zondag 12 februari 2006

POLEN EN JODEN HEBBEN MOEITE ELKAAR ALS SLACHTOFFER TE ERKENNEN

Stanislaw Obirek was achttien jaar toen hij voor het eerst over de holocaust hoorde. Gedurende zijn hele schooltijd, in het Poolse stadje Narol in de jaren zestig, repte niemand ver de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog of over Belzec, het nabij Narol gelegen concentratiekamp waar de tussen februari en november 1942 600 duizend joden met koolmonoxide werden omgebracht.
Hij leerde op school natuurlijk over de Tweede Wereldoorlog, maar alleen over de strijd van de Poolse en Russische natie tegen de Duitsers. Hij leerde over de drie miljoen Polen die zijn omgekomen en over de Poolse opstand tegen de Duitsers in Warschau, maar niets over de gaskamers of de joodse opstand in het ghetto eerder in de oorlog.
Zo rond zijn achtttiende hoorde hij van familie en via kerkelijke organisaties waarin hij actief was voor het eerst over de jodenvervolging. ,,Er was een zekere schizofrenie tussen de leerstof op school en de herinneringen in mijn eigen omgeving’’, zegt hij. Obirek, jezuitisch theoloog en directeur van het Centrum voor Cultuur en Dialoog in Krakau, een instituut dat de dialoog tussen Polen en joden wil bevordering, herinnert zich helder zijn verbijsering toen hij voor het eerst met joden over de oorlog praatte: ,,Het was een schokervaring. Het was zo’n totaal andere kijk op de geschiedenis’’.
De Polen waren binnen in de communistische wereld bepaald niet de enigen die de holocaust uit de geschiedenisboeken wegschreven. Maar wat de kloof tussen beide visies op de geschiedenis volgens Obirek in Polen extreem groot maakte, was wat hij noemt het bestaan van twee ‘martelarologiën’: Polen zowel als joden zien zichzelf als belangrijkste slachtoffers van het nazisme. Dat laat aan beide kanten weinig ruimte om het slachtofferschap van de ander te erkennen.
Nog moeilijker is voor Polen de erkenning, dat Polen naast slachtoffer ook dader waren, bijvoorbeeld in het stadje Jedwabne, waar 1600 joden levend door hun Poolse buren werden verbrand. Hoewel president Kwasniewski in 2001 een officiële verontschuldiging voor die daad heeft aangeboden, is het debat over Jedwabne nog niet verstild en blijkt uit opinieonderzoek dat een ruime meerderheid van de Polen ervan overtuigd is dat de Duitsers de slachtpartij op hun geweten hebben.
Sinds de val van het communisme zo’n 15 jaar geleden is er wel het een en ander veranderd, maar de herschrijving van de geschiedenis blijft een moeilijk proces. Van een echte dialoog is volgens Obirek nog steeds geen sprake. ,,Auschwitz is voor joden en Polen een belangrijke plek, omdat er Polen zowel als joden zijn omgebracht’’, zegt hij aan de vooravond van de herdenking van de zestigjarige bevrijding van het grootste Poolse concentratiekamp, ,,Maar dat het kamp voor joden meer betekenis heeft, omdat 90 of 95 procent van de slachtoffers was, kunnen met name oudere Polen nog steeds moeilijk erkennen’’.
Obirek, die aan de universiteit van Krakau enbij cursussen in Auschwitz zelf les geeft over de joods-Poolse verhoudingen, krijgt in het klaslokaal vaak de indruk dat zijn toehoorders het debat zien als een joodse poging het bestaan van Poolse slachtoffers te elimineren. Daarnaast, constateert hij, wordt de dialoog bemoeilijkt door het feit dat joden en Polen een verrassend gelijkvormige kijk op hun eigen rol in de geschiedenis hebben.
,,Polen zien zichzelf en het katholieke geloof als slachtoffers van drie eeuwen vervolging door buitenlanders: Duitsers, Russen, volkeren die eeuwenlang over Polen zijn heengewalst. Wij voelen ons comfortabel in die rol, voelen ons het uitverkoren volk dat het katholieke geloof tegen aggressoren verdedigt. Dat is een mentaliteit die moeilijk te veranderen is en een rol die niet erg afwijkt van hoe joden zichzelf zien. Het is een botsing tussen twee verschillende, moeilijk verenigbare herinneringen’’.

Geen opmerkingen: