te laten komen.
Dat er méér nodig is dan dat, is overduidelijk, hoe pijnlijk dat ook is voor het personeel. Als dat zou staken voor vervanging van de BKV-top, zou ik het volledig begrijpen. Die top had er al jaren geleden uit moeten vliegen. Maar staken om alles bij het oude te houden en de kosten op de burger af te wentelen, is wat simpel.
Dat veroorzaakt ongelooflijk veel overlast voor de reizigers, maar Gábor Nemes, vertegenwoordiger van de stakers zegt te rekenen op hun solidariteit: het zijn, aldus Nemes, niet de stakingen die voor de passagiers problemen veroorzaken, maar de al vijftien jaar niet kloppende financiering van het Budapester openbaar vervoer.
Nou kun je veel zeggen van het Budapester openbaar vervoer, maar één ding zeker niet: dat je als reiziger tot nu toe veel last hebt van de financieringsproblemen. Die zijn tot nu toe namelijk consequent op de schatkist afgewenteld.
Financieel mag het een puinhoop zijn, maar Budapest is gezegend met een uiterst effectief openbaar vervoer systeem, met een ongelooflijke frequentie op veel lijnen: metro's die in de spits om de anderhalve minuut rijden, en dat geldt ook voor belangrijke tramlijnen zoals de tram over de Grote Ring. Ook op belangrijke busroutes rijden de bussen dan af en aan. Ik merk vaak dat Budapesters nauwelijks besef hoe goed het is. Die kankeren vooral op de oude bussen op sommige lijnen.
Dat ze het systeem desondanks waarderen, blijkt daaruit dat die metro's en trams in de spitsuren uitpuilen, een teken dat mensen gelukkig nog steeds veel gebruik van het openbaar vervoer maken, ondanks het feit dat de prijzen de pan uitrijzen. Regelmatige reizigers hebben een abonnement, dat maakt de zaak betaalbaar, maar zonder dat is Budapest een steeds duurdere stad om de tram te nemen. Praag, een stad met een even goed openbaar vervoer, heeft goedkopere tickets, en toch schijnt het lokale openbaar vervoerbedrijf niet in de schulden te verdrinken. Blijkbaar heeft het ook een beter managment.
Dat managment heeft de financieringsproblemen jarenlang op dezelfde manier opgelost: door ze simpelweg op de schouders van de belastingbetaler af te wentelen. Vanwege de bezuinigingen heeft de regering de voet op de rem gezet, maar eigenlijk had de burger dat al veel eerder moeten doen. Die betaalt al jaren dubbel: met hele dure BKV-kaartjes en via de belasting. Maar dat belasting net zo goed uit je eigen zak komt, daar staan maar weinig mensen bij stil.
Dat verklaart het gemak waarmee meneer Nemes verwacht dat de burgers van Budapest solidair zijn met stakers, die de financiele problematiek nog steeds simpelweg willen oplossen door de staat alle schulden kwijt te laten schelden en volgend jaar met méér geld over de brug te laten komen.
Dat er méér nodig is dan dat, is overduidelijk, hoe pijnlijk dat ook is voor het personeel. Als dat zou staken voor vervanging van de BKV-top, zou ik het volledig begrijpen. Die top had er al jaren geleden uit moeten vliegen. Maar staken om alles bij het oude te houden en de kosten op de burger af te wentelen, is wat simpel.
Abonneren op:
Posts (Atom)