zaterdag 27 oktober 2018

EU-subsidies en economische groei

Hongaarse economische groei (rood) en netto EU-inkomsten (blauw). 
Bron: Péter Ákos Bod
Het stimuleren van productiebedrijven in plaats van service, volledige werkgelegenheid (ook via
verplichte werkverschaffing), centralisatie van overheidsinstellingen, nationalisatie van strategische bedrijven: het economische beleid van de Hongaarse premier Viktor Orbán is tamelijk onorthodox. Of niet juist. Econoom Péter Ákos Bod herkent in ieder geval veel. “Een marxistische denkwijze,” noemt de voormalige directeur van de nationale bank de regeringsvisie op de economie.
Op het eerste gezicht lijkt het beleid geslaagd. De werkloosheid is 3,7 procent, de economische groei vier procent. Dat is ruim twee procent meer dan het Europese gemiddelde, al loopt de Hongaarse groei achter op Polen en Roemenië. “Die cijfers zijn inderdaad mooi”, zegt Bod. “Maar Hongarije behoort tot de grootste netto-ontvangers van EU-subsidies. Jaarlijks komt drie tot vijf procent van ons bruto binnenlands product (bbp) uit Brussel. De vraag is dus: zouden we zonder dat geld ook zijn gegroeid?” Hij betwijfelt het.
Voordat hij directeur van de nationale bank werd, was Bod minister van economische zaken. Daarna steunde hij Orbán jarenlang als conservatief parlementariër. Maar de laatste jaren is hij steeds kritischer over het regeringsbeleid.
Hongarije zwemt volgens hem in het geld, zeker als je meerekent dat er naast de EU-steun jaarlijks twee miljard euro (pakweg nog eens twee procent van het bbp) binnenkomt van Hongaren die in het buitenland werken. “Maar sinds 2007 is onze jaarlijkse groei is minder dan de EU-subsidies die we ontvangen. Dat betekent gewoon dat al dat geld slecht besteed wordt.”
De overheidsuitgaven zijn hoog, een kleine vijftig procent van het bbp. Analisten waarschuwden deze zomer voor een begrotingstekort dat in dat kwartaal dreigde op te lopen naar ruim vier procent. Veel geld gaat naar infrastructuur en sportfaciliteiten. Volgens onderzoekswebsite Átlátszó hebben voetbalstadions en dergelijke sinds 2010 een kleine vijf miljard euro gekost. In andere sectoren, zoals onderwijs en  gezondheidszorg, is vooral bezuinigd en gecentraliseerd.
Zorgwekkend noemt Bod het feit dat bij 40 procent van de overheidsprojecten geen openbare aanbesteding plaatsvindt of slechts één bedrijf inschrijft. Volgens de regering gaat de voorkeur bij aanbestedingen uit naar Hongaarse bedrijven. en is dat geen corruptie, maar noodzakelijk beleid om een nieuwe nationale middenklasse op te bouwen.
Maar Bod is sceptisch. Hoewel een deel van de Hongaren het zeker beter heeft gekregen, profiteert volgens hem vooral een kleine, en inmiddels zeer rijke bovenlaag van het beleid. Ook veel Hongaarse bedrijven worden uitgesloten bij aanbestedingen. “Als Mészáros, (zakenpartner van de familie Orbán, R.H.) aankondigt dat hij geïnteresseerd is, weten andere bedrijven dat ze geen kans maken, zelfs niet als ze beter of goedkoper zijn,” zegt hij.

Orbán heeft herhaaldelijk benadrukt dat Hongarije volgens hem gewoon recht heeft op de EU-subsidies. Hij ziet ze als compensatie voor wat West-Europa aan Hongarije verdient en veel Hongaren delen die mening. Bovendien zien volgens Bod weinig mensen verspilling van EU-fondsen als echt probleem, omdat ze dat geld niet ervaren als iets dat eigenlijk henzelf toebehoort.
Maar hij maakt zich ook zorgen over de andere poten van het economische beleid. Industrialisatie is in de regeringsoptiek de motor van de economie en kern van het beleidsstreven van volledige werkgelegenheid. In dat kader stimuleert de regering met enorme subsidies de komst van buitenlandse industriële bedrijven. Dat heeft ervoor gezorgd dat de auto-industrie voor de Hongaarse economie inmiddels belangrijker is dan voor de Duitse. Verder kregen 60.000 ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf (MKB) subsidie om werknemers aan te nemen, zonder dat hun productiviteitsgroei daarbij een rol speelde.
Die maatregelen, en het feit dat naar schatting zo’n 600.000 Hongaren in West-Europa werken, hebben de arbeidsmarkt  behoorlijk scheef getrokken. Dat is op zich geen uniek Hongaars probleem, het tekort aan arbeidskracht speelt veel Europese landen de parten, maar uit cijfers van de Europese commissie blijkt dat het in Hongarije erger is dan elders. Terwijl gemiddeld in Europa iets van 15 procent van de managers klagen dat ze geen arbeidskracht kunnen vinden, en in andere Visegradlanden ruim 35 procent, ligt dat percentage in Hongarije op rond de tachtig.
Het tekort treft vooral het midden- en kleinbedrijf dat zich niet kan veroorloven hogere salarissen te betalen, maar het is zo chronisch dat ook beter betalende bedrijven als Mercedes en Audi er last van hebben. En dat is een risico, waarschuwt Bod: “Als de auto-industrie straks als reactie besluit te robotiseren, blijft er van hun banen weinig over en kan de werkloosheid juist oplopen. "
Maar voorlopig drijft het arbeidstekort vooral de lonen op, wat met name de MKB-sector hard raakt en de inflatie aanwakkert. “Stijgende lonen, een stijgende inflatie en een oplopend begrotingstekort: het risico van oververhitting van de economie ligt op de loer,” concludeert hij.

Geen opmerkingen: