donderdag 26 juli 2012

Bewijzen tegen oorlogsmisdadiger redelijk hard

Getto in Kosice
“Ik wil niet zeggen dat de bewijzen die er nu nog zijn, keihard zijn, maar ze zijn zeker niet zo zwak als wordt gesuggereerd,” zegt Ádam Gellért, een voormalig jurist van het Internationale Gerechtshof in Den Haag, die afgelopen tijd op eigen gelegenheid onderzoek deed naar de beschuldigingen tegen de van oorlogsmisdaden verdachte Hongaar László Csatáry.
Gellért deed zijn onderzoek, omdat het openbaar ministerie naar zijn gevoel weinig haast heeft met de zaak tegen de 97-jarige. “Ze hebben drie maanden gewacht op documenten uit Slowakije. Ik ben er met de trein heengegaan, en heb zelf zowel in diverse archieven gezocht. Dat was een kwestie van een dag.”
Dat de Hongaarse autoriteiten weinig animo vertonen om Csatáry veroordeeld te krijgen, blijkt ook uit het feit dat justitie al een jaar op de hoogte is van het feit dat hij in Hongarije woont en de man bovendien jarenlang onder eigen naam in Boedapest leeft. Toen in 1997 bleek dat hij wegens oorlogsmisdaden was veroordeeld, vertrok hij op eigen houtje naar Boedapest, nadat de Canadezen zijn naturalisatie ongedaan hadden gemaakt en dreigden hem uit te zetten.
“Hij heeft eerst wel geïnformeerd wat de risico’s waren, maar niemand dacht destijds erg na over een 82-jarige Hongaar die uit het buitenland terugkeerde. Dat waren er zovelen terug die na de oorlog of in 1956 gevlucht waren, en de naoorlogse processen tegen oorlogsmisdadigers werden algemeen afgedaan als net zulke showprocessen als de latere processen. Bovendien was hij na de oorlog niet in Hongarije, maar in Slowakije veroordeeld, en is die veroordeling inmiddels verjaard. Verder werken overheidsdiensten in Hongarije niet erg goed samen. Hij kon er gewoon doorheen glippen, dat is niemand opgevallen,” zegt Gellért.
Uit de documenten die Gellért in Slowakije vond, blijkt dat Csatáry, die momenteel in Boedapest in huisarrest zit, geen toppositie had, maar wel degelijk meer was dan het schakeltje in het grote geheel dat hij claimt te zijn geweest. Hij was als commandant van het getto en een deel van het concentratiekamp in de Slowaakse stad Kosice verantwoordelijk voor de selectie van de haast 12000 joden die vanuit die stad op transport werden gesteld en voor de organisatie van de transporten zelf. Dankzij zijn goede Duits werkte hij bovendien als liaisonofficier tussen de Duitsers en de Hongaren en als hoofd van de afdeling politieke zaken.
Uit getuigenverklaringen tijdens twee processen na de oorlog blijkt dat Csatáry bekend stond als een buitengewone sadist. Hij sloeg volwassenen en kinderen om het minste of geringste, liet mensen met blote handen graven en dreigde enkele ingenieurs met een militair tribunaal als ze luchtgaten zouden maken in de veewagens waar 85 mensen waren samengeperst.Medestanders van Csatáry betogen dat hij niet heeft geweten waar hij mensen heenstuurde. Gellért betwijfelt dat, want zijn chef, politiecommandant György Horváth wist het bijvoorbeeld wel, zo erkende die in het proces dat tegen hem gevoerd werd. Maar Gellért vindt het ook niet echt ter zake doen: “Hij liet als verantwoordelijke voor de transporten 85 mensen in veewagens duwen en hij liet die wagens een dag lang op vertrek wachten zonder enige verzorging. De inzittenden waren vaak al dood voor ze vertrokken. Dat is op zich al marteling.”
Péter Feldmajer, voorzitter van de joodse gemeenschap in Hongarije, vindt dat er zeker een proces moet komen. “Als iemand als gettocommandant verantwoordelijk was voor deportaties, dan is hij een oorlogsmisdadiger en moet hij veroordeeld worden.(...) Duizenden families hebben door deze man geleden en het zou een schande voor de hele Hongaarse natie zijn als deze man zijn straf ontloopt.”
Maar over het algemeen is het enthousiasme voor een nieuw proces In Hongarije niet erg groot. Niet alleen omdat Csatáry al 97 jaar oud is, maar ook, omdat de Hongaren net de mislukking van het proces tegen Sándor Képíró achter de rug hebben, die beschuldigd werd van een moordpartij onder joden en Serviërs in Novi Sad. Képíró werd daar nog tijdens de oorlog, onder het Horthy-regiem, voor veroordeeld, maar zoveel jaar na dato was de aanklacht niet meer hard te maken, ook omdat er geen getuigen meer leefden.
Velen twijfelen ook aan de betrouwbaarheid van de naoorlogse aanklachten tegen Csatáry. Gellért erkent dat het Slowaakse proces waarin hij in 1948 ter dood werd veroordeeld weinig inhield. Ook al omdat de verdachte afwezig was, deden de aanklagers en rechters weinig moeite. Maar de meest belastende getuigenverklaringen tegen hem komen uit een proces dat de Hongaren in 1945-1946 voerden tegen Horváth. Ook dat wordt afgedaan als van een communistisch showproces, maar dat is volgens Gellért niet terecht. “Het vond plaats voor een volksrechtbank, en die stelden in latere jaren weinig voor, maar in de eerste jaren werd er wel degelijk serieus rechtgesproken.” Ook leven er, in tegenstelling tot het Képíró-proces, nog zo’n half dozijn getuigen, wat een nieuw proces een zekere kans zou geven.

Geen opmerkingen: