woensdag 21 september 2011

Stank van urine en bloed

Een paar minuten lopen van ons huis staat de gevangenis van Vác. Het is een historisch gebouw, niet alleen omdat het een van de oudste gevangenissen van Hongarije is, maar vooral ook, omdat het tijdens het communisme de belangrijkste gevangenis voor politieke gevangenen was.
De AVH, de communistische geheime dienst gebruikte de gevangenis voor verhoren, en hoewel er geen mensen werden geëxecuteerd, waren de omstandigheden waren zo slecht, dat velen hun verblijf niet overleefden. Arpád Göncz, de eerste post-communistische president, zat er vanwege zijn betrokkenheid bij de opstand van 1956, net als schrijver en oud-communist Tibor Déry en voormalig parlementariër Imre Mécs.
Eén keer per jaar, in het derde weekend van september tijdens de Nationale Culturele Erfgoeddagen, is de gevangenis toegankelijk voor publiek. Niet de hele gevangenis, uiteraard, maar de neogotische kapel die hoog boven het complex oprijst én de midden jaren zestig gesloten afdeling waar de AVH zijn beulswerk deed.
Die afdeling ziet eruit, alsof de laatste geheim agent ergens in 1964 de deur heeft dichtgedraaid en er nooit meer iemand naar omgekeken heeft, behalve om een keer een tentoonstelling in de gang en cellen te richten. Maar afgezien van die sobere verzameling documenten en foto's maakt het complex de indruk alsof niets veranderd is. De cellen zijn ooit als decor voor een film gebruikt. Dat kan ik me goed indenken. De muren lijken nog steeds de stank van bloed en urine uit te wasemen.
Bij het Huis van Terreur in Boedapest hebben ze de ellende en wreedheid indrukwekkend vormgegeven, met een ingerichte martelkamer en alles erbij. Hier zit het beangstigende juist in het gebrek aan zulke voorwerpen. Je hebt schokkend weinig nodig om de meest ongelooflijke misère te veroorzaken. Een paar cellen, zo klein dat de inzittende er alleen maar in kan staan, en dat dagen achter elkaar. Een diepe bak met ijskoud water. Een cel zonder enig licht. De opdracht om met je tenen tegen de muur te staan, maar het verbod om te leunen. Urenlang, en wie wel leunt, is het weinige eten dat hij krijgt voor die dag kwijt. Als je erover nadenkt, allemaal zaken waarbij helemaal geen bloed vloeit. Dus die stank moet ik me verbeeld hebben.
Intellectuelen waren het beste bestand tegen de omstandigheden, vertelde de vrouw die ons rondleidde. Zij wisten hun gedachten beter af te leiden en zich van de gruwel af te sluiten. En Vác was een zeer intellectuele gevangenis in die dagen. Zo intellectueel, dat de AVH besloot zijn vertaalbureau in de gevangenis op te zetten. Wie de martelingen eenmaal doorstaan had, werd aan het werk gezet met het vertalen van buitenlandse kranten, boeken en documenten. Veel gevangenen wisten zo eerder dan wie dan ook wat er buiten Hongarije gaande was. Ironisch dat het bezit van zulke documenten hen als vrije mensen waarschijnlijk in de gevangenis zou hebben gebracht. Maar velen van hen waren ter dood veroordeeld. Dat ze, zoals Göncz en Mécs, ooit vrij zouden komen om het na te vertellen, zat niet in de planning.

Geen opmerkingen: