donderdag 20 december 2012

Het wereldbeeld van Jobbik-aanhangers



“Extremistische fora en groepen zijn voor mensen met extremistische opvattingen de enige informatiebron die ze nog vertrouwen. Gelijktijdig worden hun ideeën er constant versterkt. Zet twintig gelijkgezinde mensen in een kamer, en een uur later zijn ze nog overtuigder van hun opvattingen. Op internetfora is dat effect nog veel sterker, want daar ontmoeten ze niemand die er anders over denkt,” aldus sociaal onderzoeker Carl Miller van de Britse politieke denktank Demos, die onderzoek deed naar gebruikers van extremistische Facebookpagina’s. Miller presenteerde de resultaten in Boedapest onlangs op een conferentie van de Raad van Europa over hatespeech online.
Om met mensen in contact te komen, plaatsten de onderzoekers gerichte advertenties bij extremistische Facebookgroepen. Wie daarop klikte, eindigde bij een enquête met vragen over sociale achtergrond, politieke activiteiten buiten het internet en vertrouwen in autoriteiten, media en de medemens. Zo’n dertienduizend mensen reageerden en dat leidde uiteindelijk tot ruim 10.000 bruikbare enquêtes in elf Europese landen, het grootste onderzoek naar extremisme tot nu toe.
Ondanks de goede respons zegt Miller: “Niemand heeft echt een idee wat er online gaande is. Er is een heel afgesloten, extremistisch deel van het internet dat we alleen kennen van anekdotische verhalen, maar waar niemand echt greep op heeft. Er komt dagelijks zoveel materiaal bij, dat niemand de omvang kent.”
Het Demos-onderzoek bevestigt het gebruikelijke beeld dat extremisten veelal jong en mannelijk zijn. Wat niet bleek te kloppen, is de veronderstelling dat ze veelal ongeschoold en werkloos zijn en handelen uit sociale onvrede. 
Dat geldt zeker voor de Facebook-volgers van de Hongaarse Jobbik, een partij die buitengewoon actief is in het werven van aanhang via de nieuwe media. Van Jobbiks Facebook-aanhangers onder de 30 bleek slechts 10 procent werkloos te zijn, tegenover 25 procent van alle Hongaarse jongeren onder de 25. Het is wel belangrijk om daarbij aan te tekenen dat een deel van de Jobbik-aanhang bestaat uit arme dorpelingen uit Oost-Hongarije die geen Facebook-account plegen te hebben.
Maar het onderzoek levert toch opvallende conclusies op over de Jobbik-aanhang. Wie zou bijvoorbeeld verwacht hebben dat die meer vertrouwen in zijn medemens heeft dan de gemiddelde Hongaar? Dat geldt uiteraard alleen maar zolang die medemens geen zigeuner is, want de Roma in Hongarije zijn voor Jobbik-volgers het belangrijkste punt van zorg. En van politie, justitie, kranten, de regering en de EU moeten ze helemaal niets hebben. Maar dat vertrouwen in de medemens is opmerkelijk, want het onderscheidt hen van de meeste andere extremistische partijen. 


vrijdag 14 december 2012

Verblijfsvergunning te koop

Chinezen in Boedapest
Niet-Europeanen die voor minimaal 250.000 euro aan Hongaarse staatsobligaties kopen, krijgen er een Hongaarse verblijfsvergunning bij cadeau. De Hongaarse regering hoopt zo minder afhankelijk te worden van de internationale kapitaalmarkt, en ook van vervelende voorwaarden die het IMF en de EU aan leningen verbinden. Investeerders krijgen een tijdelijke verblijfsvergunning, maar kunnen na een half jaar al een permanente status aanvragen.
Niemand weet hoeveel mensen interesse hebben, maar er circuleren cijfers van tien- tot achttienduizend gegadigden. Volgens de initiatiefnemers is de wet het resultaat van klachten van diverse Chinese handelsdelegaties dat het te moeilijk is voor Chinezen om een verblijfsvergunning te krijgen. Behalve Chinezen schijnen Vietnamezen, Japanners, Koreanen en Arabieren belangstelling te hebben.
Als de verwachtingen uitkomen, kan dat Hongarije zo'n 2,5 tot 4,5 miljard euro opleveren. Maar critici vrezen voor de gevolgen voor het Hongaarse midden- en kleinbedrijf. Niemand weet wat de omvang van de Aziatische middenstand precies is, maar vooral in de armere wijken van Boedapest en in de provinciesteden is de "Kinai bolt", de Chinese winkel, niet uit het straatbeeld meer weg te denken. Vele duizenden Chinese en Vietnamese ondernemers verkopen goedkope kleding, schoenen en tassen of koffie, thee, wasmiddelen, toiletartikelen, chocola en drank.
"Hun kwaliteit is minder, maar mensen kopen er toch. Veel mensen kunnen zich iets anders niet meer veroorloven", verzucht een schoenverkoper bij het Nyugatistation in Boedapest die het afgelopen jaar talloze Aziatische concurrenten zag opduiken in de onderdoorgang waar hij zijn winkel heeft. Hun schoenen kosten hooguit een kwart van zijn merkschoenen.
Wat Chinezen volgens deskundigen een voorsprong geeft, zijn de goedkope kredieten die ze in eigen land kunnen krijgen. Hongaarse middenstanders maken nauwelijks kans op een banklening, en als ze die wel krijgen, dan alleen tegen rentepercentages van 15 procent of meer.
Maar er zijn andere punten van kritiek. Critici vrezen dat Hongarije een toegangspoort tot Europa wordt voor de Chinese onderwereld, of dat via de aankoop van staatsobligaties geld witgewassen wordt.


dinsdag 11 december 2012

De markies van Carabas

András Varádi voor zijn schapenstal
Veel gras hebben de schapen van András Varádi niet overgelaten langs de straten van het gehucht Göböljárás. Tweehonderd dieren heeft hij al moeten verkopen, maar voor de zeventig beesten die hij nog over heeft, is er eigenlijk ook niet genoeg te grazen. We zien genoeg hoog gras,  maar dat staat onbereikbaar aan de andere kant van een hoog en spiksplinternieuw hek dat hele stukken van Göbölárás voor de dorpelingen afsluit. Allemaal terrein van Lőrinc Meszáros, verzucht Varádi.

Lőrinc Meszáros is burgemeester van Felcsút, een slaperig dorp op een half uur rijden westelijk van Boedapest, dat landelijke bekendheid heeft omdat premier Viktor Orbán in de regio opgroeide en in Felcsút woont. Dankzij Orbán verrees enkele jaren geleden in Felcsút de Ferenc Puskás voetbalacademie. En de ontwikkelingen staan niet stil, want naast de academie verrijst momenteel een hypermodern stadion met overdekte zitplaatsen. Behalve burgemeester is Meszáros ook voorzitter van de voetbalacademie. En in de laatste twee jaar is hij uitgegroeid, tot een van de grootste pachters van landbouwgrond in de regio, samen overigens met leden van de familie Orbán zelf en met enkele anderen uit de omgeving van de premier.

In Göböljárás reikt zijn terrein tot in het gehucht zelf. Göböljárás is eigenlijk niet veel meer dan een verzameling bedrijfsgebouwen, stallen en personeelswoningen die ooit deel uitmaakten van een groot landgoed. Zoals alle landgoederen werd de grond onder de communisten onteigend en sindsdien is het land om en in het gehucht eigendom van de staat. Net als alle andere Hongaren konden de inwoners begin jaren negentig voor een appel en een ei hun woning kopen, maar in tegenstelling tot de meeste mensen kregen ze er geen tuin bij: zodra ze de deur uitstappen, bevinden ze zich op staatsgrond. Dat was nooit een probleem, het was algemeen geaccepteerd dat Varádi zijn schapen liet grazen, en aan de rand van het dorpje lag een grote, gezamenlijke groentetuin, een belangrijke voorziening voor de inwoners, die grotendeels ongeschoold zijn, werkloos en deels, net als Varádi zelf, van zigeunerherkomst.
De ene helft van het dorpje werd enkele jaren geleden al, als onderdeel van een veel groter gebied, verpacht aan de vastgoedmagnaat Sándor Demján. Dat leidde eigenlijk nooit tot problemen, want Demján heeft de dorpelingen altijd met rust gelaten. De rest van de grond kwam dit jaar vrij voor de pacht. Varádi, die in de omgeving zo'n 20 hectare aan akkers bewerkt, had belangstelling voor een stuk land dat aansloot bij zijn schapenstallen. Maar een aanvraag heeft hij nooit ingediend.
Op zekere dag, vertelt hij, vroeg Meszáros hem in zijn auto te stappen. De burgemeester nam hem mee op een autorit en wees hem overal stukken land aan: "Dat is van ons, en dat, en dat." De boodschap was duidelijk: hij deed er verstandig aan niet mee te dingen. Meedingen naar een pachtcontract kost geld, dat je kwijt bent ook als je verliest. Varádi begreep de hint.


donderdag 6 december 2012

Massale campagne tegen oppositieleider Bajnai

Verhulde verkiezingscampagne
Tussen het reclamemateriaal in mijn brievenbus zit een krantje. Zo op het eerste gezicht een soort tabloid-blad, met op de voorpagina een verhaal over handbalster Anita Görbincz, die zegt dat je je in een relatie echt als vrouw moet gedragen. Een ander verhaal gaat over een acteur. "Het Feit" noemt de krant zich, en het is een uitgave van een organisatie die zich Békemenet, "Vredesmars" noemt. In een hoek staat kleiner nog een verhaal aangekondigd: "Verrassing:  Gyurcsány was in dienst van de familie Bajnai".
Wie het blad openslaat, zoekt in eerste instantie vergeefs naar de verhalen die op de voorpagina zo groot worden aangekondigd. En de feiten zijn ook dun gezaaid. Want daar gaat het ook helemaal niet om. Pagina na pagina haalt het blad uit naar het nieuwe gezicht van de Hongaarse oppositie, oud-premier Gordon Bajnai.
Op pagina twee leren we dat Bajnai en de socialistische oud-premier Gyurcsány ooit voor hetzelfde bedrijf hebben gewerkt, en dat Gyurcsány ooit voor Bajnai's vader György heeft gewerkt. Kop "György Bajnai nam eerder Gyurcsány in dienst dan zijn eigen zoon." De suggestie is vermoedelijk dat Pa weinig vertrouwen had in zijn zoon. Wie doorleest, achterhaalt dat de zoon gewoon nog met zijn studie bezig was.
Op pagina twee luidt de kop "Bajnai's moordende bedrijfspolitiek leidde tot de dood van mijn man." Het stuk verwijst een oudbakken kwestie: de problemen bij het ganzen-verwerkende bedrijf Hajdu-Bét in 2003. Doordat de markt voor ganzen instortte ging dat bedrijf failliet in de tijd dat Bajnai er directeur was. Voor de betrokken boeren was dat uiteraard een drama, want ze konden hun ganzen nergens meer kwijt. De man uit het verhaal overlijdt twee jaar later, na een langdurige, maar in het verhaal ongespecificeerde ziekte.
Het is zeker niet voor het eerst dat Bajnai voor de dood van een van de boeren verantwoordelijk wordt gemaakt. In het verleden heeft hij smaadprocessen gewonnen tegen kranten die met die bewering kwamen. Vandaar waarschijnlijk de slotzin van het stuk in het Feit, een citaat van de vrouw: "Ik weet goed dat zij (Bajnai en zijn team) niet de moordenaars zijn, maar de bedrijfspolitiek die ze vertegenwoordigden."
Ook de volgende twee pagina's zijn een litanie tegen de nieuwe oppositieleider. Op pagina vijf eindelijk een ander thema: een arts die vertelt waarom hij, ondanks het feit dat hij in het buitenland veel meer zou kunnen verdienen, toch thuis blijft: uit liefde voor het vaderland. En dan komt eindelijk de handbalster aan het woord. Maar op de achterkant staat een "advertentie", namelijk de poster van Gyurcsány en Bajnai die momenteel overal in Hongarije wordt verspreid met de tekst "samen hebben ze het land kapot gemaakt". De adverteerder: Békemenet.hu.

Békemenet, onder die naam vond op 23 oktober ook een demonstratie ter ondersteuning van premier Orbán plaats. Maar wie er nu precies achter de Vredesmars zitten, is onduidelijk. De website Átlátszó (Transparantie), een club van onderzoeksjournalisten die geprobeerd hebben dat uit te zoeken, konden maar tot één conclusie komen: het is een fantoom. Van de civiele organisaties die de anti-Bajnai-campagne zouden steunen, is niet of nauwelijks informatie te vinden. Maar die fantoomorganisaties hebben wel ergens miljoenen weten op te duikelen om huis aan huis in Hongarije een krantje te laten bezorgen, billboards te huren en op bussen te adverteren.
De verkiezingscampagne mag volgens de nieuwe kieswet slechts luttele weken voor de verkiezingen beginnen. De werkelijkheid is dat hij dik anderhalf jaar voor de verkiezingen al volop gestart is. Niet door Fidesz uiteraard, want dat zou niet mogen, maar door een onduidelijke, maar plots stinkende rijke civiele organisatie. Geen enkele oppositiepartij mocht zich tot nu toe in zoveel aandacht verheugen. Ze zijn aan regeringszijde blijkbaar banger voor Bajnai dan ze tot nu toe voor welke andere oppositiebeweging dan ook waren.

maandag 3 december 2012

Tienduizend op de been tegen antisemitisme


De aanleiding was meer dan triest, maar dat zowel politici van oppositiepartijen als regeringspartij Fidesz de antifascisme-demonstratie gisteren op het Kossuth tér toespraken, en in alle gevallen respectvol werden aangehoord, gaf even het gevoel dat normale politieke verhoudingen toch nog mogelijk zijn, ook in Hongarije waar zelfs de oppositiepartijen in veel gevallen niet samen door één deur kunnen. Maar, zoals gezegd, de aanleiding, het feit dat een parlementariër van de extremistische Jobbik vorige week maandag in het parlement opriep om lijsten te maken van joodse parlementariërs en leden van de regering, is meer dan triest.


Op de demonstratie werd onderstaande film van regisseur András Salamon vertoond. Zeer indrukwekkend, maar wees gewaarschuwd, de beelden laten je niet onberoerd.
 


Nu is het niet echt verbazingwekkend dat Jobbik-woordvoerder Márton Gyöngyösi zulke gedachten koestert en uitspreekt. De partij heeft haar antisemitisme nooit onder stoelen of banken gestoken. Maar dat niet meteen de hele parlementszaal opstond om hem het zwijgen op te leggen, is minstens even triest. Hou me ten goede, ik ga niet beweren dat alle parlementariërs die bleven zitten en op dat moment niets zeiden, antisemieten zijn. Ik denk eerder dat het illustreert hoe alledaags antisemitische opmerkingen in Hongarije zijn.
En dan heb ik het niet over antisemitisme in de zin van "alle joden moeten aan het gas", maar meer opmerkingen in de trant van: "ach joden, die zijn altijd op geld uit." Iets waar Nederlanders ook niet vrij van zijn, trouwens. Ik was wel eens met een groep Nederlanders op stap in de joodse wijk, toen iemand verbaasd opmerkte: "Wat is het hier arm. Alle joden zijn toch rijk?"
Iemand voor jood uitschelden is in verkiezingstijd een populaire bezigheid, joden de schuld geven als het met je bedrijf slecht gaat ook en het aantal incidenten waarbij joden op straat lastig worden gevallen, neemt helaas toe. Het Horthy-regiem, dat voor de Tweede Wereldoorlog een reeks antisemitische wetten invoerde, wordt door de regering als historisch voorbeeld gezien, waarbij het antisemitisme als een onaangenaam verschijnsel in de kantlijn wordt afgehandeld. Het ministerie van onderwijs zag er onlangs geen been in drie antisemitische schrijvers toe te voegen aan het nationale curriculum. Niet als verplichte literatuur, maar toch.
Jobbik-parlementariërs hebben zich in het verleden vaker antisemitisch uitgelaten op het spreekgestoelte. Dat hoort inmiddels zo'n beetje bij de negatieve folklore van dit huis van afgevaardigden. Het is een klimaat waarin bij velen waarschijnlijk pas in tweede instantie doordrong dat met Gyöngyösi's oproep tot het maken van een lijst met joodse politici ("omdat ze een gevaar voor de staatsveiligheid kunnen vormen) een nieuwe grens overschreden was.
Wat vertraagd kwamen - ook van regeringszijde - de verontwaardigde reacties wel degelijk op gang, en het gezamenlijke optreden van de belangrijkste oppositieleiders en Fidesz-parlementariër Antal Rogan zondag was een hoopgevende gebeurtenis. Zo zagen de naar schatting tienduizend demonstranten op het Kossuth tér het duidelijk ook, want hoewel oppositieleider Bajnai onmiskenbaar de populairste van de drie sprekers was, werd de toespraak van Rogan met enthousiasme beluisterd.
Het was overigen duidelijk dat Rogan niet zozeer namens zijn partij, maar vooral namens zichzelf sprak. Terwijl beide andere sprekers het verband legden met de huidige politieke cultuur in Hongarije, waarin schelden en grove beschuldigingen aan de orde van de dag zijn, had hij het er vooral over dat hij persoonlijk bij een gebeurtenis als deze niet kon blijven zwijgen. Hij had het over de anti-joodse wetgeving van voor de Tweede Wereldoorlog en over het feit dat de vervolging van mensen altijd begint met het maken van lijsten. Hij sprak over zijn eigen kinderen, Daniel en Áron, die hij mee naar Auschwitz had genomen en die niet moesten leven in een wereld waar mensen om hun afkomst vervolgd werden. Maar hij zweeg over de rol die zijn partij speelt in het legitimeren van het Horthy-regiem, en over de rol die Fidesz met zijn tweederde meerderheid zou kunnen spelen om daadwerkelijk iets te doen.
Terecht constateerde de socialist Mesterhazy even later dat Fidesz-leider en premier Viktor Orbán tot nu toe gezwegen heeft. Hij riep Orbán op om vandaag in het parlement, persoonlijk, met zijn eigen woorden en zijn eigen stem,  de uitspraken van Gyöngyösi  te veroordelen, en hij riep Fidesz op haar twee derde meerderheid te gebruiken om Jobbik daadwerkelijk aan te pakken.
Dat de problemen dieper gaan dan alleen extreemrechts, daar legde Gordon Bajnai, leider van de nieuwe oppositiebeweging Samen 2014, vooral de nadruk op. Hij constateerde dat het feit dat iedereen het bijzonder vond dat oppositie- en regeringspolitici beiden het woord voerden, en konden voeren, tekenend is voor het Hongarije van vandaag: Wat eigenlijk zou zoiets heel normaal moeten zijn, maar "Wij zijn geen normaal land".
Een politiek klimaat waarin iedereen opponenten als regelrechte vijanden behandelt, en waar angst en haat regeren, maakt de democratie kapot en geeft extremisten een kans, was de kern van zijn boodschap: "Een leven zonder angst is een basisrecht voor iedereen. Je bent alleen democraat als je zelf geen angst hebt, maar ook bij anderen geen angst opwekt." Bajnai herinnerde er ook aan dat enkele jaren geleden, toen in een reeks aanslagen zes zigeuners opkomen en anderen hun huizen kwijtraakten, de reactie aanzienlijk gelatener was. "We hebben toen geen nationale rouw afgekondigd, en dat was een fout. Zulke fouten mag Hongarije niet meer maken."



dinsdag 27 november 2012

Kiezersregistratie moet oppositiekiezers thuis houden

Een grove aantasting van het kiesrecht en de democratie. Zo oordelen Hongaarse oppositiepartijen over de nieuwe kieswet die het Hongaarse parlement gisteren aannam. Regeringspartij Fidesz meent daarentegen dat de wet “de politieke campagne in een democratische campagne” verandert. De belangrijkste punten zijn de invoering van een vierjaarlijkse kiezersregistratie, een verbod op partijreclame op de commerciële radio en tv en op de websites van die commerciële media, en beperkingen voor reclame in kranten.
De kiezersregistratie, die iedere vier jaar herhaald moet worden, is het meest omstreden onderdeel. Volgens Fidesz is zo'n registratie nodig vanwege fouten in het bevolkingsregister. Als tweede argument voert de partij aan dat Hongaren in het buitenland komende verkiezingen voor het eerst mogen meestemmen. Die moeten zich registreren en het zou discriminatie zijn als dat alleen voor hen zou gelden. 

Geen verkiezingscampagne: affiche tegen oppositieleider Bajnai
Maar van gelijke behandeling van de kiezers is hoe dan ook geen sprake. Wie in het buitenland woont, kan de registratie namelijk per brief doen. In het binnenland moeten mensen zich persoonlijk aanmelden, of via het internet. Dat laatste klinkt simpel, maar is het niet: je kunt je alleen via het internet registreren als je al geregistreerd bent bij het digitale portaal van de Hongaarse overheid, en dat moet je weer persoonlijk doen. Op dit moment is slechts een half miljoen Hongaren bij het digitale portaal aangesloten. 
Registratie vindt plaats op het gemeentehuis en kan alleen tijdens kantooruren: wie werkt, zal er dus vrij voor moeten vragen, en wie niet in zijn officiële woonplaats leeft en werkt, zal er zelfs een reis voor moeten ondernemen. En dat iedere vier jaar. Wie met strak gezicht durft te beweren dat dat het kiesrecht niet inperkt, staat simpelweg te liegen.
Volgens de oppositie heeft de registratie, die twee weken voor de verkiezingen sluit, dan ook maar één doel: zwevende kiezers van de stembus weg te houden. Die besluiten vaak pas in de laatste 24 uur dat ze toch stemmen en kiezen dan vaak voor de oppositie. Dat heeft Fidesz in 2010 aan zijn meerderheid van 52 procent geholpen, maar zou bij komende verkiezingen uiteraard andere partijen ten goede komen.



dinsdag 20 november 2012

Japanse geboortevlekken en Aziatische genen


Dertig procent van de Hongaarse kinderen heeft de eerste zes, zeven weken na de geboorte een rode vlek op de billen, net als Japanse en Oost-Aziatische baby's. Althans, dat beweerde de Hongaarse minister van economische zaken György Matolcsi onlangs op een bijeenkomst met inwoners van Hódmezővásárhely, een stad in Zuidoost-Hongarije waar János Lázár, een van de topmensen van regeringspartij Fidesz, burgemeester is.
Lázár reageerde wat verbaasd over deze "nieuwe informatie", die Matolcsi volgens eigen zeggen van Japanse wetenschappers heeft. "Elders weten ze vaak meer over ons dan wijzelf," zei de minister ter verklaring van het feit dat niemand in Hongarije ooit van deze Aziatische vlek had gehoord. Ik moet zeggen, ik vind het reuze knap van Japanse wetenschappers dat ze vanuit Tokio vlekken op Hongaarse babybillen waarnemen die Hongaarse artsen en vroedvrouwen blijkbaar masaal over het hoofd zien.
De Mongoolse vlek, zoals het verschijnsel heet, bestaat echt. Veel Oost-Aziatische, Polynesische, Indiaanse en Oost-Afrikaanse kinderen schijnen hem te hebben. Hij is overigens niet rood, maar blauwgrijs en verdwijnt niet binnen zes weken, maar eerder binnen zes jaar. Maar goed, dat zijn kleinigheden waar je maar beter overheen kunt kijken, als je een imaginaire vlek wilt aanvoeren als bewijs van je Aziatische genen. Of Oost-Afrikaanse, natuurlijk, maar ik neem niet aan dat Matolcsy Ethiopische banden wil claimen.
Maar "Aziatische genen" is in de visie van de huidige Hongaarse leiders duidelijk iets om trots op te zijn, vooral als je ze ook nog eens zo ver mogelijk in het oosten, in Japan, China of Korea weet te lokaliseren. Allemaal landen die het economisch ver geschopt hebben, en allemaal, op hun eigen manier, behoorlijk autoritaire regiems. Echt iets om een voorbeeld aan te nemen in een land met half-Aziaten, zoals premier Orbán zijn landgenoten niet zo lang geleden omschreef.
Wie om zich heen kijkt in Hongarije, zal zich over die claim van Aziatische genen misschien enigszins verwonderen, want echt af te zien is dat niet aan de gemiddelde Hongaar. Slavische trekken, okay, en heel af en toe zie je een gezicht dat inderdaad vagelijk Tartaars aandoet, maar de enige Hongaren die onmiskenbaar Aziatische genen hebben, zijn de zigeuners die je soms zo in de straten van Mumbai of Calcutta zou kunnen zien lopen.
"Als je je even in onze geschiedenis verdiept, weet je dat het onmogelijk is dat we nog veel Aziatische genen hebben," meent Péter, een Hongaarse kennis, bepaald geen linkse jongen, maar wel iemand met serieuze belangstelling voor geschiedenis. Hij leest er veel over en neemt geen genoegen met de mythes die de ronde doen in het land. Dat zijn grootmoeder uit de Duits-Hongaarse minderheid kwam, speelt daarbij misschien ook een rol: hij kan zich nog herinneren dat zij liever geen Duits sprak, omdat ze daarop aangekeken werd in de omgeving.
De Hongaren trokken eind negende eeuw het Karpatenbekken in, waar toen al andere volkeren woonden, en daarmee begon de vermenging. Maar Péters voorouders en de voorouders van het overgrote deel van de moderne Hongaren vestigden zich pas in de middeleeuwen of in de zeventiende eeuwop het huidige Hongaarse grondgebied. Het waren immigranten uit de rest van Europa. Ze werden uitgenodigd omdat Hongarije grotendeels was ontvolkt, in de middeleeuwen door de invallen van de Mongolen, aan het eind van de zeventiende eeuw door de oorlog tegen de Turken en de daarop volgende opstand van de Hongaarse protestantse adel tegen de katholieke Habsburgers. Na vertrek van de Mongolen nodigde koning Béla IV mensen uit heel Europa uit om zich in Hongarije te vestigen, na afloop van de burgeroorlog deed keizerin Maria Theresia nog eens zo'n oproep om het land te herbevolken.
Je hoeft maar een willekeurige namenlijst open te slaan om de sporen van die immigratie terug te vinden. Neem bijvoorbeeld de lijst met Fideszparlementariërs, waar je naast mensen met goed Duitse achternamen als Braun, Gruber en Hermann ook zes Horváths (de naam betekent letterlijk Kroaat) tegenkomt, en verder een Mihalovics (oorspronkelijk een Slavische naam), drie Némeths (Német betekent Duits) en twee Tóths (een Tóth is een Slowaak). En ik moet bekennen, de naam Matolcsi klinkt ook niet persé Hongaars.
Een eeuw, anderhalve eeuw geleden zag je die veelvoud aan culturen die nu in de achternamen wordt gereflecteerd, ook terug in het land zelf. Boedapest was overwegend een Duitstalige stad, zeker aan de Boeda-kant, met een duidelijke Hongaarse, maar ook met Servische, Griekse,  Bulgaarse en Slowaakse minderheden. En niet te vergeten Joden. In de gemeenteraad van Boeda werd de eerste helft van de negentiende eeuw Duits, Hongaars en Latijn gesproken, waarbij Latijn, net als elders in het Habsburgse rijk, de overkoepelende, gemeenschappelijke taal was. Heel af en toe vind je de sporen van die Duitse dominantie nog terug, bijvoorbeeld op de Servisch-orthodoxe kerk in de Szerb utca, waar op de muur in het Duits wordt aangegeven hoe hoog het water stond na de overstroming van 1838.
Kort na de Tweede Wereldoorlog werd in dorpen in de Cserhát in Noord-Hongarije nog algemeen Slowaaks gesproken. In het dorp Legénd vertelde een man me ooit, dat hij als jongen het enige Hongaars-sprekende kind in het dorp was geweest. Zijn vrouw had pas op zesjarige leeftijd op school Hongaars geleerd, en ook de rest van de dorpeling had Slowaaks gesproken. In Bér, een dorp in dezelfde streek, hebben ze het tot vandaag de dag over ulica, het Slowaakse woord voor straat, in plaats van utca, het Hongaarse woord.
De universiteit van Szeged deed in 2009 een onderzoek naar de chromosomen van de huidige Hongaarse bevolking. Iedere regio in de wereld heeft bepaalde chromosoomkenmerken die typerend zijn voor die regio. Ze komen niet bij iedereen voor, maar wel bij een groot deel van de lokale bevolking, en als je ze bij mensen elders vindt, zegt dat iets over hun mogelijke oorspronkelijke herkomst.
Om te beginnen is er een bepaald chromosoomkenmerk dat typerend is voor de Fins-Oegrische volkeren waar de Hongaren onder geschaard worden. De Hongaren behoren tot de Oegrische tak, en onder de moderne Oegrische volkeren is dat chromosoomkenmerk wijd verspreid, met één uitzondering: de moderne Hongaren. Voor die extreemrechtse Hongaren die daarin een bewijs zien dat hun volk géén Fins-Oegrisch afstamming heeft (in die kringen dromen veel mensen namelijk over een Scytisch/Persische oorsprong): het werd wél aangetroffen in stoffelijke overschotten in graven uit de tijd van de Hongaarse landinname aan het einde van de negende eeuw. Twee van de zeven onderzochte doden uit die tijd droegen het chromosoom, tegen 1 op de 197 moderne Hongaren.
In feite, aldus de onderzoekers, lijken chromosomen van de moderne Hongaren vooral op die van alle andere Europeanen, al komt er bij de Széklers, een Hongaars sprekende groep in Roemenië die vaak als "meest authentiek" wordt beschouwd, ook regelmatig één bepaald chromosoomkenmerk voor dat duidt op Centraal-Aziatische herkomst. Maar ten opzichte van andere Europeanen is volgens de onderzoekers vooral één ding opvallend: het feit dat 16 procent van de Hongaren en 21 procent van de Széklers een kenmerk dragen dat veel voorkomt bij Turken en Zuid-Slaven. Niet zo gek misschien, na anderhalve eeuw Turkse bezetting. En verder schijnen er, vooral in het noorden van Hongarije, aardige overeenkomsten te zijn met de Tsjechen en Slowaken.
Zoals de onderzoekers aan het begin van hun studie meteen concluderen: een volk leeft in zijn taal. Het Hongaars is een unieke taal, dat staat buiten kijf en daar hoeft niemand iets aan af te doen. Het is een taal die, zeker in de directe omgeving, geen nauwe familie heeft en dat geeft Hongarije een geheel eigen plaats in Europa. Maar wie zijn Hongarendom probeert te bewijzen met genetische banden en Oost-Aziatische geboortevlekken, die leeft vooral met zijn hoofd in de wolken, en gevaarlijke wolken ook. Want hoe uniek het Hongaars ook mag zijn, Hongarije ligt in Europa, en niet in Azië, en de Hongaren zijn Europeanen, geen Aziaten. Wie iets anders beweert, houdt zichzelf, en zijn volk, voor de gek.

dinsdag 13 november 2012

Gordon Bajnai: 2014 laatste kans van Hongaarse oppositie

2014 is de laatste kans voor de oppositie om te voorkomen dat de huidige regeringspartij Fidesz Hongarije de komende decennia in de greep zal houden, meent de Hongaarse oud-premier Gordon Bajnai, die twee weken geleden het voortouw nam voor de vorming van een brede oppositionele verkiezingscoalitie, waarin hij zowel buitenparlementaire oppositiebewegingen als partijen in het parlement hoopt te verenigen.. "Het wordt geen normale verkiezing, maar een fundamenteel jaar in de geschiedenis van Hongarije."
Als Fidesz nogmaals wint, aldus Bajnai, dan betekent dat niet alleen dat ze hun politieke en economische greep op het land verder zullen versterken, maar ook dat de achteruitgang van Hongarije verder gaat: "Je ziet nu dat de productie van bedrijven achteruit holt, de financiële sector keert Hongarije de rug toe en jongeren gaan massaal naar het buitenland om te studeren of te werken. Dat proces zal dan alleen maar sneller gaan." Een nieuwe overwinning van Fidesz is volgens Bajnai ook een teken naar de buitenwereld. "Nu kun je nog zeggen dat Hongaren niet wisten wat hen te wachten stond toen ze in 2010 op Fidesz stemden. Ze wilden verandering, maar dit hadden ze niet verwacht. Veel Fidesz-stemmers stonden twee weken op straat toen wij Eenheid 2014 aankondigden. Maar als deze regering herkozen wordt, is dat een boodschap aan de rest van de wereld dat dit echt is wat de Hongaren willen."
Bajnai was in 2010 tien maanden lang interim-premier, nadat de socialistische premier Gyurcsány was afgetreden omdat zijn regering haar steun kwijt was. In die tien maanden wist hij het Hongaarse begrotingstekort omlaag te krijgen, de economie uit de recessie te trekken en 1,3 procent economische groei te realiseren. Dat had zijn prijs. Zo moesten gepensioneerden hun dertiende maand pensioen inleveren en ging de BTW omhoog van 20 naar 25 procent (de huidige regering verhoogde die in 2011 verder naar 27 procent). Hoewel Bajnai partijloos was en is, wordt hij door Fidesz altijd als socialist afgedaan vanwege zijn rol als technocratische minister van financiën in Gyurcsánys regering en vanwege de steun die zijn regering van de socialisten kreeg.
Verdeeldheid is het grootste probleem van de Hongaarse oppositie. In het parlement is oppositiepartij LMP (Politiek Kan Anders) net zo min bereid te praten met de de socialistische oppositie of de eigen fractie van oud-premier Gyurcsány als met regeringspartij Fidesz. Daarbuiten worden alle politieke partijen door velen verguisd. Bajnai wordt al langere tijd genoemd als de enige man die mogelijk in staat is om al die krachten op één of andere manier te verenigen. Eerder richtte hij de organisatie Patriotisme en Vooruitgang op, een politieke denktank.
Maar over de stap om daadwerkelijk in de politiek te stappen, heeft hij lang moeten nadenken, zegt hij: "Het was een heel moeilijk besluit.


maandag 5 november 2012

Goede contacten, daar gaat het om

József Göndöcs was er eigenlijk van overtuigd dat hij het recht zou krijgen op de pacht van 36 hectare grasland bij Somogysárd, dertig kilometer van het Hongaarse Balatonmeer. Bij de toewijzing hadden dorpelingen voorrang en bovendien was het land bestemd voor veehouderij. Als enige veeboer in het dorp leek Göndöncs weinig rivalen te hebben voor de weilanden van de voormalige paardrijschool van de nationale politie.
Toch viste hij achter het net. De grond, die oorspronkelijk deel uitmaakte van de inmiddels gesloten paardrijacademie van de nationale politie, werd toegewezen iemand die niet in de buurt woont, maar de zoon is van een dierenarts die regionaal een belangrijke rol speelt in regeringspartij Fidesz. De huidige pachter doet niets met de grond behalve het gras af en toe maaien. “Het gaat hem alleen om de 60.000 forint (210 euro) EU-landbouwsubsidie die je per hectare krijgt,”  meent Göndöcs.
Voor hem kwam de klap dubbel hard aan. Toen het dorp de grond nog beheerde, moest iemand het terrein op orde houden en daarom mocht hij het gras afmaaien, en dat had hij hard nodig. Nu moet hij inkrimpen, want hij heeft te weinig graasland voor de vijftig koeien die hij houdt.
Wie de regering hoort, zou denken dat kleine familiebedrijven op grote steun kunnen rekenen. De werkelijkheid is anders. Enkele maanden geleden trad staatssecretaris (en Fidesz-parlementariër) József Ángyán af uit protest tegen het feit dat overal in Hongarije massaal staatsgrond wordt verpacht aan regeringsgetrouwe mensen en bedrijven, terwijl lokale boeren met lege handen achterblijven.
Ángyán wordt in eigen partij inmiddels verguisd vanwege het onderzoek dat hij in drie provincies deed naar de uitgifte van pachtcontracten. Volgens hem heeft een kleine club Fidesz-getrouwen daar inmiddels 80 procent van de verpachte staatsgrond in handen en hebben lokale boeren vaak het nakijken. Weliswaar beperkt de wet hoeveel grond één persoon mag beheren, maar door contracten op naam van gezinsleden of een eigen bedrijf te stellen kan één familie enorme lappen land huren. In Felcsút, geboortedorp van premier Viktor Orbán, vergaarde de burgemeester zo meer dan 1200 hectare. Ook de familie Orbán beheert rond Felcsút inmiddels ware landerijen.
 De landbouw is niet de enige sector met dit soort problemen. Volgens de anticorruptieorganisatie Transparency International (TI) is “de Hongaarse staat in beslag genomen door krachtige belangengroepen.” Noemi Alexa, directeur van TI in Hongarije: “Het hele wetgevingsproces en de verstrengeling van zakelijke en politieke belangen worden steeds ondoorzichtiger en de positie van controleorganen zoals de Rekenkamer steeds zwakker.”
Om welke belangengroepen het gaat, heeft de website Atlatszo.hu (Transparantie) op een rijtje gezet. Volgens Tamás Bodoky, een van de bij de website betrokken onderzoeksjournalisten, betreft het een netwerk van mensen die elkaar vaak al uit hun studietijd kennen en toen betrokken waren bij het ontstaan van Fidesz. Nu hebben ze sleutelposities in het financiële en economische overheidsapparaat in handen.


dinsdag 16 oktober 2012

Tekenen van armoede: straathandel, diefstal en voedselrijen

2012: in de rij voor voedsel op het Telekiplein, Boedapest
Voor het Nyugatistation in Boedapest staat een oudere vrouw met zakjes zelfgebakken koekjes die ze te koop aanbiedt. Het is een keurige dame, met net gekapt, kort grijs haar. Bepaald geen straatverkoopster. Maar straathandeltjes nemen toe in Boedapest. Ik zag al iemand asbakjes verkopen die hij ter plekke uit frisdrank- en bierblikjes fabriceerde. Bij een metro-uitgang waar eerder nooit iemand stond, staat tegenwoordig altijd iemand met kistjes fruit van het seizoen. Bij een parkeerplaats langs een drukke straat verscheen plots een karretje dat worst en koffie verkocht. Maar het meest droef word ik van gepensioneerden die duidelijk hun eigen hebben en houden op straat staan te slijten: wat oud keukengereedschap, een enkele bureaulamp.
1919: in de rij voor voedsel op het Telekiplein, Boedapest
Het doet me een beetje denken aan begin jaren negentig, toen Hongaren na de val van het communisme massaal hun werk kwijt raakten. Wie in die dagen het hoofd boven water wilde houden, moest wel iets verzinnen. Tot de gemeente er paal en perk aan stelde, zag je destijds overal stalletjes in de stad, met boeken, sokken, watermeloenen of Chinese horloges.
Sommigen wisten zo net te overleven, anderen zetten er de eerste stappen mee naar een bloeiend bedrijf. Ik had ooit een buurman wiens zaakje in zwemkleding van welgeteld één vierkante meter uiteindelijk uitgroeide in een echte sportwinkel. De nationale boekenketen Alexandra begon ooit met een boekenstalletje op straat in Pécs. Desondanks: dat een oudere dame in 2012 op straat koekjes moet venten om haar ontoereikende pensioen aan te vullen, stemt somber. Het is een teken van de groeiende Hongaarse armoede.
Dezelfde dag dat ik de vrouw met de koekjes zie, word ik door een jongere, wat gezette vrouw in de tram aangeklampt om geld. Ze zit in de werkverschaffing, vertelt ze, en daar kan ze niet van leven. Het kan waar zijn, of het kan niet waar zijn, maar ik ben tegenwoordig ruimhartiger met geld, zeker als degene die erom vraagt, er niet uitziet alsof mijn centen zo snel mogelijk in een fles palinka worden omgezet. Want ik weet: wie aan de onderkant van de samenleving zit, heeft het een stuk moeilijker dan een aantal jaren geleden.

Vorig jaar werd er al drastisch gekort op de uitkeringen en dit jaar gingen ze nog verder omlaag, en dat terwijl de inflatie meer dan zes procent is. Een langdurige werkloze moet het doen met 22800 forint, zo'n 80 euro per maand. En als hij een familie heeft, moet die daar ook van leven. "Een land kan zich - zeker in tijden van een Europese crisis - niet veroorloven dat mensen die kunnen werken, leven van een uitkering. Daarom krijgen Hongaren geen langdurige inkomens-vervangende uitkeringen," aldus verklaarde  premier Viktor Orbán in juli dit jaar dit uitkeringsbeleid.


zondag 7 oktober 2012

Verbod gokkasten: zorg om gokverslaafden of criminelen?



Er leek afgelopen maandag geen wolkje aan de lucht voor de Hongaarse gokindustrie, want ook in tijden van crisis zijn er altijd gokkers. Maar maandagmiddag maakte de regering totaal onverwacht bekend dat gokautomaten op zeer korte termijn verboden worden. Dinsdag stemde het parlement in met de wet. In de komend weken moeten de machines landelijk verdwijnen, behalve in drie casino’s. Binnen 24 uur verloren tienduizenden werknemers in de sector hun broodwinning. Zo snel kan besluitvorming gaan in Hongarije.
Zijn hart brak niet vanwege ondernemers die hun geld met gokken verdienen, zei de verantwoordelijke bewindsman János Lázár tijdens de parlementaire bliksembehandeling van de wet. De gokindustrie is volgens hem niet verenigbaar met “het credo van onze politieke familie” en de staat heeft de morele plicht om arme mensen die gokken, tegen zichzelf te beschermen.
Over de werknemers had Lázár geen woord te zeggen, maar volgens een woordvoerder van de sector verliezen veertigduizend mensen hun baan. Het ministerie van economische zaken noemde dat cijfer onzin. Niet helemaal ten onrechte waarschijnlijk, want bij die veertigduizend zijn ook de cafés gerekend die eenarmige bandieten hebben staan, en die zullen het moeilijker krijgen, maar waarschijnlijk niet allemaal dicht hoeven. Maar het ministerie heeft geen eigen getallen. "Het gaat bij gokken niet in de eerste plaats om werkgelegenheid," was het commentaar. Voorbereidend onderzoek over banenverlies is niet gedaan en er is ook geen enkel overleg met de sector geweest.
Praten leidt er volgens Lázár namelijk alleen maar toe dat lobbyisten hun zin doordrijven. Het is een goed voorbeeld van de regeerstijl van het huidige bewind zoals ombudsman Maté Szabó die omschrijft: “Er is een crisis waar wat aan gedaan moet worden, dus komt er een haastige wet, zonder dat enig onderzoek naar de gevolgen en het lange termijneffect is gedaan.”
Pakweg 1,2 procent van de Hongaren is gokverslaafd. Speelschulden zijn, samen met alcoholisme, een belangrijke bron van criminaliteit. Zo’n 36 procent van alle gevangenen worstelt met een gokverslaving. Je vindt eenarmige bandieten in vrijwel ieder café, ook in de armste dorpen. Dat de regering daar iets aan wil doen, is best begrijpelijk. Maar deskundigen menen dat een verbod voor gokverslaafden weinig uithaalt. Echte gokkers doen het legaal als het kan en illegaal als het moet.
Maar het is twijfelachtig of het nobele streven om arme gezinnen te beschermen de echte reden was voor het recordtempo waarmee de wet erdoorheen is gejaagd. Als dat probleem jarenlang geen aandacht had, waarom moest het dan nu plots binnen 24 uur worden opgelost? Sterker nog, vorig jaar stemde Lázárs partij nog overweldigend voor een vervijfvoudiging van de belasting op gokautomaten. Omdat de staatskas door het verbod op gokautomaten forse belastinginkomsten delft, wordt nu onderzocht hoe dat gecompenseerd kan worden via belastingheffing op online-gokken. Wie wil gokken, kan dat dus blijven doen, alleen niet in de kroeg.
Lázár gaf in het parlement een derde reden die de wet waarschijnlijk beter verklaart: staatsveiligheid. Dat wilde hij - om staatsveiligheidsredenen uiteraard - alleen in besloten kring toelichten. Maar volgens het dagblad Népszabadság is de wet een paniekreactie op een rapport van de Nationale Veiligheidsdienst, waaruit blijkt dat zware criminelen die een flink deel van de gokindustrie beheersen, toegang hebben gekregen tot de server van de belastingdienst waarop alle gokmachines per 1 november aangesloten moeten zijn.
Die server was onderdeel van het plan om de belasting op gokkasten te verhogen. Exploitanten hebben de afgelopen maanden massaal geïnvesteerd in verplicht nieuwe machines, die het voor de belastingdienst maakten online dagelijks hun inkomsten te controleren. Nu criminelen dat systeem blijken te kunnen manipuleren, zijn die nieuwe speelautomaten dus weggegooid geld. Volgens de krant is de wet er mede zo snel doorheen gejaagd om te voorkomen dat nog meer ondernemers voor 1 november nutteloze machines kopen. Een waarschuwing om niet meer te investeren zou in dat geval natuurlijk ook hebben volstaan.
Maar er is ook een winnaar, namelijk de staat zelf, want legaal gokken is vanaf nu feitelijk een staatsmonopolie. Het staatsbedrijf Szerencsejaték, eigenaar van de Hongaarse lotto en toto, organiseert ook het online gokken en bezit bovendien twee van de drie casino’s die straks het alleenrecht op gokautomaten hebben. Het derde casino is eigendom van de Amerikaans-Hongaarse Hollywood-producent Andy Vajna, bekend van ondermeer de Rocky-serie en bovendien een oude bekende van premier Orbán. De kans dat er nieuwe casino's komen, is niet erg groot, want de vergunningen daarvoor zullen veel strenger worden, is ook al aangekondigd.



zondag 30 september 2012

Hongaarse poesta worstelt nog met schade communisme

Overwoekerde rijstvelden op de Hortobágy

Katoen, thee, pinda’s en sinaasappels. Het zijn maar enkele van de nieuwe landbouwproducten die de Hongaarse communisten begin jaren vijftig wilden invoeren in hun streven om niet alleen de landbouw te hervormen, maar ook een nieuwe mens en een nieuwe natuur te creëren. Hun vernieuwingspogingen grepen diep in in de Hongaarse ziel, het Hongaarse landschap en het milieu. Op de Hortobágy, de Hongaarse poesta, moet een herstelplan de schade van het verleden weer ongedaan maken.
Met zijn eindeloze horizon, af en toe onderbroken door het silouet van een hefboom en een waterput, wordt de Hortobágy poesta wel omschreven als het meest Hongaarse van alle Hongaarse landschappen. Het is binnen Europa een uniek gebied, de grootste steppe ten westen van de Oeral en een gebied van eindeloze grasvlakten, afgewisseld met moerassen en semi-woestijn. De Hortobágy behoort tot belangrijkste vogelgebieden van Europa en huisvest zeldzame, en zelfs unieke plantensoorten.
Maar in delen ervan is de schade van de grootschalige communistische landbouwprojecten nog steeds zichtbaar. Net buiten het dorp Hortobágy wordt de vlakte doorkruist door rechte kanalen en dijken, waar in de jaren vijftig ooit rijstvelden werden aangelegd. Graafmachines zijn bezig de kunstmatige waterlopen weer dicht te gooien, zodat de natuurlijk waterloop weer  kans krijgt.
Het Hongaarse woord puszta betekent leeg en ook veel Hongaren menen dat er op de Hortobágy weinig te beleven valt. Grote delen hebben een alkalische bodem, waar vooral zoutminnende planten zoals de Hongaarse zeelavendel zich thuisvoelen. De kale steppe met zijn stugge grassen die bestand zijn tegen droogte en overstromingen, extreme warmte en extreme kou, waren van oudsher graasgebied voor runderen en schapen die onder het toeziend oog van een herder vrij graasden.


donderdag 20 september 2012

Wordt u geslagen? Krijg een kind!



Heb jij vandaag al een kind gekregen?

“Wat ruim 100.000 mensen eerder niet is gelukt, daar is één man binnen een dag in geslaagd,” becommentarieerde een afgevaardigde van de Hongaarse regeringspartij Fidesz deze week het parlementaire besluit om mishandeling binnen het gezin strafbaar te stellen. Maar er moet worden bijgezegd dat die ene man, Fidesz-parlementariër István Vargá, dat resultaat bepaald niet beoogd had toen hij anderhalve week geleden meende dat veel kinderen krijgen dé oplossing is voor het probleem van vrouwenmishandeling.
Volgens een Hongaarse uitdrukking is het goed om je geld te tellen en om je vrouw te slaan en heel wat mannen blijken dat advies te volgen. Volgens onderzoek is 22 procent van de Hongaarse vrouwen slachtoffer van huiselijk geweld, een cijfer dat ongeveer dubbel zo hoog ligt als in Nederland. Vorige zomer startte een aantal vrouwenorganisaties daarom een handtekeningencampagne om het parlement ertoe te verplichten de kwestie op de agenda te zetten. Deze zomer hadden ze de vereiste honderdduizend handtekeningen bij elkaar en anderhalve week geleden kwam de zaak daadwerkelijk aan de orde.
Maar regeringspartij Fidesz en diens kleine christelijke coalitiepartner KDNP voelden niets voor de aanpassing van de strafwet. De bestaande wet verbiedt geweld in zijn algemeenheid, en dat was genoeg, meende Fidesz en stemde, op een aantal vrouwen na, massaal tegen een wetsvoorstel om mishandeling binnen de familie apart strafbaar te stellen.
“Vrouwen moeten zich primair concentreren op het krijgen van kinderen en wij zouden erover moeten praten hoe families drie, vier of vijf kinderen kunnen krijgen, in plaats van één of twee. Dat zou helpen elkaar meer te respecteren en huiselijk geweld zou dan geen kwestie meer zijn,” verklaarde parlementariër en jurist Vargá namens zijn partij tijdens het debat. Als iedere vrouw voor het vaderland drie of vier kinderen zou baren, zou iedereen gelukkig zijn.


woensdag 12 september 2012

De eerste afrekening met een hoge communist

Volgens Béla Biszku was het neerslaan van de Hongaarse opstand in 1956 volkomen terecht. De 91-jarige Biszku, minister van binnenlandse zaken van 1957 tot 1961, ontkent zijn verantwoordelijkheid voor de beschieting van demonstranten. Maar enkele jaren geleden meende Biszku, nog steeds een overtuigd communist, dat die opstand een contrarevolutie was geweest en dat het geweld tegen de opstandelingen en de veroordelingen achteraf (inclusief zo’n 235 doodsvonnissen) daarom volkomen gerechtvaardigd waren.
Demonstratie in Salgótarján
Na Russische troepen in november 1956 Hongarije bezetten, werd in diverse steden nog maandenlang geprotesteerd. Vaak greep het leger in, met honderden doden als gevolg. Omdat Biszku de order daartoe mee ondertekende, werd hij deze week aangeklaagd wegens oorlogsmisdaden. Daarmee is hij vrijwel de enige, en zeker de hoogste Hongaarse communist die na de val van het communisme voor een rechtbank is verschenen.
Bij eerdere processen, zoals in 1994 in het Noord-Hongaarse Salgótarján, ging het alleen om de bij de schietpartijen betrokken soldaten. In in het mijnstadje Salgótarán kwamen december 1956 zo’n 136 mensen om toen er op een demonstratie werd geschoten. Bij het proces  daarover werd Biszku alleen als getuige gehoord. Een gemiste kans, meent Ádam Gellért, voormalig jurist van het internationale strafhof in Den Haag. Was Biszku toen ook destijds aangeklaagd, hadden er nog getuigen geleefd en had de zaak tegen hem veel meer kans gemaakt. Nu is de aanklacht enkel nog op documenten gebaseerd en dat maakt de kans op een succesvolle afloop veel geringer.
Gellért houdt zich al jaren bezig met Biszku, maar onderzocht ook een andere geruchtmakende zaak, die van de 97-jarige László Csatáry, commandant van het getto in het Slowaakse Kosice. Csatáry werd na de oorlog bij verstek veroordeeld voor moord op 12000 joden.. Onder druk van het Simon Wiesenthal-instituut startte Hongarije deze zomer een nieuw onderzoek tegen hem. Eind augustus zei de aanklager dat in Hongaarse archieven geen spoor te vinden is van Csatáry’s schuld, waarmee de kwestie op dood spoor is. Echt veel moeite heeft de aanklager duidelijk niet gedaan, want even over de grens, in Slowaakse archieven, zijn de bewijzen volgens Gellért simpel te vinden. Bovendien leven er nog getuigen.
Het is niet helemaal toevallig dat het openbaar ministerie in de kwestie Biszku harder lijkt te trekken dan bij Csatáry. Het past in de afrekening van deze regering met het communisme.


zaterdag 8 september 2012

De wind uit het Oosten

De economische wind waait volgens de Hongaarse premier Viktor Orbán uit het oosten. En daarom haalt hij de banden met Azië strakker aan. Orbán bezocht in de afgelopen tijd landen als Rusland, China, Kazachstan en Azerbeidzjan. Maar goede relaties met autoritaire Aziatische staten hebben hun prijs. De overdracht van de Azeri Ramil Safarov, die in 2004 tijdens een cursus Engels in Boedapest een slapende Armeense medecursist met een bijl vermoordde, is daar één van.
Bijeenkomst met broedervolkeren. Foto Kurultaj.hu
 Hongarije toont zich officieel verbolgen dat Safarov, die in Hongarije tot 30 jaar werd veroordeeld, bij aankomst prompt presidentiële gratie kreeg en met een parade werd binnengehaald. Maar zo onverwacht kan dat niet zijn geweest. Afgelopen vrijdag, nog voor de overdracht nieuws werd, stuurde het Hongaarse ministerie van justitie een persbericht uit dat repte over een hele normale procedure die “volgens internationaal recht” plaatsvond. Opmerkelijke moeite, want de afgelopen twee jaar zijn 26 andere veroordeelden aan hun respectievelijke vaderlanden overgedragen zonder veel nadere uitleg.
De Azeri’s hebben herhaaldelijk geprobeerd om hem uit de Hongaarse gevangenis te krijgen. Maar de vorige regering meende dat het risico dat hij meteen op vrije voeten zou komen, te groot was, want Bakoe heeft nooit verborgen dat Safarov in Azerbeidzjan een volksheld is.
Volgens de Azeri’s is de definitieve afspraak over de overdracht beslecht tijdens een recente bezoek van Orbán aan Bakoe. Volgens het Hongaarse weekblad Fegyelő zijn tijdens datzelfde bezoek ondermeer afspraken gemaakt over een Azerbeidzjaanse aankoop van enkele miljarden euro’s aan Hongaarse staatsobligaties.
De regering ontkent ieder verband tussen Safarov en eventuele financiële steun van Azerbeidzjan aan het Hongaarse budget en in het licht van de gebeurtenissen van afgelopen week wordt het voor Boedapest ook erg moeilijk om een dergelijke steun nog aan te nemen. Maar dat Orbán bereid is Aziatische heersers tegemoet tegemoet te komen in ruil voor economische steun, is niet nieuw.
Ruim een jaar geleden bracht de Chinese premier Wen Jiabao een bezoek aan Hongarije. Destijds werd een demonstratie tegen de Chinese bezetting van Tibet verboden. Om de rust te garanderen moesten Tibettaanse asielzoekers in Hongarije zich die dag melden bij de vreemdelingenpolitie.


vrijdag 31 augustus 2012

Mediawet voor Hongaarse oppositiemedia niet het grootste probleem


Wie in Hongarije een contract tekent, moet iedere pagina ondertekenen. Maar de blanco achterkant? Nee dus, en dat deed de Hongaarse Klubrádió dan ook niet bij zijn bod op verlenging van de frequentie waarop het station uitzendt. Die ‘ommissie’ dreigt het linksliberale regeringskritische zender  nu de das om te doen. De Hongaarse Media Autoriteit verklaarde Klubrádió’s bod recent ongeldig vanwege “ontbrekende handtekeningen”.
Toen Hongarije anderhalf jaar geleden een nieuwe mediawet aannam, kwam er een storm van internationale protesten op een aantal bepalingen die het mogelijk maken om media op inhoudelijke gronden hoge boetes te geven. Iedere regeringsgezinde politicus wijst erop dat dat tot nu toe nooit is gebeurd. Dat klopt, al neemt dat niet weg dat de wet de mogelijkheid wel degelijk biedt. Maar de problemen van Klubrádió maken duidelijk dat Hongarije hele andere middelen heeft om kritische media dwars te zitten. En Klubrádió staat niet alleen.
Het nieuwste oppositiemedium dat in de problemen zit, is het dagblad Népszabadság. De uitgever daarvan, het Zwitserse bedrijf Ringier, gaat internationaal fuseren met Axel Spinger, uitgever van onder meer de Duitse Bild Zeitung, maar in Hongarije eigenaar van de regionale dagbladen in het land. Volgens de Hongaarse media-autoriteit komen door die fusie teveel kranten in één hand, en dus moet Ringier zijn aandelen in de Népszabadság verkopen.
De eerste gegadigde die zich meldde, was Sándor Csintalan, ooit socialist, maar al jaren lid van de regeringspartij Fidesz en actief bij de Fidesz-gezinde nieuwszender Hír-tv. Csintalan zegt dat hij de Népszabadság als linkse oppositiekrant wil handhaven, in het belang van de perspluriformiteit in 
Hongarije. Maar je kunt het de redactie van de Népszabadság niet kwalijk nemen dat ze daar haar twijfels over heeft.
De tweede gegadigde die zich meldde, was de socialistische MSzP. Veel mensen associëren de Népszabadság nog steeds met die oppositiepartij. In werkelijkheid heeft de krant zich de afgelopen jaren tot een onafhankelijke, links-liberale oppositiekrant ontwikkeld die zich zeer kritisch over de MSzP kan uitlaten.De socialisten als eigenaar is voor de redactie net zomin een aanlokkelijk perspectief als Csintalan.


maandag 27 augustus 2012

Een snuifje slechte oude tijd


De inwoners van Csókakő, een klein dorpje noordelijk van het Hongaarse Balatonmeer, hadden zaterdagochtend het gevoel dat slechte oude tijden herleefden: hun dorp bleek sinds middernacht door de politie geheel van de buitenwereld te zijn afgegrendeld. Tientallen politiewagens en honderden agenten hielden iedereen tegen die niet in het dorp thuishoorde. Zelfs een wandelpad werd geblokkeerd.
Ook een enkele dorpeling die toevallig zonder identiteitsbewijs het bos in was gegaan, mocht niet naar huis terug. Volgens burgemeester György Fűrész zaten veel inwoners van het 1200 zielen tellende dorpje met de schrik in het lijf thuis.
 „Verdenking van een misdrijf,” was het enige waarmee een politiewoordvoerder deze overmacht motiveerde. In eerste instantie waren er speculaties in verband met een drugszaak elders in de regio, al leek zoveel politieovermacht daarvoor toch wat overdreven. Bij een moord komen ze met aanzienlijk minder, merkte de burgemeester wat zuur op.
De verklaring kwam uit onverwachte hoek: van de extremistische Jobbik. Die meldde dat de politiemacht op de been was om te verhinderen dat de verboden Hongaarse Garde  in Csókakő  130 nieuwe leden zou beëdigen. Het dorpje staat bekend om twee zaken: de fraaie burchtruïne op een naburige heuveltop en het standbeeld van de vooroorlogste Hongaarse leider en Hilter-bondgenoot Miklós Horthy dat enkele maanden geleden werd opgericht op het lokale Groot-Hongarijeplein. Extreemrechts kan op warme sympathie rekenen bij veel dorpelingen.


zaterdag 18 augustus 2012

Niets veranderd? 3. Grote porties

Een goed restaurant? De ogen van onze zeer gezette campingbaas glimmen. In dat en dat restaurant, daar kon je echt goed eten, meent hij enthousiast: "Zulke porties," zijn handen gaan wijd uit elkaar, "Ze hebben de plastic bakjes om de resten mee te nemen, standaard klaar staan. Ik heb daar laatst gegeten, en van de resten konden we de volgende dag nog middageten en heb ik de dag erna ontbeten."
Tweepersoonsmaaltijd in Alsopetény
Het is zeker geen uitzondering, dat restaurant. Een paar jaar geleden kwam het restaurant in het dorpje Alsopetény enkel en alleen vanwege de enorme omvang van zijn maaltijden in de top honderd van beste Hongaarse restaurants. Op de honderste plaats, dat wel. Maar grote porties zijn voor veel Hongaren het bewijs van kwaliteit, en heel wat restaurants lokken hun klanten met maaltijden waar je makkelijk een heel gezin van kunt voeden.
Dat is nu zo, en dat was 25 jaar geleden niet anders. Weliswaar konden restaurants in de communistische tijd meestal de helft van wat op de kaart stond, niet opdienen, maar wat ze konden opdienen, kwam over het algemeen in zeer ruimhartige porties. Geen enkel restaurant keek, of kijkt, raar op als je de resten van je maaltijd mee naar huis wilt nemen. Dat doet iedereen namelijk.
Daarin onderscheidde Hongarije zich van buurlanden als Tsjecho-Slowakije, Polen en Roemenië, waar ze driekwart van de kaart niet konden serveren, en de kwart die er wel was, werd - in Tsjecho-Slowakije letterlijk - tot op de gram uitgewogen. Iedere Tsjechoslowaakse menukaart vermeldde precies: "Spaghetti met tomatensaus. 200 gram spaghetti, 150 gram saus, 50 gram kaas". Zo staat het in Slowakije nog steeds op de kaart, trouwens.
Ooit kwam ik mensen tegen die ergens in de jaren tachtig hadden bedacht dat een kampeertrektocht door Oost-Europa een leuke vakantie zou zijn. Simpel was dat zeker niet: je had voor ieder land aparte visa nodig, de onderlinge grenzen werden zo goed bewaakt dat je het gevoel had een frontlijn te kruisen, niet de grens tussen twee socialistische broederlanden, en Westerlingen die zomaar van de ene camping naar de andere trokken, werden zeer wantrouwend bekeken. Maar het lukte hen, desondanks.
Tegen de tijd dat ze in Hongarije kwamen, hadden ze niet anders meegemaakt dan dat restaurants nauwelijks iets te eten hadden, en dat de porties zo krap waren, dat ze meestal hongerig vertrokken. Ze hadden zichzelf dan ook aangeleerd om in ieder restaurant simpelweg alles wat er echt  verkrijgbaar was van de kaart te bestellen. Dat leverde meestal net een voldoende maaltijd op.
Bij hun eerste maaltijd in Hongarije keek de ober hen wat verbijsterd aan. Alle gerechten die verkrijgbaar waren? Ja, alle. Hij haalde zijn schouders op en verdween in de keuken om de bestelling door te geven. Even later kwam het eerste eten door en raakte hun tafel langzaam bedolven onder enorme schalen met voedsel. Zulke porties hadden ze nog nooit gezien, zeker niet in Oost-Europa, maar ook niet daarbuiten. Vermoedelijk hebben de families van de ober en de kok nog dagen gratis kunnen eten.
Gelukkig zijn er inmiddels ook restaurants die het meer in de kwaliteit dan in de kwantiteit zoeken. Zo een was er ook in de buurt van de camping. De porties waren niet overdreven groot, maar precies goed. De eendenborst was perfect rosé met een knapperig velletje. We kregen onze borden schoon op. Waardeloos dus waarschijnlijk, in de ogen van onze campingbaas.

dinsdag 7 augustus 2012

De boetegang van Csanád Szegedi


Csanád Szegedi, MEP voor de Hongaarse extremistische Jobbik, baarde in 2010  opzien toen hij in het Europese parlement opdook in het uniform van de verboden Magyar Garda. Een overtuigd Hongaar, meneer Szegedi, die zichzelf geen antisemiet vond, maar wel meende dat joodse intellectuelen Hongarije de afgelopen twintig jaar cultureel hebben onderdrukt.
Pech dus, toen afgelopen juni bekend werd dat zijn moeder uit een orthodox joods gezin kwam. Sterker nog, zijn halve familie is in Auschwitz omgebracht. Szegedi zei dat pas sinds kort te weten en totaal verrast te zijn over de ontdekking. De betekenis van het concentratiekampnummer dan zijn grootmoeder (met de niet erg Hongaarse achternaam Klein) als Auschwitz-overlevende op haar arm had, was hem zijn hele jeugd ontgaan, hoewel hij vaak bij haar was en naar eigen zeggen veel van haar houdt.
Uiteraard had Szegedi’s joods zijn geen enkele invloed op zijn positie in Jobbik. Daar telde alleen hoe Hongaars iemand zich opstelt, verzekerde hij, en Jobbik-voorzitter Gábor Vona met hem, al dachten veel schrijvers op extremistische internetfora daar heel anders over.
Toen bleek dat Szegedi al in 2010 wist dat hij joods was en zich had laten afpersen om die informatie geheim te houden, vloog hij er alsnog uit. Uiteraard niet omdat hij joods was, maar aldus Vona, omdat hij geld had betaald om dat geheim te houden.
Jobbik-aanhangers op het internet meenden dat maar weer eens bewezen was dat joden corrupt zijn. Dat bevestigde Szegedi in hun ogen natuurlijk prompt met zijn aankondiging dat hij zijn goedbetaalde post als europarlementariër niet opgeeft, tot sjagrijn van minstens drie Jobbik-topmensen die verder kunnen fluiten naar hun door Brussel gefinancierde baantje als Szegedi’s fractieassistent.
Afgelopen vrijdag had Szegedi een gesprek met de orthodoxe Hongaarse rabbi Shlomó Köves, met wie hij volgens eigen zeggen veel gemeen heeft, omdat Köves als puber ook niet wist dat hij joods was. Szegedi vroeg daarbij om vergeving voor uitspraken waarmee hij ooit de joodse gemeenschap heeft gekwetst en wil een bezoek aan Auschwitz brengen uit piëteit met zijn voorouders. Wie weet, straks verschijnt hij op de laatste EU-parlementszitting in 2014 nog met een keppeltje.


vrijdag 3 augustus 2012

Niets veranderd? 2. Koude koffie

Of ze limonade heeft? De serveerster kijkt even nadenkend. Limonade, in zijn simpelste vorm citroensap, suiker(stroop) en water en de beste dorstlesser die een mens zich kan wensen, staat duidelijk eigenlijk niet op haar kaart. Maar dan licht haar gezicht op. "Citroensap heb ik wel," mompelt ze en even later komt ze terug met een groot glas vers gemaakte limonade.
Dat was ooit anders. Het eerste woord dat ik eind jaren tachtig in het Hongaars leerde, was "nincs", is er niet. Menukaarten in restaurants waren eindeloos lang, boekwerken met honderden gerechten die mij een onzeker gevoel bezorgden, want hoe hield een restaurant dat allemaal vers? Maar al snel wist ik dat die zorgen voor niets waren en dat een mens zich veel tijd kon besparen door de ober te vragen wat er wél was, want van al die aanbevolen gerechten was minstens driekwart meestal "nincs".
Dat had vaak niets te doen met de werkelijke verkrijgbaarheid van producten. Wij kregen ooit te horen dat tomatensla "nincs" was, terwijl we uitkeken op een groentewinkel aan de overkant met bergen tomaten in zijn etalage. Toen we de ober daarop wezen, haalde hij zijn schouders op. Restaurants waren staatsbezit en de klant is koning was in die dagen niet direct de drijfveer van het bedienend personeel.
In tegenstelling tot de meeste communistische landen kende Hongarije geen echte schaarste. WC-papier, vlees, chocolade, het was allemaal verkrijgbaar, al was de keuze beperkt, Vijf minuten twijfelen tussen tientallen soorten koffie was er niet bij, maar koffie was er, in tegenstelling tot landen als Polen, altijd wel. Gemalen koffie was een andere zaak, maar iedere supermarkt had na de kassa grote koffiemolens staan waar je als klant zelf je koffie kon malen.
Ook in café's was koffie nooit "nincs", maar wel heel vaak koud. Opmerkelijk, omdat de Hongaren - als enigen in de regio - traditioneel espressokoffie drinken. De koffiebarretjes overal in het land heetten niet voor niets 'presszó'. De koffie kwam uit machines die op het eerste oog sprekend leken op koffieapparaten in Italië. Op het tweede oog was er één belangrijk verschil: de drank die eruit kwam, was namelijk weliswaar pikzwart en loeisterk, maar in de regel ook koud, of op zijn best lauwwarm. Technisch is het volgens mij niet mogelijk sterke koffie te zetten met koud water, maar die Hongaarse machines hadden er geen moeite mee.
Maar koffie kon makkelijk nog kouder. In het Roemeense Timisoara bijvoorbeeld, waar zich op het hoofdplein van de stad een voor Oost-Europa ongekende luxe bevond: een café met terras. Als je er op tijd bij was, had dat terras zowaar echte koffie, en als je er helemaal op tijd bij was, was die koffie nog warm ook. Maar dan moest je echt vroeg komen, zo kort na de opening.
Rond die tijd zetten de obers namelijk twee tafels neer, en op die tafels werden tientallen koppen koffie uitgestald. Vroeg een klant om koffie, dan slofte de ober naar de tafel toe, pakte een kopje met al naar gelang het tijdstip warme/lauwe/koude inhoud en zette dat voor je neus. Kwam je te laat, was de koffie helemaal op en kon je het verder vergeten. Nieuwe werd er niet gezet tot de volgende ochtend. Tot dan was de koffie nincs, maar dan op zijn Roemeens.

zaterdag 28 juli 2012

Worstelen met antisemitisme


Holocaust monument aan de Donau
"Vergeleken met andere joodse gemeenschappen verkeren we in een goede positie. Maar als je de huidige situatie in Hongarije vergelijkt met die van twintig jaar geleden, gaat het duidelijk in een verkeerde richting." Péter Feldmajer, jurist en sinds 1991 afwisselend voorzitter en vicevoorzitter van de Hongaarse Vereniging van de Joodse Geloofsgemeenschap (MAZSIHISZ), wil geen paniek zaaien met verhalen over Hongarije als antisemitisch bolwerk. Maar zorgen heeft hij wel: "Het aantal gewelddadige incidenten kun je op één hand tellen, maar het antisemitisme wordt luider en virulenter."
Weinigen realiseren het zich, maar de Hongaarse joodse gemeenschap is, na Frankrijk en Engeland, in omvang de derde van Europa. Alleen in Boedapest al wonen zo’n 100.000 joden. In Duitsland wonen tegenwoordig weer ongeveer even veel joden, maar het overgrote deel daarvan zijn immigranten. Hongaarse joden hebben veelal wortels in het land die teruggaan tot de 19de eeuw of eerder.
Onder het communisme was de joodse gemeenschap een vrij onzichtbare bevolkingsgroep, want openlijke geloofsbeleving werd in die tijd sterk ontmoedigd. Maar de laatste jaren is er sprake van een sterke joodse opbloei. In de Hongaarse hoofdstad zijn 25 actieve synagogen, en op het platteland nog eens 20 tot 25. De joodse wijk met zijn rijk versierde godshuizen en een toenemend aantal koosjere winkels en restaurants behoort tot de belangrijkste toeristische attracties van Boedapest.
Antisemitisme is er zeker. Uit onderzoeken naar tolerantie in Hongarije blijkt bijvoorbeeld dat twintig procent van de Hongaren geen joodse buren wil hebben. Maar in tegenstelling tot Parijs of Antwerpen hebben de synagogen in Boedapest geen permanente bewaking nodig en is antisemitisch geweld zeldzaam.
Misschien dat het juist daarom opvalt als binnen luttele weken een vooraanstaande rabbijn op straat wordt uitgescholden, een joodse man in elkaar wordt geslagen, een Holocaustmonument wordt beklad en een parlementariër van de extremistische Jobbik zich antisemitisch uitlaat in het parlement.
Die incidenten zijn verontrustend, maar het blijven voorlopig incidenten, waarvoor de verantwoordelijkheid gezocht moet worden bij een harde kern van extreemrechts. Dat ligt anders met de groeiende conservatieve herwaardering voor het vooroorlogse Hongaarse staatshoofd admiraal Miklós Horthy, een bondgenoot van Hitler.