Toen Unilever vorig jaar zijn Dove Pro Age producten op de Hongaarse markt wilde brengen, koos de onderneming voor een voorzichtige marketingstrategie. Het bedrijf realiseerde zich dat de bijbehorende advertentiecampagne – naakte, goed uitziende oudere vrouwen en de slogan 'schoonheid kent geen leeftijdsgrens' – voor Hongaren een echt taboe doorbrak. Want oude mensen zijn niet mooi. Ze zijn ziek, zeuren, ruiken muf en praten alleen maar over vroeger. Natuurlijk kunnen ze ook mooi breien, lekker bakken en op de kleinkinderen passen.
Hongaren hebben nogal wat vooroordelen over ouderen en de reclamewereld houdt daar terdege rekening mee. ,,Oude mensen bestaan niet in Hongaarse advertenties,’’ zegt acteur en zanger Péter Geszti, die als mede-eigenaar van een reclamebureau al jaren probeert wat aan dat negatieve imago te veranderen. Hij droomt van een groot 55-plus festival met culturele evenementen, voorlichtingskraampjes en commerciële producten. Maar sponsoren durven het niet aan.
,,Het algemene beeld van ouderen is dat ze ongeïnteresseerd zijn in seks of maatschappelijke ontwikkelingen en geen nieuwe dingen leren. Ze stoppen hun geld in een oude sok en worden ook niet geacht in het openbaar te dansen of te zingen,’’ zegt Geszti. Reclamemensen, zelf meestal jong, zullen in Hongarije hun vingers niet branden aan taboe-doorbrekende olijfolieadvertenties vol swingende, flirtende bejaarden.
Ook producenten, met uitzondering die van incontinentieluiers, gehoorapparaten en pensioensverzekeringen, zien liever geen ouderen in hun reclames uit angst daarna met ’bejaard’ wordt geassocieerd. Jongeren of gelukkige jonge gezinnen, bestaande uit vader, moeder en twee kinderen, altijd een meisje en een jongetje, spelen de hoofdrol. Hooguit worden ze af en toe bijgestaan door een lieve oma of opa.
Voordat Unilever zijn advertentiecampagne lanceerde, werd een PR-campagne richting de Hongaarse media opgezet. Het bedrijf benaderde lifestyle bladen met de algemene boodschap dat moderne ouderen niet aan de zijkant, maar midden in de samenleving staan. Toen de eerste advertenties met mooie, naakte oudere vrouwen verschenen, reageerden vijftigplussers enthousiast. Maar jongeren onder de dertig moeten er niets van hebben, zegt Katalin Zelenák van Unilever.
De clichébeelden over ouderen komen niet helemaal uit de lucht vallen. Het Zwitserlevengevoel is in Hongarije bepaald nog niet is doorgedrongen en sportieve, studerende, reizende ouderen zijn een hoge uitzondering. Bloemetjesschorten, hoedjes en gebreide kunstwollen vesten domineren de bejaardenmode.
Dat heeft veel met geld te maken. Terwijl ouderen in West-Europa dankzij goede pensioenregelingen tot het welvarendste deel van de bevolking behoren, zijn veel oudere Hongaren eerder armlastig. Maar het is ook een culturele kwestie, zegt Geszti.
,,Oudere mensen in Centraal-Europa gedragen zich echt veel ouder dan West-Europese en Amerikaanse gepensioneerden. In het communisme hebben ze geleerd dat je je het beste kon leven zoals van je verwacht werd. Dus boven de vijftig gingen ze zich gedragen als bejaarden.’’ Mede dankzij het zeer vette voedsel is de Hongaarse levensverwachting bovendien aanzienlijk lager dan de West-Europese. Dat draagt ook ertoe bij dat mensen zich sneller ‘oud’ voelen, vermoedt Geszti.
Maar de actieve oudere rukt op. Geszti: ,,De huidige vijftigers waren begin dertig toen het communisme verdween. Ze hebben gereisd en de wereld gezien, en ze zijn zich meer bewust van een gezonde levensstijl. Ze profiteren van betere medicijnen en hebben een hoger inkomen.’’
Kortom, Hongaarse ouderen beginnen op hun westerse leeftijdsgenoten te lijken. Potentieel zijn ze een enorme consumentengroep. Alleen in Boedapest al maken de pakweg 600.000 vijftigplussers een derde van de bevolking uit.
Een deel van hen is arm, maar een deel is wel degelijk koopkrachtig. De Hongaarse OTP-Bank biedt ouderen met een eigen woning sinds enige tijd de mogelijkheid hun onroerend goed al voor hun dood te verkopen, waarbij ze het recht houden tot hun overlijden in het pand te blijven wonen. Met de fors gestegen woningprijzen betekent dat dat heel wat meer mensen dan vroeger over een redelijk pensioen kunnen beschikken. Nu moet alleen de reclamewereld dat nog ontdekken.
Nieuws en achtergronden over Hongarije van correspondenten Runa Hellinga en Henk Hirs
woensdag 30 juli 2008
dinsdag 1 juli 2008
NIEUWE BUREN
Trots wijst Adrian Banc op de bloemen, uien, paprika’s en tomaten in zijn tuin. Het kan vast mooier, zegt hij. ,,Maar we hebben altijd in een flat gewoond. Het is ons eerste jaar dat we een tuin onderhouden.’’
Adrian en zijn moeder Emilia verruilden vorig jaar september hun grauwe communistische flat in een buitenwijk van de Roemeense industriestad Oradea voor een huis met een tuin in Biharkeresztes, net over de grens in Hongarije.
Ze volgden het voorbeeld van vele honderden Roemenen die in het afgelopen jaar langs de hele Hongaarse grens huizen kochten. Voor de Hongaren is het een verrassende ontwikkeling. Tien jaar geleden kwamen de arme, werkloze Roemenen massaal naar Hongarije om daar in de bouw of de landbouw als losse arbeiders aan de slag te gaan. Vier jaar geleden vreesde Hongarije nog overstroomd te worden met goedkope Roemeense arbeidskrachten zodra het buurland EU-lid werd.
Nu behoort Roemenië met zijn groeicijfer van ruim zes procent tot de snelst groeiende economieën van Europa. Terwijl de werkloosheid in het Hongaarse Biharkeresztes 17 procent is, kampt Oradea, veertien kilometer verderop, met een tekort aan arbeidskrachten en staan werkgevers te springen om Hongaarse arbeidskrachten. Tussen de verroeste buizen en de beroete, verlaten fabriekshallen uit de communistische tijd verrijzen in razend tempo felgekleurde productieloodsen, kantoren met spiegelende gevels en goedgevulde winkelcentra.
Als gevolg van die economische explosie zijn de Roemeense lonen snel aan het stijgen en kunnen steeds meer mensen zich veroorloven hun slecht gebouwde flats te verwisselen voor een huisje met tuin. Maar dat soort huisjes zijn schaars in Roemenië, zeker in de buurt van de stad, waar dorpen in het verleden plaats moesten maken voor flatwijken, en dus duur. Hongarije is een stuk goedkoper ,,In Oradea kost zelfs een eenkamerflat al 40.000 euro. Hier koop je voor 35.000 euro een heel vrijstaand huis,’’ zegt psychologe Éva Balogh, die op het punt staat naar Hongarije te verhuizen.
Hoeveel huizen in het ruim vierduizend zielen tellende Biharkeresztes inmiddels Roemeens eigendom zijn, weet ook burgemeester Ferenc Barabás niet. Maar alle huizen die te koop staan, gaan op dit moment naar Roemenen. ,,Op één na heb ik alleen maar Roemeense belangstellenden gehad,’’ zegt János Nagy, wiens huis te koop staat. En de Bancs hebben meerdere Roemeense buren.
Volgens burgemeester Barabás zijn de meeste inwoners wel blij met de Roemenen. Dankzij hun komst zijn de huizenprijzen gestegen. János Nagy is het daar niet helemaal mee eens. Hij vindt zijn Roemeense buren, drie in het totaal, afstandelijk.
,,Ze slapen hier, maar doen niet mee in het sociale leven in het dorp.’’ Zelfs de kinderen gaan ’s ochtends naar Oradea, omdat de lokale school geen Roemeense les geeft. Al spreken de meeste Roemeense kopers Hongaars, ze vinden toch dat hun kinderen Roemeens onderwijs moeten volgen.
De Bancs voelen zich thuis in hun nieuwe woonplaats Zij kozen voor Hongarije, omdat in Roemeense dorpen gas, stromend water en riolering ontbreken, voorzieningen die in Hongaarse dorpen gemeengoed zijn. En Biharkeresztes ligt zo dicht bij de grens, dat Adrian net zo snel op zijn werk is als vroeger.
Gelijktijdig zijn ze trots op hun vaderland. ,,Het is geweldig wat voor veranderingen daar plaatsvinden,’’ zegt Emilia. Zelfs de beruchte corruptie wordt voelbaar minder. ,,Vroeger moest je geld op tafel leggen voor een paspoort, nu krijg je het gewoon, binnen drie uur.’’
Gelijktijdig relativeert ze de enorme Roemeense groeicijfers een beetje. ,,We zijn natuurlijk bezig met een inhaalslag. Veel van wat nu gebeurt, heeft Hongarije al lang achter zich.” Ze vindt Hongaren te pessimistisch over hun eigen situatie: ,,Met pessimisme en bitterheid blijf je stilstaan. Dat is één ding dat wij Roemenen wel hebben geleerd: als er iets misgaat, overleef je dat wel en komt er altijd weer iets anders.’’

Ze volgden het voorbeeld van vele honderden Roemenen die in het afgelopen jaar langs de hele Hongaarse grens huizen kochten. Voor de Hongaren is het een verrassende ontwikkeling. Tien jaar geleden kwamen de arme, werkloze Roemenen massaal naar Hongarije om daar in de bouw of de landbouw als losse arbeiders aan de slag te gaan. Vier jaar geleden vreesde Hongarije nog overstroomd te worden met goedkope Roemeense arbeidskrachten zodra het buurland EU-lid werd.
Nu behoort Roemenië met zijn groeicijfer van ruim zes procent tot de snelst groeiende economieën van Europa. Terwijl de werkloosheid in het Hongaarse Biharkeresztes 17 procent is, kampt Oradea, veertien kilometer verderop, met een tekort aan arbeidskrachten en staan werkgevers te springen om Hongaarse arbeidskrachten. Tussen de verroeste buizen en de beroete, verlaten fabriekshallen uit de communistische tijd verrijzen in razend tempo felgekleurde productieloodsen, kantoren met spiegelende gevels en goedgevulde winkelcentra.
Als gevolg van die economische explosie zijn de Roemeense lonen snel aan het stijgen en kunnen steeds meer mensen zich veroorloven hun slecht gebouwde flats te verwisselen voor een huisje met tuin. Maar dat soort huisjes zijn schaars in Roemenië, zeker in de buurt van de stad, waar dorpen in het verleden plaats moesten maken voor flatwijken, en dus duur. Hongarije is een stuk goedkoper ,,In Oradea kost zelfs een eenkamerflat al 40.000 euro. Hier koop je voor 35.000 euro een heel vrijstaand huis,’’ zegt psychologe Éva Balogh, die op het punt staat naar Hongarije te verhuizen.
Hoeveel huizen in het ruim vierduizend zielen tellende Biharkeresztes inmiddels Roemeens eigendom zijn, weet ook burgemeester Ferenc Barabás niet. Maar alle huizen die te koop staan, gaan op dit moment naar Roemenen. ,,Op één na heb ik alleen maar Roemeense belangstellenden gehad,’’ zegt János Nagy, wiens huis te koop staat. En de Bancs hebben meerdere Roemeense buren.
Volgens burgemeester Barabás zijn de meeste inwoners wel blij met de Roemenen. Dankzij hun komst zijn de huizenprijzen gestegen. János Nagy is het daar niet helemaal mee eens. Hij vindt zijn Roemeense buren, drie in het totaal, afstandelijk.
,,Ze slapen hier, maar doen niet mee in het sociale leven in het dorp.’’ Zelfs de kinderen gaan ’s ochtends naar Oradea, omdat de lokale school geen Roemeense les geeft. Al spreken de meeste Roemeense kopers Hongaars, ze vinden toch dat hun kinderen Roemeens onderwijs moeten volgen.
De Bancs voelen zich thuis in hun nieuwe woonplaats Zij kozen voor Hongarije, omdat in Roemeense dorpen gas, stromend water en riolering ontbreken, voorzieningen die in Hongaarse dorpen gemeengoed zijn. En Biharkeresztes ligt zo dicht bij de grens, dat Adrian net zo snel op zijn werk is als vroeger.
Gelijktijdig zijn ze trots op hun vaderland. ,,Het is geweldig wat voor veranderingen daar plaatsvinden,’’ zegt Emilia. Zelfs de beruchte corruptie wordt voelbaar minder. ,,Vroeger moest je geld op tafel leggen voor een paspoort, nu krijg je het gewoon, binnen drie uur.’’
Gelijktijdig relativeert ze de enorme Roemeense groeicijfers een beetje. ,,We zijn natuurlijk bezig met een inhaalslag. Veel van wat nu gebeurt, heeft Hongarije al lang achter zich.” Ze vindt Hongaren te pessimistisch over hun eigen situatie: ,,Met pessimisme en bitterheid blijf je stilstaan. Dat is één ding dat wij Roemenen wel hebben geleerd: als er iets misgaat, overleef je dat wel en komt er altijd weer iets anders.’’
maandag 23 juni 2008
NUMMERTJE TREKKEN
Sinds een paar jaar zie je ze steeds vaker opduiken op allerlei plekken: automaten waaruit je een nummertje moet trekken zodat je beurt afgeroepen kan worden. De bank heeft ze, de vreemdelingenpolitie, het ziekenfonds, sommige postkantoren. Sinds enkele dagen beschikt het net verhuisde plaatselijke kantoor van de electriciteitsmaatschappij er ook over.
Het is een electronische versie van het nummertje dat je bij de bakker kunt tekken. Makkelijk, zou je denken, dat voorkomt van die vragen als 'wie was de laatste', of schuine blikken omdat niemand wat durft te zeggen tegen die blonde dame op hoge hakken die plompverloren voordringt.
Maar een korte studie van die palen leert dat gemak niet voorop heeft gestaan bij het ontwerp. Over het algemeen moet je een heel keuzemenu bestuderen. Kom je voor een zakelijke rekening, een persoonlijke rekening, een lening, buitenlandse valuta, een kredietkaart, moet je geld opnemen of storten, en zo ja, meer of minder dan een miljoen forint? En als je dan voor een zakelijke rekening komt, kom je dan voor geldopname, advies of iets anders?
De computer die het systeem regelt, schijnt zijn eigen opvattingen over klantgericht handelen te hebben. Het komt voor dat iemand die ruim na jou binnen is gekomen, eerder aan de beurt is, omdat hij voor een andere zaak komt. Wat dat betreft is papier simpeler: zoiets zal je bij de bakker niet zo snel overkomen.
Ooit vroeg ik me wanhopig af of ik misschien twéé nummertjes moest trekken als ik voor twee verschillende zaken kwam. Inmiddels weet ik dat het er niet echt toe doet wat ik intik, ook als ik met een heel boodschappenlijstje kom, hoef ik meestal toch maar naar één dame. Nog steeds trek ik, als het heel druk is, soms wel eens twee nummertjes: dat vergroot de kansen om snel aan de beurt te komen.
Laatst kwam ik in een helemaal lege bank. Ah, dacht ik, dan hoef ik ook geen nummertje te trekken. Fout gedacht. Die nummertjes, ben ik inmiddels achter, zijn er namelijk helemaal niet voor mijn gemak. Ze zijn er trouwens ook niet voor het gemak van de dames achter de balie.
Ze zijn er voor de controle van de dames achter de balie. Aan de hand van de nummertjes wordt nagegaan hoeveel klanten ze op een dag te woord hebben gestaan, en hoe lang en over wat voor soort aangelegenheid.
Als de nummertjesautomaat het niet doet, heb je pech. Zo heb ik het meegemaakt dat de uitreiking van verblijfsvergunningen een tijd stillag, omdat de automaat niet meewerkte. Bij het electriciteitsbedrijf, waar de klantenservice tot twee uur 's middags werkt, kun je tot tien voor twee precies een nummertje trekken. Kom je een minuut later, mag er niemand meer voor de balie staan, jij komt ook niet aan de beurt. Geen nummer, geen service, zo simpel is dat.
Het is een electronische versie van het nummertje dat je bij de bakker kunt tekken. Makkelijk, zou je denken, dat voorkomt van die vragen als 'wie was de laatste', of schuine blikken omdat niemand wat durft te zeggen tegen die blonde dame op hoge hakken die plompverloren voordringt.
Maar een korte studie van die palen leert dat gemak niet voorop heeft gestaan bij het ontwerp. Over het algemeen moet je een heel keuzemenu bestuderen. Kom je voor een zakelijke rekening, een persoonlijke rekening, een lening, buitenlandse valuta, een kredietkaart, moet je geld opnemen of storten, en zo ja, meer of minder dan een miljoen forint? En als je dan voor een zakelijke rekening komt, kom je dan voor geldopname, advies of iets anders?
De computer die het systeem regelt, schijnt zijn eigen opvattingen over klantgericht handelen te hebben. Het komt voor dat iemand die ruim na jou binnen is gekomen, eerder aan de beurt is, omdat hij voor een andere zaak komt. Wat dat betreft is papier simpeler: zoiets zal je bij de bakker niet zo snel overkomen.
Ooit vroeg ik me wanhopig af of ik misschien twéé nummertjes moest trekken als ik voor twee verschillende zaken kwam. Inmiddels weet ik dat het er niet echt toe doet wat ik intik, ook als ik met een heel boodschappenlijstje kom, hoef ik meestal toch maar naar één dame. Nog steeds trek ik, als het heel druk is, soms wel eens twee nummertjes: dat vergroot de kansen om snel aan de beurt te komen.
Laatst kwam ik in een helemaal lege bank. Ah, dacht ik, dan hoef ik ook geen nummertje te trekken. Fout gedacht. Die nummertjes, ben ik inmiddels achter, zijn er namelijk helemaal niet voor mijn gemak. Ze zijn er trouwens ook niet voor het gemak van de dames achter de balie.
Ze zijn er voor de controle van de dames achter de balie. Aan de hand van de nummertjes wordt nagegaan hoeveel klanten ze op een dag te woord hebben gestaan, en hoe lang en over wat voor soort aangelegenheid.
Als de nummertjesautomaat het niet doet, heb je pech. Zo heb ik het meegemaakt dat de uitreiking van verblijfsvergunningen een tijd stillag, omdat de automaat niet meewerkte. Bij het electriciteitsbedrijf, waar de klantenservice tot twee uur 's middags werkt, kun je tot tien voor twee precies een nummertje trekken. Kom je een minuut later, mag er niemand meer voor de balie staan, jij komt ook niet aan de beurt. Geen nummer, geen service, zo simpel is dat.
donderdag 12 juni 2008
DIENSTREGELING
De bus naar Nógrádsáp? De dame achter het loket op het busstation in Vác verwees me met een vaag armgebaar naar halte nummer drie. Inderdaad, op de kop van het platform stond een bord, met alle plaatsen waar de bussen die hier vertrokken, heengingen.
Bussen, inderdaad, want er stonden er welgeteld vijf, achter elkaar, naast elkaar. Welke de mijne was, was me een raadsel, want de enkele bus die boven de voorruit een bord met zijn bestemming had, scheen naar Budapest te gaan. Vragen leek de enige oplossing. De ene ging naar Penc, vertelde een wachtende mevrouw bij die bus me. De andere naar Csövár, een dorpje net voorbij Penc. De derde ging naar Legénd, het buurdorp van Nógrádsáp. De vierde bleek inderdaad naar Nógrádsáp te gaan. En de vijfde ging voorlopig nergens heen, maar dat zou ik pas bij vertrek ontdekken.
Om 14.10 startte onze chauffeur de bus. Mij was een raadsel hoe hij weg wilde rijden, want we stonden volledig ingeklemd tussen de andere vier bussen. Maar dat raadsel loste zich op, toen ook de chauffeurs van de drie andere bussen hun motoren startten. Daar vertrokken we, in colonne.
In colonne reden we door Vác en door het aangrenzende Rád. In het daaropvolgende Penc had één van de bussen zijn eindbestemming bereikt en sloeg de ander af richting Csövár. De bus richting Legénd en die richting Nógrádsáp vervolgden gezamelijk hun weg.
Bij mij was tegen die tijd het licht uitgegaan. Ik weet dat het maken van dienstregelingen een kunst is, waar zelfs de wiskunde zijn tanden op stukbijt. Maar vier bussen op dezelfde tijd in dezelfde richting laten vertrekken, waarvan twee met eindbestemmingen die slechts vijf kilometer uit elkaar liggen?
Een beetje meer spreiding, een bus die een stukje doorrijdt naar het volgende dorp en je zou een geweldige service hebben. De inwoners van Rád en Penc zouden iedere tien minuten een bus naar Vác kunnen nemen, in plaats van de huidige situatie, waarin een paar bussen tegelijkertijd langskomen en er vervolgens drie kwartier of een uur lang géén bus rijdt.
En de inwoners van Legénd en Nógrádsáp zouden pakweg ieder half uur een bus naar de stad kunnen nenem, inplaats van één keer per uur, of zelfs één keer in de twee uur. Je hoeft geen mathematicus te zijn om dat te bedenken. En als je dan nog af en toe een monteur door de bus stuurt die zorgt dat de rugleuningen van de stoelen niet op half zeven hangen, kan niemand nog over je service klagen.
Maar Volán is een staatsbedrijf, en dat merk je. Knorrige lokettistes, slechte informatie, matige service: zolang vadertje staat te hulp springt als de bedrijfskas weer eens leeg is, zal dat vermoedelijk niet veranderen. En ondertussen stappen steeds meer dorpsbewoners over op de auto.
Bussen, inderdaad, want er stonden er welgeteld vijf, achter elkaar, naast elkaar. Welke de mijne was, was me een raadsel, want de enkele bus die boven de voorruit een bord met zijn bestemming had, scheen naar Budapest te gaan. Vragen leek de enige oplossing. De ene ging naar Penc, vertelde een wachtende mevrouw bij die bus me. De andere naar Csövár, een dorpje net voorbij Penc. De derde ging naar Legénd, het buurdorp van Nógrádsáp. De vierde bleek inderdaad naar Nógrádsáp te gaan. En de vijfde ging voorlopig nergens heen, maar dat zou ik pas bij vertrek ontdekken.
Om 14.10 startte onze chauffeur de bus. Mij was een raadsel hoe hij weg wilde rijden, want we stonden volledig ingeklemd tussen de andere vier bussen. Maar dat raadsel loste zich op, toen ook de chauffeurs van de drie andere bussen hun motoren startten. Daar vertrokken we, in colonne.
In colonne reden we door Vác en door het aangrenzende Rád. In het daaropvolgende Penc had één van de bussen zijn eindbestemming bereikt en sloeg de ander af richting Csövár. De bus richting Legénd en die richting Nógrádsáp vervolgden gezamelijk hun weg.
Bij mij was tegen die tijd het licht uitgegaan. Ik weet dat het maken van dienstregelingen een kunst is, waar zelfs de wiskunde zijn tanden op stukbijt. Maar vier bussen op dezelfde tijd in dezelfde richting laten vertrekken, waarvan twee met eindbestemmingen die slechts vijf kilometer uit elkaar liggen?
Een beetje meer spreiding, een bus die een stukje doorrijdt naar het volgende dorp en je zou een geweldige service hebben. De inwoners van Rád en Penc zouden iedere tien minuten een bus naar Vác kunnen nemen, in plaats van de huidige situatie, waarin een paar bussen tegelijkertijd langskomen en er vervolgens drie kwartier of een uur lang géén bus rijdt.
En de inwoners van Legénd en Nógrádsáp zouden pakweg ieder half uur een bus naar de stad kunnen nenem, inplaats van één keer per uur, of zelfs één keer in de twee uur. Je hoeft geen mathematicus te zijn om dat te bedenken. En als je dan nog af en toe een monteur door de bus stuurt die zorgt dat de rugleuningen van de stoelen niet op half zeven hangen, kan niemand nog over je service klagen.
Maar Volán is een staatsbedrijf, en dat merk je. Knorrige lokettistes, slechte informatie, matige service: zolang vadertje staat te hulp springt als de bedrijfskas weer eens leeg is, zal dat vermoedelijk niet veranderen. En ondertussen stappen steeds meer dorpsbewoners over op de auto.
maandag 9 juni 2008
CORRUPTIE?
Een Nederlandse studente die in Budapest een scriptie schrijft over het verband tussen corruptie en politiek, wilde van mij weten of de corruptie in Hongarije volgens mij erger was geworden, of juist minder erg.
Goede vraag. Het probleem met corruptie is dat je het verschijnsel zelf niet kunt meten. Dat hoort nu eenmaal bij illegale activiteiten, die worden niet bij de belasting opgegeven en strafrechtelijk onderzoek naar corruptie is ook al niet simpel. Het enige dat je kunt meten en in cijfers kunt weergeven, is in hoeverre mensen denken dat er in hun land sprake van corruptie is.
Als mensen denken dat er weinig corruptie is, mag je aannemen dat ze het verschijnsel in hun dagelijkse leven zelden tegen komen en dat er dus ook niet zoveel gaande is. Als mensen zeggen dat er volgens hen veel corruptie is, kun je de conclusie trekken dat ze er vaak mee te maken hebben, en corruptie dus een normaal verschijnsel is.
Maar er spelen ook andere factoren mee. Politici en de pers, bijvoorbeeld. Als politici hun opponenten regelmatig van corruptie beschuldigen, en de kranten die beschuldigingen klakkeloos overnemen zonder te onderzoeken of er iets van klopt, kun je als lezer denken dat er ontzettend veel corruptie is, zonder dat je in je dagelijkse leven vaak met het verschijnsel te maken hebt.
Dat is in Hongarije een beetje het geval. Hongaren denken dat de corruptie in hun land groot is, terwijl de corruptie in hun dagelijkse corruptie de afgelopen jaren aantoonbaar is afgenomen.
Onder het communisme moest je jaren wachten op een telefoonaansluiting. Als je dus iemand kende die voor je kon regelen dat het sneller ging (in ruil voor een wederdienst, niet voor geld), dan maakte je natuurlijk gebruik van zo'n weggetje. Veel mensen hebben dat waarschijnlijk niet als corruptie ervaren. Er was tekort aan van alles, en om dat soort problemen op te lossen, zocht je iemand die de juiste contacten had. Zo iemand deed wat voor je, en als hij een tijdje later bij je aankwam voor een wederdienst, dan hielp je hem ook. Logisch toch?
Maar het was natuurlijk niet meer dan verkapte corruptie. Degenen die het pech hadden niemand te kennen die auto-onderdelen kon leveren, of bouwmateriaal, of een mannetje dat bij de gemeente werkte en in het weekend wel even kon komen helpen met de buldozer van de plantsoenendienst, konden op hun telefoonaansluiting of hun paspoort wachten tot ze een ons wogen.
Nu staan de maatschappijen te dringen om je een telefoon te verkopen. En de wet is zo geregeld dat je je paspoort binnen luttele dagen kunt afhalen. Daar hoef je niets meer voor te regelen, daar hoef je geen geld voor te schuiven, dat gaat gewoon vanzelf. Een nieuwe auto is geen gunst meer, maar een ding dat je kunt aanschaffen als je genoeg gespaard hebt. En anders staan de kredietverleners te dringen.
In alle jaren dat ik in Hongarije woon, heb ik welgeteld twee keer meegedaan aan corruptie. De eerste keer was direct na aankomst in Budapest, in 1990. De douaneman die onze verhuisboedel kwam inklaren (thuis!) vroeg, voor hij zijn handtekening onder het inklaringsformulier zette, heel bescheiden of we de taxi voor hem konden betalen. Het ging om iets van 2,50 gulden, één euro. Dat hebben we gedaan.
De tweede keer ging het om een agent die ons, op een snikhete zomerdag terwijl we met een auto vol kinderen zaten, dreigde mee naar het bureau te nemen nadat we door rood waren gereden. Het sloeg nergens op, en als ik alleen was geweest zou ik met alle liefde gekeken hebben wat er gebeurd zou zijn als ik néé had gezegd. Maar met een huilende baby in de auto... Als wraak hebben we hem het geld heel zichtbaar voor iedereen in zijn handen gedrukt, wat hij héél vervelend vond.
Maar ik heb nog nooit geld op tafel hoeven leggen om iets voor elkaar te krijgen. Misschien waren sommige procedures sneller gegaan als ik wel had betaald, maar omdat ik dat nooit uit heb geprobeerd, kan ik daar niets over zeggen. Hoewel ik in dit blog vaker heb geschreven over situaties waarin zaken moeizaam gingen, ben ik tegenwoordig vaak verbijsterd hoe snel problemen soms opgelost kunnen worden.
Een per e-mail ingediende klacht over een kapotte hoofdkraan leidde ertoe dat anderhalf uur later twee monteurs voor de deur stonden om de zaak te repareren. We konden ze niet eens een fooi geven: toen ze klaar waren stak één van hen zijn hoofd om de deur om dat te melden en weg waren ze.
Wel merk ik, dat Hongaren er vaak van overtuigd zijn dat je er zonder corruptie niet komt. Toen wij samen met onze buren een bouwvergunning aanvroegen voor de verbouwing van ons huis, werd die in eerste instantie op esthische gronden afgewezen. Nu vond ik het ontwerp dat we hadden ingediend - naar een idee van de buurman - zelf ook lelijk, dus ik had wel begrip voor die afwijzing (sterker nog, hij kwam me niet slecht uit). Onze Hongaarse buurvrouw was er echter van overtuigd dat de ambtenaren geld wilden. Ik stelde voor een nieuw ontwerp in te dienen. En zowaar: dat werd goedgekeurd.
Maar een serieus probleem is, dat regelingen vaak onduidelijk zijn en bovendien constant veranderen en besluiten vaak onvoldoende worden gemotiveerd. Zelfs als er géén sprake is van corruptie, leidt dat ertoe dat mensen vaak het gevoel hebben dat er iets niet klopt.
Dat geldt in het klein, maar dat geldt helemaal in het groot. Als staatsbedrijven worden verkocht zonder dat de prijs openbaar wordt gemaakt, is het begrijpelijk dat mensen denken dat er iets niet klopt. Ondoorzichtige besluitprocedures hóeven niet altijd te betekenen dat er corruptie is, maar bevorderen dat idee wel. En zolang politici weigeren daar iets aan te doen, zullen andere politici dat aangrijpen om beschuldigingen van corruptie te doen. Misschien terecht. Misschien ook niet.
Goede vraag. Het probleem met corruptie is dat je het verschijnsel zelf niet kunt meten. Dat hoort nu eenmaal bij illegale activiteiten, die worden niet bij de belasting opgegeven en strafrechtelijk onderzoek naar corruptie is ook al niet simpel. Het enige dat je kunt meten en in cijfers kunt weergeven, is in hoeverre mensen denken dat er in hun land sprake van corruptie is.
Als mensen denken dat er weinig corruptie is, mag je aannemen dat ze het verschijnsel in hun dagelijkse leven zelden tegen komen en dat er dus ook niet zoveel gaande is. Als mensen zeggen dat er volgens hen veel corruptie is, kun je de conclusie trekken dat ze er vaak mee te maken hebben, en corruptie dus een normaal verschijnsel is.
Maar er spelen ook andere factoren mee. Politici en de pers, bijvoorbeeld. Als politici hun opponenten regelmatig van corruptie beschuldigen, en de kranten die beschuldigingen klakkeloos overnemen zonder te onderzoeken of er iets van klopt, kun je als lezer denken dat er ontzettend veel corruptie is, zonder dat je in je dagelijkse leven vaak met het verschijnsel te maken hebt.
Dat is in Hongarije een beetje het geval. Hongaren denken dat de corruptie in hun land groot is, terwijl de corruptie in hun dagelijkse corruptie de afgelopen jaren aantoonbaar is afgenomen.
Onder het communisme moest je jaren wachten op een telefoonaansluiting. Als je dus iemand kende die voor je kon regelen dat het sneller ging (in ruil voor een wederdienst, niet voor geld), dan maakte je natuurlijk gebruik van zo'n weggetje. Veel mensen hebben dat waarschijnlijk niet als corruptie ervaren. Er was tekort aan van alles, en om dat soort problemen op te lossen, zocht je iemand die de juiste contacten had. Zo iemand deed wat voor je, en als hij een tijdje later bij je aankwam voor een wederdienst, dan hielp je hem ook. Logisch toch?
Maar het was natuurlijk niet meer dan verkapte corruptie. Degenen die het pech hadden niemand te kennen die auto-onderdelen kon leveren, of bouwmateriaal, of een mannetje dat bij de gemeente werkte en in het weekend wel even kon komen helpen met de buldozer van de plantsoenendienst, konden op hun telefoonaansluiting of hun paspoort wachten tot ze een ons wogen.
Nu staan de maatschappijen te dringen om je een telefoon te verkopen. En de wet is zo geregeld dat je je paspoort binnen luttele dagen kunt afhalen. Daar hoef je niets meer voor te regelen, daar hoef je geen geld voor te schuiven, dat gaat gewoon vanzelf. Een nieuwe auto is geen gunst meer, maar een ding dat je kunt aanschaffen als je genoeg gespaard hebt. En anders staan de kredietverleners te dringen.
In alle jaren dat ik in Hongarije woon, heb ik welgeteld twee keer meegedaan aan corruptie. De eerste keer was direct na aankomst in Budapest, in 1990. De douaneman die onze verhuisboedel kwam inklaren (thuis!) vroeg, voor hij zijn handtekening onder het inklaringsformulier zette, heel bescheiden of we de taxi voor hem konden betalen. Het ging om iets van 2,50 gulden, één euro. Dat hebben we gedaan.
De tweede keer ging het om een agent die ons, op een snikhete zomerdag terwijl we met een auto vol kinderen zaten, dreigde mee naar het bureau te nemen nadat we door rood waren gereden. Het sloeg nergens op, en als ik alleen was geweest zou ik met alle liefde gekeken hebben wat er gebeurd zou zijn als ik néé had gezegd. Maar met een huilende baby in de auto... Als wraak hebben we hem het geld heel zichtbaar voor iedereen in zijn handen gedrukt, wat hij héél vervelend vond.
Maar ik heb nog nooit geld op tafel hoeven leggen om iets voor elkaar te krijgen. Misschien waren sommige procedures sneller gegaan als ik wel had betaald, maar omdat ik dat nooit uit heb geprobeerd, kan ik daar niets over zeggen. Hoewel ik in dit blog vaker heb geschreven over situaties waarin zaken moeizaam gingen, ben ik tegenwoordig vaak verbijsterd hoe snel problemen soms opgelost kunnen worden.
Een per e-mail ingediende klacht over een kapotte hoofdkraan leidde ertoe dat anderhalf uur later twee monteurs voor de deur stonden om de zaak te repareren. We konden ze niet eens een fooi geven: toen ze klaar waren stak één van hen zijn hoofd om de deur om dat te melden en weg waren ze.
Wel merk ik, dat Hongaren er vaak van overtuigd zijn dat je er zonder corruptie niet komt. Toen wij samen met onze buren een bouwvergunning aanvroegen voor de verbouwing van ons huis, werd die in eerste instantie op esthische gronden afgewezen. Nu vond ik het ontwerp dat we hadden ingediend - naar een idee van de buurman - zelf ook lelijk, dus ik had wel begrip voor die afwijzing (sterker nog, hij kwam me niet slecht uit). Onze Hongaarse buurvrouw was er echter van overtuigd dat de ambtenaren geld wilden. Ik stelde voor een nieuw ontwerp in te dienen. En zowaar: dat werd goedgekeurd.
Maar een serieus probleem is, dat regelingen vaak onduidelijk zijn en bovendien constant veranderen en besluiten vaak onvoldoende worden gemotiveerd. Zelfs als er géén sprake is van corruptie, leidt dat ertoe dat mensen vaak het gevoel hebben dat er iets niet klopt.
Dat geldt in het klein, maar dat geldt helemaal in het groot. Als staatsbedrijven worden verkocht zonder dat de prijs openbaar wordt gemaakt, is het begrijpelijk dat mensen denken dat er iets niet klopt. Ondoorzichtige besluitprocedures hóeven niet altijd te betekenen dat er corruptie is, maar bevorderen dat idee wel. En zolang politici weigeren daar iets aan te doen, zullen andere politici dat aangrijpen om beschuldigingen van corruptie te doen. Misschien terecht. Misschien ook niet.
zaterdag 7 juni 2008
TRIANON
Gisteren was het 88 jaar dat het Verdrag van Trianon werd ondertekend. Dat zou ik nooit geweten hebben, als het geen aanleiding was geweest voor een plechtige ceremonie, bijna op mijn eigen drempel.
Niet zover van ons vandaan, in een park langs de Donau, staat een monument, maar waarvoor het was, was me totaal onduidelijk. Tot gisteren, toen in het bijzijn van de bisschop, een gereformeerde hoogwaardigheidsbekleder en de burgemeester van Vác, de 'nationale vlag' werd gehesen. Tot nu toe dacht ik dat iedere rood-wit-groene vlag met het Hongaarse wapen een nationale vlag was, maar hier ging het toch om iets anders.
Toen Hongarije na de Eerste Wereldoorlog onder het verdrag van Trianon tweederde van zijn grondgebied kwijtraakte, ontstond de Hongaarse Irredentistische Beweging, die zich tot doel stelde om alle Hongaarse gebieden weer te verenigen.
Het was een zeer brede beweging. Overal zag je slagzinnen als ‘Nee, nee, nooit’, ‘Hongaarse gerechtigheid’ en ‘Alles terug’. Het land werd overstroomd met een vloed aan irredentistische parafernalia, van vlaggen, briefkaarten en asbakken tot puzzels en tafelklokken, allemaal versierd met de kaart van Groot-Hongarije, het Hongaarse wapen of andere symbolen van het verloren vaderland.
Mensen die de zaak heel serieus namen, hadden zelfs een speciale groet en op school begonnen kinderen in heel Hongarije iedere ochtend met het opzeggen van het ‘Hongaarse Credo’, een gedicht dat in 1920 de eerste prijs had gewonnen bij een patriottische dichtwedstrijd:
‘Ik geloof in één God
Ik geloof in één Vaderland
Ik geloof in één goddelijke en eeuwige gerechtigheid
Ik geloof in de wederopstanding van Hongarije
Amen’
Overal verschenen in die jaren 'Nationale Vlaggen', monumenten die het verscheurde vaderland moesten herdenken. Het belangrijkste stond op het Szabadság tér in Budapest, op de plaats waar nu het door velen verfoeide Monument voor de Sovjet-gevallenen staat. Meer dan 300 gemeente richtten hun eigen monument op. Het ging niet alleen om de vlag: veel belangrijker eigenlijk was de sokkel, waarin aarde verwerkt werd uit alle verloren provincies.
Zoiets heb ik sinds gisteren dus ook voor mijn deur. Het vervangt een monument dat in de jaren dertig gebouwd werd, maar door een overstroming werd vernield. Onder het communisme was er van herbouw natuurlijk geen sprake, maar gnu kwam het er dus van.
Hou me ten goede: ik begrijp dat Trianon in Hongarije nog steeds leeft. Er was een tijd dat ik het niet begreep, maar inmiddels ken ik zoveel mensen die zelf, of hooguit één, twee generaties geleden uit Roemenië of Slowakije zijn gekomen, die daar nog grootouders, neven en nichten hebben, dat het me volslagen duidelijk is waarom de opsplitsing van het land nog steeds een gevoelige snaar raakt.
Maar de inwijding van de Nationale Vlag was meer dan een gevoelige snaar, het was meer wentelen in historisch verdriet. Het was allemaal heel droevig, met tal van gedichten en liederen waarin woorden als 'bitter lot' en 'bloed' in iedere tweede zin terug kwamen. ,,Na 1920 kon ik nooit meer blij zijn'' luidde één tekstregel van een lied, en een groot deel van de menigte zong het mee.
Het was ook niet echt meer van deze tijd, met huzaren, kanonschoten en een koperen urn, waarin plechtig aarde uit alle verloren provincies werd gestort, om in de voet van het monument ingemetseld te worden. Hoezeer het niet van deze tijd was, bleek misschien wel het beste bij de kraam met irredentische souvenirs, waaronder een speld met Groot-Hongarije en een portret van admiraal Miklos Horthy, de man die Hongarije tot in de Tweede Wereldoorlog op zeer autoritaire wijze overheerste.
In een tijd waarin de grenzen tussen Hongarije en de buurlanden steeds minder belangrijk worden, zou je hopen dat dit soort rituelen ook minder belangrijk worden. Maar dat schijnt niet het geval te zijn. Hoewel... meer dan tweehonderd mensen waren er niet, hoewel wij allen een uitnodiging in de brievenbus hadden gekregen om ook te komen. Dat was in de jaren twintig wel anders.
Niet zover van ons vandaan, in een park langs de Donau, staat een monument, maar waarvoor het was, was me totaal onduidelijk. Tot gisteren, toen in het bijzijn van de bisschop, een gereformeerde hoogwaardigheidsbekleder en de burgemeester van Vác, de 'nationale vlag' werd gehesen. Tot nu toe dacht ik dat iedere rood-wit-groene vlag met het Hongaarse wapen een nationale vlag was, maar hier ging het toch om iets anders.
Toen Hongarije na de Eerste Wereldoorlog onder het verdrag van Trianon tweederde van zijn grondgebied kwijtraakte, ontstond de Hongaarse Irredentistische Beweging, die zich tot doel stelde om alle Hongaarse gebieden weer te verenigen.
Het was een zeer brede beweging. Overal zag je slagzinnen als ‘Nee, nee, nooit’, ‘Hongaarse gerechtigheid’ en ‘Alles terug’. Het land werd overstroomd met een vloed aan irredentistische parafernalia, van vlaggen, briefkaarten en asbakken tot puzzels en tafelklokken, allemaal versierd met de kaart van Groot-Hongarije, het Hongaarse wapen of andere symbolen van het verloren vaderland.
Mensen die de zaak heel serieus namen, hadden zelfs een speciale groet en op school begonnen kinderen in heel Hongarije iedere ochtend met het opzeggen van het ‘Hongaarse Credo’, een gedicht dat in 1920 de eerste prijs had gewonnen bij een patriottische dichtwedstrijd:
‘Ik geloof in één God
Ik geloof in één Vaderland
Ik geloof in één goddelijke en eeuwige gerechtigheid
Ik geloof in de wederopstanding van Hongarije
Amen’
Overal verschenen in die jaren 'Nationale Vlaggen', monumenten die het verscheurde vaderland moesten herdenken. Het belangrijkste stond op het Szabadság tér in Budapest, op de plaats waar nu het door velen verfoeide Monument voor de Sovjet-gevallenen staat. Meer dan 300 gemeente richtten hun eigen monument op. Het ging niet alleen om de vlag: veel belangrijker eigenlijk was de sokkel, waarin aarde verwerkt werd uit alle verloren provincies.
Zoiets heb ik sinds gisteren dus ook voor mijn deur. Het vervangt een monument dat in de jaren dertig gebouwd werd, maar door een overstroming werd vernield. Onder het communisme was er van herbouw natuurlijk geen sprake, maar gnu kwam het er dus van.
Hou me ten goede: ik begrijp dat Trianon in Hongarije nog steeds leeft. Er was een tijd dat ik het niet begreep, maar inmiddels ken ik zoveel mensen die zelf, of hooguit één, twee generaties geleden uit Roemenië of Slowakije zijn gekomen, die daar nog grootouders, neven en nichten hebben, dat het me volslagen duidelijk is waarom de opsplitsing van het land nog steeds een gevoelige snaar raakt.
Maar de inwijding van de Nationale Vlag was meer dan een gevoelige snaar, het was meer wentelen in historisch verdriet. Het was allemaal heel droevig, met tal van gedichten en liederen waarin woorden als 'bitter lot' en 'bloed' in iedere tweede zin terug kwamen. ,,Na 1920 kon ik nooit meer blij zijn'' luidde één tekstregel van een lied, en een groot deel van de menigte zong het mee.
Het was ook niet echt meer van deze tijd, met huzaren, kanonschoten en een koperen urn, waarin plechtig aarde uit alle verloren provincies werd gestort, om in de voet van het monument ingemetseld te worden. Hoezeer het niet van deze tijd was, bleek misschien wel het beste bij de kraam met irredentische souvenirs, waaronder een speld met Groot-Hongarije en een portret van admiraal Miklos Horthy, de man die Hongarije tot in de Tweede Wereldoorlog op zeer autoritaire wijze overheerste.
In een tijd waarin de grenzen tussen Hongarije en de buurlanden steeds minder belangrijk worden, zou je hopen dat dit soort rituelen ook minder belangrijk worden. Maar dat schijnt niet het geval te zijn. Hoewel... meer dan tweehonderd mensen waren er niet, hoewel wij allen een uitnodiging in de brievenbus hadden gekregen om ook te komen. Dat was in de jaren twintig wel anders.
zaterdag 31 mei 2008
HOLLE PRAAT
Al zijn er geen concrete verkiezingen in zicht, de Hongaarse politiek is in campagnestemming. Fidesz bereidt zich voor op vervroegde verkiezingen die dit jaar zouden moeten plaatsvinden - als de regering valt. De MSzP bereidt zich voor op de verkiezingen die over twee jaar plaatsvinden - als de regering niet valt. Fidesz rekent op een tweederde meerderheid en plant maar liefst twaalf jaar te gaan regeren. De MSzP zou zichzelf spekkoper mogen noemen als ze een gewone meerheid zouden krijgen.
Maar als iemand me zou vragen, wat de diverse politieke partijen nu eigenlijk willen, zou ik het antwoord schuldig moeten blijven. Ik heb geen idee. En wat meer is, niemand heeft een idee. Een van de belangrijkste kenmerken van de Hongaarse politiek is dat de grote partijen vooral de ander aanvallen, maar zorgvuldig verzwijgen wat voor programma ze zelf hebben, uit angst dat de andere partij dat tegen hen zal gebruiken.
Oppositiepartij Fidesz geeft dat openlijk toe. Al voor de verkiezingen in 2006 zeiden Fideszpolitici zoals de huidige fractieleider Tibor Navracsics, dat ze in de campagne niet zouden zeggen wat ze als regering van plan waren, omdat dat alleen maar tegen je gebruikt kan worden. Hij verwees toen naar Angela Merkel, die kort daarvoor haar populariteit ook omlaag had zien tuimelen toen ze eerlijk zei dat ze zeker ook onplezierige maatregelen zou moeten nemen.
Onlangs deed oppositieleider Viktor Orbán in besloten gezelschap wel uitspraak deed over een aantal zaken. Het had allemaal binnenskamers moeten blijve, maar iemand liet een bandje meelopen, zodat we nu weten wat we niet hadden mogen weten. Bijvoorbeeld daarover dat Orbán de bouw van de vierde metro en een aantal snelwegen wil stopzetten als hij premier wordt, om corruptiepraktijken aan te pakken.
Dat maakt je als partij natuurlijk niet geliefd in de hoofdstad. Boedapest heeft al een gigantisch gat in het midden van de stad omdat de vorige Orbánregering van de ene dag op de andere de bouw van het Nationale Theater in het stadscentrum liet stopzetten. Ook toen schortte de Fidesz-regering de bouw van de metro op. Het verschil was wel dat er destijds nog geen spa de grond in was gegaan, terwijl er nu een aantal metrostations op een verbindende tunnel ligt te wachten. Over kapitaalvernietiging gesproken.
Maar Orbán's uitspraak die het langste nazingt, is zijn plan om de pensioenen wil bevriezen. Hoewel ieder zinnig mens zou moeten erkennen dat er iets moet gebeuren aan het Hongaarse pensioenprobleem, hebben de socialisten die gelegenheid met dank aangegrepen om Fidesz aan te vallen. Van de pensioenen blijven we af, beloofde premier Ferenc Gyurcsány prompt. Per slot van rekening heeft de MSzP nogal wat oude kiezers.
Maar de regering op haar beurt wil wel wat gaan doen aan Hongarije's uitzinnige regeling voor bevallingsverlof, die ibhoudt dat moeders drie jaar thuis kunnen blijven. Als ze binnen die tijd nog een kind krijgen, wordt de periode gewoon weer met drie jaar verlengd. Met een beetje handige spreiding kun je zo acht of negen jaar van je werk wegblijven, terwijl er al die tijd een arbeidsplaats op je moet staan te wachten.
Als ik werkgever was, zou ik er twee keer over na denken voor ik een jonge vrouw in dienst nam, zeker als ik een klein bedrijf had. Wie kan zich zo'n regeling veroorloven, behalve een socialistisch staatsbedrijf? Daarnaast is het natuurlijk bepaald niet bevorderlijk voor je carriere als je jaren en jaren thuis blijft zitten.
Maar het idee om die regeling af te schaffen, is door Fidesz uiteraard aangegrepen om de regering aan te vallen. Zo gaat het feitelijk met alle voorstellen die op tafel komen: of Fidesz, of de MSzP grijpt ze aan om de andere partij onderuit te halen.
Laat Fidesz doorschemeren iets te willen doen aan de torenhoge belastingen? Prompt belooft de premier dat er voorlopig geen wezenlijke belastingverlagingen zullen komen, omdat dat meer bezuinigingen betekent en dat wil hij de mensen niet aandoen.
Een politiek debat, waarin van beide zijden liefst met cijfers onderbouwde argumenten worden aangedragen, ontbreekt ten ene male. En iedereen vindt dat normaal. Natuurlijk laat je niet het achterste van je tong zien. Je zou wel gek zijn.
Toen een Nederlandse collega onlangs in een gesprek met een politiek analyst uitlegde dat partijen in Nederland hun verkiezingsprogramma laten doorrekenen door de Algemene Rekenkamer, viel die man van verbazing bijna van zijn stoel. Alleen al het bestaan van een Algemene Rekenkamer die door iedereen wordt vertrouwd, vond hij een wonderbaarlijk verschijnsel.
Ook in omringende landen heeft het politiek debat over het algemeen geen erg hoog niveau. Maar hoe laag het in Hongarije gezakt is, blijkt wel uit het feit dat in buurland Slowakije een krant onlangs een kritisch stuk schreef over het Hongaarse politieke klimaat en het gebrek aan echte discussie.
Maar als iemand me zou vragen, wat de diverse politieke partijen nu eigenlijk willen, zou ik het antwoord schuldig moeten blijven. Ik heb geen idee. En wat meer is, niemand heeft een idee. Een van de belangrijkste kenmerken van de Hongaarse politiek is dat de grote partijen vooral de ander aanvallen, maar zorgvuldig verzwijgen wat voor programma ze zelf hebben, uit angst dat de andere partij dat tegen hen zal gebruiken.
Oppositiepartij Fidesz geeft dat openlijk toe. Al voor de verkiezingen in 2006 zeiden Fideszpolitici zoals de huidige fractieleider Tibor Navracsics, dat ze in de campagne niet zouden zeggen wat ze als regering van plan waren, omdat dat alleen maar tegen je gebruikt kan worden. Hij verwees toen naar Angela Merkel, die kort daarvoor haar populariteit ook omlaag had zien tuimelen toen ze eerlijk zei dat ze zeker ook onplezierige maatregelen zou moeten nemen.
Onlangs deed oppositieleider Viktor Orbán in besloten gezelschap wel uitspraak deed over een aantal zaken. Het had allemaal binnenskamers moeten blijve, maar iemand liet een bandje meelopen, zodat we nu weten wat we niet hadden mogen weten. Bijvoorbeeld daarover dat Orbán de bouw van de vierde metro en een aantal snelwegen wil stopzetten als hij premier wordt, om corruptiepraktijken aan te pakken.
Dat maakt je als partij natuurlijk niet geliefd in de hoofdstad. Boedapest heeft al een gigantisch gat in het midden van de stad omdat de vorige Orbánregering van de ene dag op de andere de bouw van het Nationale Theater in het stadscentrum liet stopzetten. Ook toen schortte de Fidesz-regering de bouw van de metro op. Het verschil was wel dat er destijds nog geen spa de grond in was gegaan, terwijl er nu een aantal metrostations op een verbindende tunnel ligt te wachten. Over kapitaalvernietiging gesproken.
Maar Orbán's uitspraak die het langste nazingt, is zijn plan om de pensioenen wil bevriezen. Hoewel ieder zinnig mens zou moeten erkennen dat er iets moet gebeuren aan het Hongaarse pensioenprobleem, hebben de socialisten die gelegenheid met dank aangegrepen om Fidesz aan te vallen. Van de pensioenen blijven we af, beloofde premier Ferenc Gyurcsány prompt. Per slot van rekening heeft de MSzP nogal wat oude kiezers.
Maar de regering op haar beurt wil wel wat gaan doen aan Hongarije's uitzinnige regeling voor bevallingsverlof, die ibhoudt dat moeders drie jaar thuis kunnen blijven. Als ze binnen die tijd nog een kind krijgen, wordt de periode gewoon weer met drie jaar verlengd. Met een beetje handige spreiding kun je zo acht of negen jaar van je werk wegblijven, terwijl er al die tijd een arbeidsplaats op je moet staan te wachten.
Als ik werkgever was, zou ik er twee keer over na denken voor ik een jonge vrouw in dienst nam, zeker als ik een klein bedrijf had. Wie kan zich zo'n regeling veroorloven, behalve een socialistisch staatsbedrijf? Daarnaast is het natuurlijk bepaald niet bevorderlijk voor je carriere als je jaren en jaren thuis blijft zitten.
Maar het idee om die regeling af te schaffen, is door Fidesz uiteraard aangegrepen om de regering aan te vallen. Zo gaat het feitelijk met alle voorstellen die op tafel komen: of Fidesz, of de MSzP grijpt ze aan om de andere partij onderuit te halen.
Laat Fidesz doorschemeren iets te willen doen aan de torenhoge belastingen? Prompt belooft de premier dat er voorlopig geen wezenlijke belastingverlagingen zullen komen, omdat dat meer bezuinigingen betekent en dat wil hij de mensen niet aandoen.
Een politiek debat, waarin van beide zijden liefst met cijfers onderbouwde argumenten worden aangedragen, ontbreekt ten ene male. En iedereen vindt dat normaal. Natuurlijk laat je niet het achterste van je tong zien. Je zou wel gek zijn.
Toen een Nederlandse collega onlangs in een gesprek met een politiek analyst uitlegde dat partijen in Nederland hun verkiezingsprogramma laten doorrekenen door de Algemene Rekenkamer, viel die man van verbazing bijna van zijn stoel. Alleen al het bestaan van een Algemene Rekenkamer die door iedereen wordt vertrouwd, vond hij een wonderbaarlijk verschijnsel.
Ook in omringende landen heeft het politiek debat over het algemeen geen erg hoog niveau. Maar hoe laag het in Hongarije gezakt is, blijkt wel uit het feit dat in buurland Slowakije een krant onlangs een kritisch stuk schreef over het Hongaarse politieke klimaat en het gebrek aan echte discussie.
Abonneren op:
Posts (Atom)