maandag 15 december 2008

HET GOEDE VOORBEELD

De Roemeense Sociaal-Democratische Partij en de Democratisch-Liberale Partij, de twee grote overwinnaars van de verkiezingen ruim twee weken geleden, zijn dit weekend overeengekomen dat ze een grote coalitie zullen vormen. De twee partijen konden in het verleden niet met elkaar door één deur, maar het landsbelang gaat nu voor. "We starten met maar één doel: een stabiele en effectieve regering in moeilijke tijden," aldus PDL-leider Emil Boc. PSD-leider Mircea Geoana constateerde: "We zijn volwassen geworden."
En nou de buren nog... Maar het Hongaarse politieke leven pruttelt op oude voet door, alsof er geen financiële wereldkrisis aan de hand is. Samenwerking? Samen de schouders eronder, even door de zure appel heenbijten, om het land er weer bovenop te krijgen? Het lijken gedachten die aan de Hongaarse politiek niet besteed zijn. Eigen belang voorop en na mij de zondvloed.
De krisis zou zo'n mooie gelegenheid zijn geweest voor oppositieleider Viktor Orbán om zich een échte staatsman te betonen, in het landsbelang de strijdbijl te begraven en een échte grote coalitie aan te gaan. Orbán heeft eerder voor een 'grote coalitie' gepleit, maar dat komt altijd neer op een regering waarin zijn partij het feitelijk voor het zeggen krijgt, aangevuld met 'experts' die allemaal eigenlijk aan dezelfde kant staan. Maar in plaats van staatsman te zijn, zwaaide hij onlangs bij de opening van een sportfaciliteit in Nagykatá met termen als 'economische vrijheidsstrijd' en haalde - niet voor het eerst - uit naar de 'zakkenrollers' die het land leiden.
Wat 'economische vrijheidstrijd' precies inhoudt, mag Joost weten, maar het is vermoedelijk niet geheel toevallig dat Orbán die term laat vallen precies op een moment dat Hongarije zindert van de stakingen en de stakingsdreigingen. Duidelijk niet gehinderd door enige realiteitszin over de economische situatie waarin het land zich bevindt, staakt het personeel van de luchthaven Ferihegy al sinds vijf dagen. Maandag legde één vakbond bij de Spoorwegen de zaak plat, donderdag gaat het buspersoneel in Boedapest in staking.
De spoorwegarbeiders willen maar liefst 10 procent loonsverhoging, en daarnaast moet iedere werknemer eenmalig 240.000 forint krijgen als aandeel in de verkoop van MÁV Cargo, de goederentransportpoot die eerder dit jaar werd verkocht. Het prijskaartje van deze wensen? Zo'n 6 miljard euro (ruim 23 miljoen euro) voor de loonsverhoging, plus nog eens 9,6 miljard 'winstdeling'.
Hoezo winstdeling? De MÁV kreeg vorig jaar 107 miljard forint overheidssteun om overeind te blijven. En dan praten we niet eens over de broodnodige investeringen in rollend materieel, sporen, wissels, seinen en stations. Daar is simpelweg geen geld voor.
Dat is omgerekend 10700 forint (ruim 41 euro) belastinggeld per Hongaar, baby's meegerekend. Zo kost het spoor een familie van vier mensen jaarlijks pakweg 164 euro, ook als ze nooit in een trein zitten. Als de eisen van de spoorwegarbeiders worden ingewilligd, zou daar in 2009 nog eens 24 euro bijkomen. Van een kale kip kan je niet plukken, dus zal de belastingbetaler daarvoor moeten opdraaien. Zoals minister van finaciën Veres terecht opmerkte: als er al mensen recht hebben op 'winstdeling', dan is het de hele Hongaarse bevolking die het staatsbedrijf MÁV draaiend houdt.
Ironisch genoeg begon de staking voor loonsverhoging de dag na het ingaan van de nieuwe dienstregeling, waabij op tal van lijnen het aantal treinen fors is verminderd, omdat de zwaar verliesgevende Spoorwegen nu eenmaal moeten bezuinigen. Eeder is geprobeerd slecht bezette, verliesgevende lijnen helemaal te sluiten, maar dat leidde ook al tot dreigende stakingen. Nu moeten alle passagiers het dus ontgelden.
Zoals alle vakbonden in Hongarije is de VDSzSz, de bond die de stakingen organiseert, politiek geliëerd. Wat dat betreft heeft het land wel wat weg van het verzuilde Nederland van dertig jaar geleden, al zijn er maar twee belangrijke zuilen, oppositiepartij Fidesz en de regerende MSzP. De VDSzSz is, het zal niet verbazen, Fidesz-gezind. Van samen de schouders eronder zetten en door de zure appel heenbijten is in Hongarije duidelijk geen sprake.
Veel Hongaren zit het buitengewoon dwars dat buurland Slowakije het momenteel zoveel beter doet en over enkele weken zelfs de euro zal invoeren. De noodzaak tot een snelle invoering van de euro is één van de weinige punten waar alle Hongaarse politici het over eens zijn, bevestigde Viktor Orbán onlangs tegenover buitenlandse journalisten. Maar als de politiek zo verder doormoddert, mogen de Hongaren er zich over enkele jaren nog ergeren aan het feit dat ook de Roemenen hen in dat opzicht voor zijn .

donderdag 11 december 2008

ECODORP

Tot in de jaren zestig schijnt Gyürüfű een bloeiende gemeenschap geweest te zijn. Maar toen van overheidswege besloten werd dat de school en de winkel dicht moesten, was het snel gebeurd met het dorp in de Zselics-heuvels, niet ver van Pécs. De kroeg volgde het lot van school en winkel, de kerk sloot de deuren.
De enige weg die het dorp uitliep, was een vijf kilometer lang onverhard pad dwars door het bos, en in 1973 nam de laatste inwoner dat pad voor de laatste keer op weg naar een toegankelijker woonoord. De dorpelingen namen niet alleen hun huisraad mee op hun karren, maar ook alle delen van hun huizen die elders nog bruikbaar waren: ramen, deuren, dakpannen, tegelkachels en houten planken en balken.
Wat achterbleef, was de lege schil van wat ooit een huis was geweest. En zelfs daar was binnen de kortste keren niets meer van over: de huizen in Gyürüfű werden traditioneel van aangestampte aarde gebouwd, en zonder dak erop en zonder eigenaar die de buitenmuur zijn jaarlijkse kalkbeurt gaf, veranderden regen en sneeuw de muren al snel in begroeide bulten aarde.
Het enige dat nog aan het dorp herinnerde, waren de palen van de electriciteitsdraad die ooit het bewijs was geweest dat de moderne tijd Gyürüfű niet geheel was gepasseerd. Wat ook bewaard bleef, was de herinnering aan het dorp. Het was een tijd waarin er groeiend protest was tegen de wijze waarop kleine dorpen van overheidswege werden behandeld, en Gyürüfű veranderde in een symbool voor het lot van die gemeenschappen.
Begin jaren negentig ontfermde zich een groep idealisten over de 1200 hectaren van het voormalige dorp. Tussen de bulten van de vroegere huizen begonnen ze hun eigen ecodorp, al is dorp misschien een groot woord van het handvol gebouwen dat inmiddels op de helling is verrezen. Gyürüfű is nog steeds alleen over een bospad bereikbaar en de stilte van de omgeving is haast tastbaar, maar de afgelegen positie die destijds Gyürüfű's ondergang werd, is nu de kracht van de kleine gemeenschap, die leeft van biologische landbouw en veeteelt en ecotoerisme.
IT-deskundige István Fridrich gaf zijn goedbetaalde baan op om samen met zijn vrouw Judit Matrai een gastenhuis te starten, waar mensen kunnen overnachten of een simpele maaltijd kunnen eten. De gasten zijn veelal wandelaars, fietsers en ook schoolkinderen die hier voor hun 'bosschool', een soort schoolreisje, heenkomen. "Wie hier niet heen kan komen wandelen of fietsen, halen we op bij het station in het volgende dorp," zegt Fridrich, die zelf vaak een paard gebruikt voor het vervoer.
Het twee verdiepingen hoge gastenverblijf is gebouwd volgens de methode die ook vroeger in Gyürüfű werd gebruikt. De muren bestaan uit blokken, gemaakt van aarde die zo hard wordt aangestampt dat ze bijna zo hard als steen worden.
Het eindresultaat is een stevig ogend huis met één verdieping. Dankzij de dikke muren is de isolatie goed. Het gebouw heeft zonnepanelen op het dak zorgen voor warm water en twee enorme tegelkachels voor de verwarming. Drinkwater komt uit de bodem en voor spoelwater in de wc wordt 'grijs' regenwater en gezuiverd water uit de vijver van de biologische waterzuivering gebruikt.
"Het gebouw stond er in zeven dagen en heeft ons vooral een heleboel fröcs (wijn met spuitwater) en bier voor de werkploeg gekost," zegt Fridrich. Het is, voegt hij eraan toe, eigenlijk een gerecycled huis: "De aarde die we hebben gebruikt, was grotendeels afkomstig van twee oude huizen die waren ingestort."

dinsdag 9 december 2008

EINDEJAARSAFREKENING

De dikke enveloppe van de electriciteitsmaatschappij in de brievenbus doet weinig goeds vermoeden. Niemand houdt van gas- en lichtrekeningen, maar Hongaarse rekeningen maken je het leven extra moeilijk, omdat nauwelijks te achterhalen is, waarvoor je precies betaalt. Ze zijn te lang, ze bevatten teveel cijfertjes, en simpele informatie als de periode waarover het gaat, of het nummer van de meter waar de rekening op slaat zijn kunstig verborgen in een zee van voor de consument totaal overbodige informatie.
En deze enveloppe is wel heel dik: A4 formaat, en er zit een pak papier in. Twee en twintig velletjes, welgeteld. Eenmaal geopend zinkt de moed me in de schoenen. Het gaat weliswaar niet om vreselijk veel geld, maar toch heb ik enige behoefte om te controleren wat ik betaal, voor ik betaal. Kinderachtig misschien, maar eerder dit jaar kregen we ook al een rekening waar geen donder van klopte. Na een klacht bleek dat we geen 40.000 forint (160 euro) moesten betalen, maar pakweg hetzelfde bedrag terug moesten krijgen. Maar uitpluizen hoe het met dit pak papier zit, kost me een uur.
Toen we in ons nieuwe huis trokken, zaten er maar liefst vier electriciteitsmeters in: twee met dag en twee met nachttarief. Die nachttariefmeters hebben we inmiddels weg laten halen, omdat we ze niet gebruikten. Ik wil mijn wasmachine niet midden in de nacht horen razen in de badkamer en ik wil niet overdag onder een koude douche staan omdat mijn boiler alleen 's nachts opwarmt. Bovendien zijn vier meters vier rekeningen, met alle problemen vandien.
Van die nachtmeters moeten we vast nog een eindejaarsafrekening krijgen, maar dat verklaart niet waarom er in mijn enveloppe acht gele overschrijfkaarten zitten, met de nodige bijbehorende documentatie. Sommige overschrijfkaarten blijken leeg te zijn en uit de papieren die erbij zitten, blijkt dat we geld terugkrijgen. Op andere staat wel een bedrag ingevuld. Geef mijn portie maar aan Fikkie.
Bankafrekeningen zijn net zo onoverzichtelijk, en op de telefoonrekeningen van T-Com ben ik ook altijd eindeloos aan het zoeken om welk toestel het precies gaat. Ooit dacht ik dat het aan mijn onkunde lag, of aan mijn gebrekkige Hongaars, maar sinds ik mijn boekhouder ook altijd zo zie turen op ieder document, weet ik dat ik niet gek ben, maar degenen die het document opmaken, of de wetgever die de regelgeving zo ingewikkeld heeft gemaakt, dat dit soort krankzinnige formulieren nodig zijn.
Ongetwijfeld is alle informatie op mijn electriciteitsrekening staat, wettelijk verplicht. Maar mij is een raadsel waarom ik word opgescheept met een klantennummer, een contractnummer, het belastingnummer van de electriciteitsmaatschappij, een rekeningnummer, een 'verbruiksadres- identificatienummer', een 'meterpunt-identificatienummer' en wel vijf 'consumenten-idenficatienummers'. Let wel, al die nummers zijn minstens tien cijfers lang, en dan heb ik het alleen maar over de eerste bladzijde.
En dan heb ik het woud aan data nog eens niet genoemd: twee data van de verbruikstermijn (gewoon zoiets als 'november' of '2008' zou mij persoonlijk rijken), een datum waarom de rekening is opgemaakt, een uiterste betaaldatum én een uiterste vervaldatum (geen idee wat het verschil tussen de laatste twee is, en beiden vallen dan ook op dezelfde dag, maar het staat er echt).
We zijn nog steeds op het eerste velletje papier. Een woud aan meterstanden staart mij aan, met daarachter bedragen, maar vraag me niet precies wat wat is. Onderaan de bladzijde zie ik ook nog een 'ondersteuning voor de verbouwing van de constructie van het steenkoolbedrijf' van 226 forint die ik schijn te betalen, hoewel ik blijkens de volgende regel op het papier weer 23 forint terugkrijg van dat geld. En dan blijk ik ook nog 110 forint te betalen voor goedkopere energie voor arme mensen, waarvan ik weer 11 forint terugkrijg. Al met al 302 forint. Het tikken van de regels lijkt me meer te kosten dan het bedrag dat het oplevert.
Ergens in het Hongaarse ambtenarenland leeft de sterke overtuiging dat als je maar heel veel regels maakt, en draconische boetes uitdeelt als mensen die regels overtreden (per ongeluk een fout maken geldt ook als overtreding), er minder kans is dat mensen die overtreden.
Niets is uiteraard minder waar. De Hongaren zijn de meesters van de kis kapu, het kleine poortje, de ontsnappingsroute om aan al die regelneverij te ontkomen, zaken snel te regelen en uiteraard ook om geld in eigen zak te houden. Volgens schattingen speelt een kwart van de economie zich in het grijze en zwarte circuit af. En dat is niet alleen, omdat je zo belasting bespaart, maar ook, omdat het het leven aanzienlijk makkelijker maakt.
Deze electriciteitsrekening is ridicuul, maar zelfs het kleinste bedrijfje kan in dit land niet zonder boekhouder, omdat de regelgeving rond belastingen en rekeningen zo gecompliceerd is dat je al snel iets fout doet. Toevallig hoorde ik oppositieleider Viktor Orbán, toch een man die doorgeleerd heeft, gisteren vertellen dat hij het gewaagd had zelf zijn aangiftebiljet in te vullen, met als resultaat dat hij een boete had moeten betalen vanwege één of andere fout.
Dat is niet alleen lastig, maar het betekent voor kleine ondernemers ook een onnodige extra kostenpost van een paar duizend euro per jaar, en dat terwijl de belastingen al zo schreeuwend hoog zijn. Zelf je boekhouding mag niet en is ondenkbaar, behalve als je van je boekhouding je beroep wil maken. En dan kun je natuurlijk beter gewoon boekhouder worden. Zelfs als je eigenlijk eerlijk wilt zijn, wordt de verleiding op die manier wel erg groot gemaakt om zoveel mogelijk zwart te doen.
Aan de andere kant van mijn toetsenbord ligt een Nederlandse rekening, de contributie voor een organisatie waar ik lid van ben. Eén velletje papier. Eén datum: de dag dat de rekening is uitgeschreven. Eén getal: mijn lidmaatschapsnummer. Eén bedrag. En het vriendelijke verzoek de rekening binnen 30 dagen te voldoen. Daar kan ik tenminste mee uit de voeten.

donderdag 4 december 2008

ONDERZOEKSJOURNALISTIEK MOEILIJK VAK IN HONGARIJE

Betaal honderd euro voor een valse doktersverklaring, eenzelfde bedrag voor een corrupte ambtenaar, en je kunt in heel Boedapest, en in zo’n vijftig landen wereldwijd, gratis parkeren. Handel in valse invaliditeitsbewijzen is big business in de Hongaarse hoofdstad. Maar een tv-journalist die onlangs voor de camera bracht hoe makkelijk dat gaat, werd vervolgens aangeklaagd wegens valsheid in geschrifte en omkoping van een ambtenaar.
Gelukkig had Géza Polgár, verslaggever van de Hongaarse RTL, vooraf netjes gemeld waar hij mee bezig was. Daardoor kwam de klacht wegens omkoping al snel te vervallen. Maar de beschuldiging van valsheid in geschrifte bleef staan, al leverde Polgár zijn valse parkeerkaart direct na afloop van de opnames bij de politie in. Pas toen een aantal mensenrechtenorganisaties in een open brief protesteerden, werd van verdere vervolging afgezien.
Onderzoeksjournalisten hebben het moeilijk in Hongarije. Er is te weinig geld en journalisten die van hun baas de ruimte voor onderzoek krijgen, lopen serieuze risico’s op strafrechtelijke procedures in plaats van het bedankje dat in het geval van Polgár’s onderzoek eerder op zijn plek zou zijn geweest. Dat onderzoeksjournalistiek een belangrijke rol speelt in het bestrijden van corruptie, is in de politiek en de rechtspraak nog niet echt doorgedrongen.
Het gaat bij de handel in valse invaliditeitsverklaringen niet alleen om parkeerkaarten, maar ook om onterechte uitkeringen en subsidies voor bedrijven die ‘invalide’ werknemers in dienst hebben. Er zijn schattingen dat onder de tien miljoen Hongaren pakweg 800.000 valse invaliditeitsbewijzen in omloop zijn. Artsen verdienen aan de praktijk, maar er wordt ook gebruik gemaakt van stempels van dode, geschorste of niet-bestaande artsen.
“Je zou verwachten dat zo’n uitzending aanleiding is tot nader onderzoek, maar dat is zelden zo. Sommige officieren zeggen zelfs dat ze niets doen naar aanleiding van tv-programma’s die ze in hun vrije tijd zien” zegt Balász Dénes van de Civiele Vrijheidsunie, die onderzoeksjournalisten financiële en ook juridische steun geeft.
De wettelijke bescherming van journalisten laat volgens Dénes te wensen over. De kans om aangeklaagd te worden wegens smaad is groot, ook als verhalen kloppen. Dat betekent voor onderzoeksjournalisten dat ze 100 procent zeker van hun zaak moeten zijn voor ze iets publiceren. Verder oefenen adverteerders vaak druk uit op een hoofdredacteur om publicatie tegen te gaan.
Naar aanleiding van de kwestie Polgár heeft de minister van justitie inmiddels een wet aangekondigd die onderzoeksjournalisten moet beschermen tegen onterechte vervolging. Maar gelijktijdig zijn alle partijen in het Hongaarse parlement het eens over een nieuwe mediawet die het leven voor journalisten juist moeilijk maakt. Daarmee zou justitie bijvoorbeeld het recht krijgen om laptops van journalisten in beslag te nemen om hun bronnen te achterhalen. “Dat gaat heel ver. Ik verwacht dan ook niet dat die wet er uiteindelijk in deze vorm echt doorheen kom,” zegt Dénes.

vrijdag 14 november 2008

NIEUWE WEBSITENAAM

Niet meer dan een technische mededeling: vanaf komende week heeft scribblesfromhungary.blogspot.com een wat simpelere naam: www.scribblesfromhungary.com. Gebruikers zullen overigens daar verder weinig van merken. Wie naar de oude blogspot site gaat, wordt simpel doorgelinkt. Maar de nieuwe naam is net even makkelijker om te onthouden. Hopelijk gaat de overschakeling zo makkelijk als ze bij Google beloven.

dinsdag 11 november 2008

SLOWAAKSE HONGAREN

Zo’n 100 meter van de Slowaakse grens in Letkés staat een dertigtal Hongaarse Gardisten in zwart-witte uniformen te demonstreren. “Krenk de Hongaren niet’ staat op hun spandoek. Ze protesteren tegen het optreden van de Slowaakse oproerpolitie anderhalve week eerder, toen die hardhandig ingreep tegen extreemrechtse Hongaarse voetbalsupporters die nationalistische leuzen riepen. Na protesten bij de Slowaakse ambassade in Budapest afgelopen week hebben de Gardisten hun activiteiten nu naar de grens verlegd.
Er vinden bij zes grensovergangen acties plaats, zegt ‘kapitein’ Róbert Kis, die meent dat zowel de Hongaarse als de Slowaakse regering belang bij onderdrukking van de Hongaarse Slowaken hebben. De gardisten zijn niet uit het dorp. Een paar bewoners van Letkés staan op een afstandje toe te kijken. ,,Circus,” zegt een man meesmuilend, ,,Ze staan hier op de verkeerde plek. Niemand heeft hier behoefte aan hun protesten. Wij leven in vrede met onze buren en zo moet het blijven.” Zijn buurman knikt instemmend.
Eén kilometer verderop, aan de overkant van de rivier de Ipoly, in Szalka (of Salka, zoals de Slowaken het noemen) denkt een groepje Slowaakse Hongaren in het Hongaarse Landschapshuis, een soort dorpsmuseum, er net zo over. ,,Wij hebben geen problemen met de Slowaken,’’ zegt een man, die overigens net als de rest niet met zijn naam in de krant wil. ,,Maar dit soort acties kan ervoor zorgen dat we die wel krijgen.’’
Volgens de Slowaaks-Hongaarse parlementariër Béla Bugár zijn de extremistische protesten zeer kwalijk voor de Slowaakse Hongaren. ,,Wij vragen hier zeker niet om,’’ aldus Bugár afgelopen weekend voor de Slowaakse tv. Het nationalistische optreden jut volgens hem bevolkingsgroepen tegen elkaar op. ,,Het maakt niet alleen de Hongaren, maar ook de Slowaken in Zuid-Hongarije bang,’’ aldus Bugár, die pleit voor een geregeld overleg tussen de Slowaakse en de Hongaarse regeringstop om te voorkomen dat de spanningen verder oplopen.
In het dorpshuis in Szalka waaien muziek en toespraken uit Letkés over. Een vrouw kijkt bezorgd. Hoewel ik er net overheen gereden ben, weet ze zeker dat de brug naar Hongarije afgesloten is. Een man beweert dat Slowaakse nationalisten Hongaarse automobilisten lastig vallen. De geruchten tekenen de sfeer: er is niets aan de hand, maar mensen zijn zenuwachtig. Want iedereen weet dat ondanks de goede burenrelaties de problemen wel degelijk iets dieper gaan dan wat rotzooi bij een voetbalwedstrijd.
Uit een recente opiniepeiling bleek dat Slowaken negatiever over Hongaren denken dan over zigeuners. In Szalka, een puur Hongaars dorp, merk je daar niets van. Maar de Slowaakse Nationalistische Partij, lid van de huidige regering, is openlijk anti-Hongaars en een regeringsplan dat Hongaarstalige scholen wil verplichten een deel van hun lessen in het Slowaaks te geven heeft de verhoudingen niet verbeterd. Een maatregel die al is doorgevoerd, is dat Hongaarse schoolboeken alleen nog maar de Slowaakse namen voor plaatsen mogen gebruiken, terwijl die vroeger tweetalig werden vermeld.
Slowaakse Hongaren op hun beurt hebben weinig affiniteit met het land waar ze wonen. ,,Ik spreek nauwelijks Slowaaks en wil het niet leren ook,’’ zegt een pakweg 35-jarige man trots. Een oudere vrouw sluit zich bij hem aan. ,,Ze zeggen wel eens: als je Slowaaks brood eet, moet je ook Slowaaks spreken. Hoezo Slowaaks brood? Al het graan komt uit gebieden waar Hongaren wonen. De Slowaken hebben zelf niets dan wat geiten en schapen,’’ zegt ze denigrerend.
Die houding heeft uiteraard consequenties. Slowaken en Hongaren delen weliswaar één land, maar kennen doen ze elkander niet. Hongaren die geen Slowaaks kennen, zijn ook niet in staat om het Slowaakse nieuws te volgen of een Slowaakse krant te lezen. Ze kunnen met een groot deel van hun landgenoten geen gesprek voeren. En omgekeerd. De twee bevolkingsgroepen weten opmerkelijk weinig van elkaar. En onbekend maakt onbemind.
Tegenwoordig is Slowaaks wel een verplicht vak op school. Vanaf de eerste klas krijgen de kinderen in de Hongaarse lagere school van Szalka iedere dag een uur Slowaaks. Op de kleuterschool krijgen ze de eerste Slowaakse liedjes. Maar het blijft een vreemde taal die ze vaak slecht leren beheersen.
Schoolhoofd Róbert Baranovics heeft daar wel een verklaring voor: ,,Ze krijgen weliswaar van jongs af aan Slowaaks, maar uit schoolboeken die voor Slowaakse kinderen zijn geschreven. Die gaan uit van kinderen die de taal al spreken, staan boordevol grammatica en zijn totaal ongeschikt voor kinderen die Slowaaks als vreemde taal leren.’’
De boekjes zijn zo ongeschikt, dat de school zelfs begonnen is om het materiaal van de Engelse lesmethode, die wel goed is, te vertalen en te gebruiken als basis voor de Slowaakse lessen spreken. Baranovics: ,,Die lesmethode is geheel op het leren van een vreemde taal afgestemd. Kinderen spreken nu soms na negen jaar lagere school beter Engels dan Slowaaks, hoewel ze veel minder uren Engels krijgen.”
Hijzelf vindt het van groot belang dat kinderen goed Slowaaks leren, aangezien alle voortgezette opleidingen in het Slowaaks zijn. Maar het regeringsplan om de kennis van het Slowaaks te verbeteren door kinderen een deel van de vakken in die taal te laten volgen, vindt hij buitengewoon ongelukkig: ,,Dat geeft hen een enorme achterstand. Dan moeten ze vakken als biologie, waar ze in het Hongaars soms al moeite mee hebben, volgen in een taal die ze niet goed kennen. Daarmee maak je het alleen maar extra moeilijk voor hen om door te leren’’

vrijdag 7 november 2008

OBAMA

Politiek is een onderwerp dat ik vermijd tijdens mijn Engelse les, maar om de verkiezingen in Amerika bleek ik niet heen te kunnen. Volgens een enquete over het onderwerp zou slechts 25 procent van de Hongaren zich voor deze historische gebeurtenis interesseren. Op de ochtend van Obama's overwinning zat ik toevallig in een hotelkamer met veel internationale kanalen, die allemaal maar één gezicht toonden, dat van de nieuwe Amerikaanse president. Alleen op de Hongaarse kanalen overheerste het binnenlandse nieuws.
Maar van de 25 procent geïnteresseerde Hongaren bleek ik er een paar in mijn les te hebben. En ze hadden een tegengestelde mening over de uitkomst. Agi, die het internationale nieuws zo goed volgt dat ze even later als enige ook bleek te weten wie Berlusconi was, was hoogst ongelukkig met de nieuwe Amerikaanse president. Een zwarte aan de macht in het belangrijkste land op aarde! Dit betekent het einde van de wereld, voorspelde ze.
Ook Anna had de verkiezingen gevolgd. Dat verbaasde me niet echt, want het is duidelijk dat zij, en haar familie, in politiek geïnteresseerd zijn. Bij vorige verkiezingen had ze Fidesz-folders in haar winkel liggen, haar zoon staat met een t-shirt met een Magyar Garda-opschrift achter de toonbank en op de deur hing laatst een affiche voor een optreden van Karpátia, een muziekgroep die zeer populair is in extreem-rechtse kringen.
Anna was het niet met Agi eens. Zij was blij met Obama: "Die staat veel dichter bij de gewone mensen. Ik denk dat hij beter begrijpt dan McCain wat het betekent om arm te zijn en meer voor arme mensen zal doen. En ik denk dat hij ook beter begrijpt wat er in de rest van de wereld leeft."

donderdag 6 november 2008

MIJN REISGIDS IS UIT!

Okay, af en toe een beetje reclame voor jezelf maken moet mogen. De afgelopen jaren heb ik geploeterd aan een reisgids over Budapest. De verschijning heeft wat langer op zich laten wachten dan ik had gehoopt, maar uiteindelijk is hij er echt. Na flinke discussies over toevoegingen als 'Annecdotische Reisgids, Achtergronden bij een Stad of Reisgids voor Onderweg en Thuis' is de titel simpelweg 'Boedapest' (Uitgeverij Atheneaum-Polak & Van Gennep, ISBN 9789025363956)

Waarom nog een reisgids over Budapest? Omdat het een prachtige stad is, natuurlijk, en over mooie steden kun je nooit genoeg schrijven. Maar bovendien is deze gids echt anders is dan de andere. Hij maakt onderdeel uit van de kersverse serie Athenaeum reisgidsen, die geen praktische informatie over openingstijden en buslijnen geven, maar zich richten op reizigers (en thuisblijvers) die een stad niet alleen als verzameling mooie gebouwen zien, maar ook als een inkijk in een andere cultuur en een andere geschiedenis en die naast dat soort praktische informatie op zoek zijn naar meer.
Het is een verhalende gids, die gebouwen en plaatsen in hun historie plaats en laat zien wat voor mensen de stad hebben gemaakt tot wat ze vandaag is.
Ieder hoofdstuk leidt de lezer rond door een bepaalde periode uit de geschiedenis van de stad en van Hongarije en door een wijk die die periode het beste vertegenwoordigt. Het Romeinse Boedapest voert langs de opgravingen in Óbuda, de Middeleeuwen langs de restanten gotiek op de burchtheuvel, en Turks Boedapest leidt de lezer langs de baden en andere gebouwen uit de tijd van de Turkse bezetting. Joods Boedapest belicht de geschiedenis van de Joden in de stad en communisch Boedapest het sociaal-realisme en de Hongaarse opstand van 1956. De zwerftocht door tijd en stad eindigt met de nieuwe architectuur van de moderne stad.

Voor wie geïntereseerd is, bij deze een paar voorproefjes:


De jongens van de Paulstraat

Maar Józsefváros is meer dan alleen armoede. De wijk is in het hart van iedere Hongaar gegrift dankzij een van de beroemdste Hongaarse kinderboeken, Pál utcai Fiúk, de Jongens van de Paulstraat, van Ferenc Molnár. Het is het meest gelezen boek van Hongarije, niet alleen omdat het verplichte kost op school is, maar ook, omdat het volgens een enquête het meest geliefde boek van het land is. Het is ook een van de meest vertaalde, of misschien wel het meest vertaalde Hongaarse boek. Het werd bovendien in het totaal vijf keer verfilmd, de eerste keer in 1929, de laatste keer in 2003. En het speelt zich helemaal af in het achtste district.
Dat dit boek zó wezenlijk gevonden wordt dat ieder Hongaars kind het moet lezen, dat het überhaupt als kinderboek te boek staat, is veelzeggend. Pál utcai Fiúk, geschreven in 1907, is een mooi boek, maar ook buitengewoon somber. Er zijn op de wereld meer droevige kinderboeken. Maar Alleen op de Wereld, Kruimeltje en Oliver Twist hebben allemaal één ding gemeen: hoe droef het lot van de hoofdpersoon ook is, wat voor vreselijke mensen hij ook ontmoet, uiteindelijk komt het allemaal in orde en vindt hij warme moederliefde en geluk. Zo niet in Pál utcai Fiúk. Niet alleen gaat Nemecsek, de hoofdpersoon, dood, maar na zijn dood blijkt ook nog eens dat het allemaal voor niets was. In de Hongaarse kinderliteratuur is dat overigens niet zo heel uitzonderlijk. Terwijl sprookjes in de meeste landen eindigen met de zin: zij leefden nog lang en gelukkig, krijgen Hongaarse peuters aan het eind van ieder sprookje te horen: ‘Zij leefden nog lang en gelukkig, tot ze doodgingen.’
De jongens van de Paulstraat zijn een groep schooljongens die altijd spelen op een braakliggend stuk land in hun straat, de ‘grund’, dat dienstdoet als houtopslag. De groep leeft in staat van oorlog met de Roodhemden, een bende veel sterkere jongens, die het terrein voor zichzelf opeisen. Nemecsek is de kleinste jongen van de groep. Als hij op zekere dag van verraad wordt beschuldigd, wil hij bewijzen dat hij betrouwbaar is en daarom gaat hij in het hoofdkwartier van de Roodhemden in de botanische Orczytuin spioneren. Maar de vijand betrapt hem en gooit hem in een ijskoude vijver. Daardoor loopt hij een longontsteking op. Maar toch sleept hij zich op de beslissende dag, als beide groepen op de grund om het bezit zullen vechten, naar buiten om zijn terrein te helpen verdedigen. Dat is te veel voor hem: aan het einde van het gevecht sterft hij. Korte tijd later blijkt het allemaal voor niets te zijn geweest: de grund moet plaatsmaken voor nieuwbouw.
Het is niet moeilijk om het boek een politieke lading toe te kennen. Hongaarse geschiedenisboeken zijn een opsomming van helden die stierven in een oorlog of revolutie die uiteindelijk verloren werd. Het taalgebruik van de hoofdpersonen is vol van termen als ‘het vaderland’ (voor de grund) en ze praten over de oprichting van een ‘nationaal leger’ om hun speelterrein te verdedigen. Als de grund in een bouwplaats verandert, zegt iemand bitter: ‘Het vaderland heeft ons verraden.’ De boodschap is duidelijk: dit soort heroïsme leidt uiteindelijk tot niets.
Gezien de bekendheid van het boek was het eigenlijk verrassend dat Boedapest ondanks zijn overvloed aan monumenten tot voor kort nergens een plek had waar aandacht aan de Jongens van de Paulstraat werd besteed. Maar honderd jaar na het verschijnen van het boek werd in het achtste district, waar het boek zich afspeelt, een ‘grund’ geopend. Niet precies op de plek van de oude grund, die nog steeds bebouwd is, maar een stukje verderop, en geen echt wild landje, maar een nette speelplaats, waarbij de houtstapels zijn vervangen door blokhutachtige speeltoestellen met, netjes en EU-conform, rubberen tegels op de grond.
Schrijver Ferenc Molnár geldt als een van de beroemdste Hongaarse schrijvers van de twintigste eeuw. In een voorwoord van een van zijn boeken schreef hij in 1925 een korte ‘autobiografie’: ‘In 1878 werd ik in Boedapest geboren; in 1896 werd ik student in de rechten in Geneve; in 1986 werd ik journalist in Boedapest; in 1897 schreef ik een kort verhaal; in 1900 schreef ik een novelle; in 1902 werd ik in mijn vaderland een toneelschrijver; in 1908 werd ik in het buitenland een toneelschrijver; in 1914 werd ik oorlogscorrespondent; in 1916 werd ik opnieuw toneelschrijver; in 1918 werd mijn haar spierwit; in 1925 zou ik weer student in de rechten in Geneve worden.’
Ferenc Molnár, eigenlijk Ferenc Neumann, was de zoon van een Joodse arts. Zoals veel Hongaarse schrijvers uit die tijd was Molnár zowel schrijver als journalist. Zijn verslagen als oorlogscorrespondent van het Galicische front haalden niet alleen de Hongaarse pers, maar ook de Londen Morning Post en de New York Times. Hij was een enorm productieve schrijver, vooral van toneelstukken, en zo succesvol dat hij tussen 1920 en 1930 een miljoen dollar verdiende, een enorm bedrag voor die tijd. Molnár had niet alleen in Hongarije, maar ook elders een ware sterstatus, maar de opkomst van het fascisme veranderde zijn leven. Vanwege de toenemende anti-Joodse wetgeving besloot hij in 1937 Hongarije te verlaten. Hij vertrok naar Amerika, een land waar hij zeer populair was. Maar Molnár, die geen Engels sprak, voelde zich zeer ongelukkig. Toen zijn vrouw in 1947 zelfmoord pleegde, raakte hij in een depressie waar hij eigenlijk nooit meer uit zou komen. Hij bleef schrijven, omdat arbeid volgens hem de enige troost was die hij had. Hij stierf in 1952 in Amerika aan maagkanker.



De welvarende stad

De statige Andrássy út staat sinds enkele jaren in zijn geheel op de Werelderfgoedlijst van Unesco als een uniek voorbeeld ‘van harmonieuze interactie tussen parkland en modern urbaan gebied’, zoals de VN-organisatie het omschrijft. De lange, kaarsrechte straat, die eindigt op het Plein van de Helden, was het pronkstuk van de snelle stadsontwikkeling die Boedapest als gevolg van de snelle economische ontwikkeling in de tweede helft van de negentiende eeuw doormaakte.
Die snelle economische groei was mede te danken aan de stabiliteit die het Oostenrijks-Hongaarse compromis van 1867 bracht. Een jaar eerder had keizer Franz-Jozef een oorlog tegen de Pruisen verloren. Dat leidde tot toenemende spanningen in het samenraapsel van volkeren dat het Habsburgse keizerrijk was. Om greep op de zaak te houden, zag de keizer zich genoodzaakt om met de Hongaren, het meest opstandige volk binnen het keizerrijk, tot overeenstemming te komen. Onafhankelijkheid ging de keizer een stap te ver, maar hij was wel bereid tot het compromis van een Dubbelmonarchie, waarin hij koning zou worden van Hongarije en dat koninkrijk dezelfde rechten kreeg als het Oostenrijkse keizerrijk. De nieuwe staatsstructuur had veel weg van een moderne federatieve staat. Hongarije had een eigen regering, maar het had geen eigen buitenlandse beleid, leger of marine. Lang niet alle Hongaren waren overigens blij met deze oplossing. De in ballingschap levende Lajos Kossuth noemde de Dubbelmonarchie ‘de dood van de natie’ en meende dat het land nu aan ‘het trektouw van andermans interesse hing’. Dat Kossuth niet helemaal ongelijk had, bleek een kleine halve eeuw later, toen Hongarije tegen wil en dank aan Oostenrijkse zijde meegezogen werd in de Eerste Wereldoorlog.
Het waren overigens niet alleen Hongaren die ongelukkig waren met de nieuwe Dubbelmonarchie. Andere volkeren binnen het Habsburgse Rijk, in het bijzonder de Tsjechen, waren er zeer verbolgen over dat de Hongaren wel een speciale status kregen, maar zij niet. Het Hongaarse koninkrijk omvatte bovendien, buiten het huidige Hongarije, ook Transsylvanië (nu Roemenië), Slovenië, Kroatië, Slowakije, het noorden van Servië, en een strook van wat nu Oekraïne is. De Hongaren maakten in feite maar de helft van de bevolking van dat koninkrijk uit en er ontstonden spanningen door de gedwongen magyarisering die diverse minderheden werd opgelegd.
Gelijktijdig was het een tijd van grote economische bloei. De stabiliteit die de Dubbelmonarchie beloofde, leidde ondermeer tot een grote toevloed van buitenlands kapitaal, vooral uit Wenen en Berlijn. De Hongaarse adel verdiende goed aan de export van graan. De komst van de stoommachine leidde tot de bouw van een groot aantal met stoom aangedreven molens en een groeiende export van veel winstgevender meel. Het geld werd ondermeer gebruikt voor de aanleg van een fijnmazig net aan spoorwegen en dankzij een hoogontwikkelde elektrische industrie was Hongarije het eerste land dat lokale elektriciteitscentrales tot een nationaal net aan elkaar wist te sluiten.
Uiteraard profiteerde de hoofdstad het sterkste van al die ontwikkelingen. Boedapest groeide in een razend tempo, maar dat ging niet zonder problemen. Al in de achttiende eeuw was buiten de stadsmuren van Pest een nieuwe wijk ontstaan met handwerkslieden die werkplaatsen opzetten in wat tot dan toe landbouwland en boomgaarden waren. Het was een ongecontroleerde ontwikkeling en de stad miste de nodige structuur. De openbare diensten, het openbaar vervoer en de stadsplanning waren geheel niet berekend op de snelle groei. Daarom werd in 1870 besloten tot de oprichting van een speciale Hoofdstedelijke Raad van Openbare Werken onder leiding van Frigyes Podmaniczky, die de grondslagen legde voor de nieuwe stadsontwikkeling. De raad schreef in 1871 een internationale prijsvraag uit en koos op basis van de inzendingen voor de ontwikkeling van een drietal ringwegen, naar Weens voorbeeld. Daarnaast zou het bestaande stelsel van radiaalstraten verder worden uitgewerkt, ondermeer met een vijfde radiaalstraat van het centrum naar het nieuw te ontwikkelen Stadspark, de 2,5 kilometer lange Sugár út (Boulevard of ook wel Radiaalstraat), tegenwoordig Andrássy út.
Baron Podmaniczky was een sleutelfiguur in deze ontwikkeling. Zoals veel adellijke Hongaarse jongeren bracht hij zijn jeugd vooral feestend en flirtend door, tot hij in 1848 betrokken raakte bij de Hongaarse opstand tegen de Habsburgers. Adellijke Hongaarse officieren werden na het neerslaan ervan veelal verplicht om als gewoon soldaat in het Oostenrijkse leger te dienen, en ook Podmaniczky moest er twee jaar aan geloven. Na zijn ontslag uit dienst beproefde hij zijn geluk als schrijver, maar als stadsplanner vond hij uiteindelijk zijn ware bestemming. Altijd gekleed in een geruite broek en een hoge hoed, had hij de bijnaam ‘de geruite baron’. Hij was verantwoordelijk voor de belangrijkste stadsuitbreidingsprojecten van die jaren zoals de bouw van de Andrássy út , voor de aanleg van het waterleidingssysteem, de oprichting van de markthallen en het bestraten van de grotendeels ongeplaveide wegen in de stad.
De eerste ideeën voor de aanleg van een straat als de Andrássy út waren al ouder. Het was Lajos Kossuth, de latere leider van de revolutie van 1848, die in 1841 voor het eerst het idee opperde voor de aanleg van een promenade, dwars door de buitenwijk Terézváros (Theresastad). Maar pas in 1872 kreeg de straat, geïnspireerd op de stedenbouwkundige ideeën van de voor de herstructurering van Parijs verantwoordelijke Franse architect baron Georges-Eugène Haussmann, zijn beslag. En hoewel de Champs-Elysée model stond voor de Andrássy út, werd de Hongaarse navolger veel bescheidener van opzet.
Het aanvankelijke plan om een brede hoofdweg te bouwen met daarnaast twee bermen en nog twee zijstroken werd alleen in het laatste deel van de boulevard uitgevoerd. Voor de bouw van de pronkstraat, die zo’n veertien jaar in beslag nam, moesten in totaal 219 éénverdiepinghuizen wijken ten behoeve van de bouw van 131 appartementencomplexen. Voor de voormalige bewoners was in de nieuwe straat geen plaats: de Andrássy út was van meet af aan bestemd voor de zeer welgestelden. Om die reden werd in de straat ook geen openbaar vervoer toegelaten. (....)



Duizenden nieuwe woorden

Het einde van de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw waren in heel Centraal-Europa een tijd van ontwakend nationaal bewustzijn, en net als bijvoorbeeld in Duitsland, Kroatië en Tsjechië speelde in Hongarije de taal een heel belangrijke rol in dat proces. Het Hongaars, lid van de Fins-Oegrische taalgroep, neemt binnen de Europese talen een unieke positie in. De enige talen waaraan het verwant is, zijn het Fins (en het nauw daaraan verwante Ests) en een aantal kleinere talen in de Oeral. Maar de oorsprong van al die talen moet vermoedelijk nog verder naar het oosten worden gezocht.
Wie voor het eerst Hongaars hoort spreken, of een geschreven tekst ziet, heeft het gevoel geen enkel bekend woord tegen te komen. Helemaal terecht is dat niet, want de taal heeft in de loop van de eeuwen constant aan vreemde invloeden blootgestaan en heel wat woorden uit andere talen geabsorbeerd, ondermeer uit het Turks en het Slavisch, maar ook uit het Latijn, Duits, Frans, Italiaans, Jiddisch en zelfs uit het Iraans. Zo kun je in het Hongaars mazli hebben, maar ook pech. Feit blijft dat de grammaticale structuur en ook een groot deel van de woordenschat radicaal afwijken van de Indo-Europese talen. Net als bijvoorbeeld het Turks werkt het Hongaars vooral met postposities, woorddelen die achter het hoofdwoord worden geplakt en onze voorzetsels, hulpwerkwoorden en bezittelijke voornaamwoorden vervangen. Niet alleen de woordvolgorde, maar ook andere zaken worden omgedraaid. Zo komt in Hongarije de familienaam vóór de voornaam en schrijf je bij data eerst het jaar, dan de maand en dan de dag. Dat het Hongaars zo afwijkend is van de talen in de omgeving, is een bron van nationale trots, maar het droeg er ook toe bij dat de Hongaarse elite lange tijd de voorkeur aan andere talen gaf. Tot in de negentiende eeuw, langer dan waar ook in Europa, was Latijn de officiële taal, die ook in het Hongaarse parlement werd gesproken en die werd gebruikt om officiële data, zoals geboortegegevens, te registreren. Daarnaast sprak de adel Duits in navolging van het Weense hof. Boedapest was tot ver in de negentiende eeuw eerder een Duitstalige dan een Hongaarse stad, en een componist als Franz Liszt (Liszt Ferenc) voelde zich weliswaar een echte Hongaar, maar heeft de taal nooit goed geleerd.
Aan het eind van de achttiende eeuw kwam er een beweging op gang om het Hongaars, op dat moment een sterk verarmde taal die vooral gesproken werd door ongeletterde boeren, nieuw leven in te blazen. De man die daar een doorslaggevende rol in speelde, was de jurist en schrijver Ferenc Kazinczy. Kazinczy, geboren in het huidige Roemenië, studeerde aanvankelijk rechten en werkte als advocaat in Pest. In 1785 werd hij benoemd tot schoolinspecteur in Kassa (het huidige Slowaakse Kosice). In dezelfde tijd richtte hij het tijdschrift Magyar Muzeum op, dat overigens maar een kort leven beschoren was. Omdat Kazinczy zich realiseerde dat het Hongaars, onontwikkeld als het was, ontoereikend was voor echte literatuur, begon hij zich toe te leggen op een herleving van de taal. Hij onderzocht oude bronnen om de woordenschat aan te vullen met vergeten woorden, vertaalde belangrijke buitenlandse schrijvers zoals Lessing, Goethe, Molière en Shakespeare in het Hongaars en bedacht duizenden woorden om lacunes op te vullen. Daarbij verhief hij streekwoorden tot algemene begrippen, gaf oude woorden een nieuwe betekenis, vertaalde Duitse termen letterlijk in het Hongaars en bedacht, zo nodig, ook totaal nieuwe begrippen. Omdat Hongaars op dat moment eigenlijk geen geschreven taal meer was, legde hij bovendien spelling- en grammaticaregels vast.
Een deel van zijn vertaalwerk deed hij in de gevangenis, waar hij zes jaar doorbracht vanwege zijn deelname aan de Martinovicsrevolte, een mislukte poging van een groep Hongaarse Jacobijnen om in navolging van de Fransen een revolutie te beginnen. Net als de andere leden van de groep werd Kazinczy aanvankelijk ter dood veroordeeld, maar zijn straf werd in levenslang omgezet. De meesten van zijn medesamenzweerders werden terechtgesteld op een veld, niet ver van het huidige Délistation (het Zuiderstation) in Boeda, een stuk land dat daarom vandaag de dag als Vérmező (Bloedveld) te boek staat. Kazinczy behoorde tot een van de eerste leden van de Hongaarse Academie van Wetenschappen. Hij stierf in 1830 aan cholera. In de Nationale Galerie hangt een portret van hem.

donderdag 30 oktober 2008

ENGELSE LES

Slechts 54 procent van de net afgestudeerde Hongaarse economen schijnt Engels te spreken. Bij studenten van de Technische Universiteit is het met de talenkennis nog slechter gesteld. Daar spreekt slechts 38 procent Engels. Dat is opmerkelijk, want al die studenten hebben toch al op de middelbare school een buitenlandse taal, in de meeste gevallen Engels, gehad.
Sinds kort geef ik Engelse les aan een groep vrouwen in een dorp in de buurt. Iedere week anderhalf uur. Bij de eerste les zei eentje aan het einde wat bedremmeld: "Ik dacht dat we met het alfabet zouden beginnen. Ik had nooit gedacht dat ik de eerste les meteen zou praten."
Bijna al mijn leerlingen hebben ooit Engels gehad, maar geen van hen spreekt de taal. Na drie lessen kwam één van hen naar me toe: of ik haar dochter Kiti, iets van dertien jaar oud, misschien bijles wilde geven? Het meisje komt er op school helemaal niet uit met de Engels les.
De week erop zat Kiti verlegen op mij te wachten. Toen ik haar vroeg wat volgens haar het probleem was, keek ze me verlegen aan. De woorden, zei ze, die kon ze maar niet onthouden. Ze liet me haar schoolboek zien. Het laatste stuk dat ze op school behandeld hadden, een of ander duf verhaaltje over jongeren die aan een modeontwerpwedstrijd gingen meedoen, vertaalde ze vrij vlot.
Maar zodra ik met de woorden uit dat stukje eenvoudige vragen begon te stellen, ging het mis. In het juiste zinnetje wist ze wel dat fashion mode betekende, maar eerlijk is eerlijk, hoe vaak gebruik je normaal het woord fashion? Vermoedelijk was het lesje als 'typisch jongerenonderwerp' bedoeld, maar je hoeft Kiti maar aan te kijken om te weten dat mode niet haar eerste interesse is. Maar een simpel zinnetje als 'do you know what this is?' ging haar begrip te boven. Engels praten, bekende ze, deden ze op school nooit. De les bestond uit vertalen en grammatica, niets anders.
Ze is geen uitzondering. Ik ken een jongetje dat een heel boek aan woordjes uit zijn hoofd kende, zonder van een van de woorden ook maar de uitspraak te weten. Die woorden werden iedere les schriftelijk overhoord. Als je dan thuis ook nog eens een tv hebt staan, waarin alles wordt nagesynchroniseerd, wordt het leren van een vreemde taal een onmogelijke opgave.
In mijn eerste les met de vrouwen zat iedereen wat stijf en afwachtend. Je voelde hoe het vroeger op school geweest moest zijn, toen ze tegenover elkaar en tegenover de leraar niet hadden durven bekennen dat ze geen woord van de les begrepen hadden, en toen een taal leren net als in Kiti's klas een kwestie van woordjes stampen en tekst vertalen was.
Maar na een les of vier durven ze allemaal hun mond open te doen. Ze durven te praten, ze maken grapjes over hun eigen fouten en ze zeggen als ze geen donder van snappen van wat ik ze net heb uitgelegd.
Aan het einde van mijn eerste les met Kiti realiseerde ik me dat ik haar eigenlijk met haar moeder in één klas zou moeten stoppen. Haar moeder gebruikt na een paar lessen de paar zinnen die ze inmiddels kent al met meer zelfvertrouwen dan haar dochter.
"Rampzalig," noemt ze het taalonderwijs dat haar dochter krijgt. Helaas verklaart Kiti's geval wel waarom zoveel studenten zeggen dat ze geen buitenlandse taal spreken. Spreken doen ze de taal namelijk echt niet. Ze kunnen hooguit een stukje vertalen.

zaterdag 25 oktober 2008

WIZZKID

Sinds hij als kleuter een tv-serie zag over een jongetje dat met een magisch potlood echte dingen kon tekenen, wilde Dániel Rátai zoiets ook kunnen. Toen zijn oudere broertje op school perspectief tekenen leerde, probeerde hij dat te imiteren, al leidde dat alleen maar tot gefrusteerde gaten in het papeir. Beeldhouwer of auto-ontwerper leek hem een tijdlang ook een mooi beroep, omdat allebei uiteindelijk een driedimensionaal product opleveren.
Maar het werd een IT-opleiding op de HTS, en daar wist de destijds 19-jarige Hongaar zijn droom te realiseren. Met eigen ontworpen software, een rood-groen 3D-brilletje en simpele objecten als kerstboomlampjes en een bureaulampstandaard veranderde hij zijn pc in een echte 3D-werkomgeving. Het prototype van Leonar3Do was geboren.
Dat was in 2004. Rátai won met zijn prototype diverse Hongaarse en internationale innovatieprijzen en kreeg steun van Hongaars innovatiefondsen om het systeem te professionaliseren. Inmiddels is Leonar3Do zover dat voor het einde van het jaar de testproductie begint.
Het systeem is plug-and-play. Een speciaal 3D-brilletje, twee kleine sensoren bovenop de monitor en een speciale pen, allen verbonden met een console ter grootte van een sigarenkistje: meer is er niet nodig om van een gewone PC met normaal TFT-scherm een driedimensionale werkomgeving te maken.
Als de gebruiker de bril opzet, doemt de virtuele 3D-werkruimte op, niet op het scherm, zoals bij 3D-plaatjes op een gewone computer, maar ervoor, zoals bij een 3D-film of bij speciale 3D-monitoren. De pen is tekengereedschap en 3D-muis. Teken een vorm in de lucht en die zweeft onmiddellijk voor je ogen.
Het systeem is zo simpel, dat ook kinderen het snappen. De gebruiker hoeft niets te weten van 3D-begrippen als voxels of polygonen. “Het programma zorgt voor realtime optimalisatie van de polygonen, de eenheden waaruit 3D-figuren worden opgebouwd. Met andere woorden: wat je met de pen doet, wordt meteen in optimaal beeld omgezet,” zegt Rátai.
Met de pen manipuleer en draai je de vormen, terwijl de letters van het keyboard worden gebruikt voor commando’s. Zo staat de D voor draw, tekenen, R voor roteren en G voor gravitatie. Tik die laatste letter in, en de objecten vallen op de virtuele grond.
Rátai hoopt de console volgend jaar echt op de markt te brengen, via 3D for All, het bedrijf dat hij met steun van zijn familie opzette, of via een grotere producent. Wie dat is, kan hij niet zeggen. Maar de belangstelling is enorm sinds Leonar3Do op de jaarlijkse internationale vakbeurs voor computer graphics SIGGRAPH werd gepresenteerd.
Het systeem zal naar zijn verwachting rond de 800 euro gaan kosten, een fractie van de kosten van bestaande 3D-systemen. ,,Om de mogelijkheden van Leonar3Do met andere systemen te realiseren, heb je op zijn minst een 3D-monitor nodig en peperdure grafische software. Dan ben je snel duizenden euro’s kwijt,”zegt Rátai.
Maar hij heeft de naam van zijn bedrijf, 3D for All, niet voor niets gekozen. Wat hem betreft moet 3D binnen ieders handbereik komen. Zelf denkt hij in de eerste plaats aan educatieve toepassingen. ,,Stel je voor hoe veel interessanter een chemieles wordt, als de leraar de structuur van een molecule driedimensionaal kan tekenen,” zegt hij.
Het systeem leent zich ook voor virtuele spelen die nu nog gecompliceerde hardware als speciale helmen en handschoenen vereisen. Rátai heeft daar niets tegen, maar het heeft niet echt zijn belangstelling. ,,Dat moeten anderen maar doen.” Zelf concentreert hij zich op andere toepassingen. Zo is er al randapparatuur voor Leonar3Do, om 3D beelden met een gewone projector te projecteren. ,,Toeschouwers hebben niets anders nodig dan een kartonnen 3D-brilletje,’’ zegt Rátai.
Ook ziet hij mogelijkheden in de combinatie van Leonar3Do in combinatie met andere software, zoals de aerodynamicasimulatie die hij ooit schreef. ,,Met dat programma kun je ook de gedragingen van zachte materialen, bijvoorbeeld een parachute simuleren. Dat kan vergelijkbare software niet.” Maar voorlopig staat dat project op een zijspoor, zegt hij: ,,Eerst wil ik Leonar3Do echt opstarten.”

maandag 20 oktober 2008

KLEINE SCHOLEN

In het Oost-Hongaarse Biri hebben de schoolkinderen de afgelopen weken in de kou gezeten. September en oktober kenden al een paar frisse dagen, maar de gemeente heeft geen geld meer om de energierekening te betalen. De schuld bij het gasbedrijf beloopt 17 milioen forint, 68 duizend euro. Ook bij het electriciteitsbedrijf heeft het dorp schulden, al is de stroom nog niet afgezet.
Hongarije worstelt al jaren met een politieke discussie over kleine scholen. De oppositie verzet zich fel tegen sluiting, maar handhaving van de dorpsschooltjes is een enorme geldverspilling. Biri telt zo'n 1400 inwoners. De kleuterschool heeft pakweg veertig leerlingen, de lagere school 38. De 38 kinderen hebben vijf onderwijzers, plus twee die met zwangerschapsverlof zijn en twee die op ziektegeld zitten.
Een belangrijk argument voor dorpsschooltjes is dat ouders met kinderen wegtrekken als er geen school is. Ik zeg niets over het nut van een kleuterschool om ouders aan een dorp te binden. Maar ouders met kinderen in de lagere schoolleeftijd hebben ook goede reden om weg te trekken als die school te klein is. Ambitieuze leraren nemen namelijk geen baan op een dorpsschool met slechts handje vol leerlingen.
Ik heb het debat rond sluiting van zo'n kleine school een paar jaar geleden van nabij gevolgd. In een buurdorp nabij ons weekendhuis was een lagere school met eerst 25, en uiteindelijk 14 leerlingen. Eén van de argumenten van de ouders tegen sluiting was, net als overigens in Biri, dat je de kinderen toch niet kon aandoen om 's ochtends en 's avonds te kleumen in de streekbus.
De hoofdonderwijs was een smoezelige dronkenlap die je met geen tang had willen vastpakken, de onderwijzeressen vriendelijke néni's (tantes) die het vast goed bedoelden, maar die hun opleiding lang, lang geleden hadden gehad en van bijscholing niet hadden gehoord. Engelse les werd gegeven door de burgemeester, met wie je best een simpel gesprek in het Engels kunt voeren, maar meer ook niet. Eén meisje dat ik ken, sprak na vier jaar 'les' nog letterlijk geen woord Engels en van de tekst in haar lesboek begreep ze niets.
Ouders die goed onderwijs voor hun kinderen wilden, stuurden hen al naar het naburige dorp, vijf kilometer verderop, waar een veel grotere school is met een centrale functie in de regio.
Twee jaar geleden is het schooltje uiteindelijk gesloten. Het dorp heeft van het geld dat overbleef, een busje aangeschaft, waarmee de kinderen 's ochtends naar school worden gebracht, zodat ze niet op de bushalte hoeven te kleumen. Bovendien kunnen anderen ook van die dorpsbus gebruik maken. In het weekend gaan bejaarden er bijvoorbeeld mee op stap en als de lokale volksdansgroep ergens moet optreden, kunnen ze de bus gebruiken.
Het scheelt het dorp niet alleen geld, het zorgt er ook voor dat de kinderen aanzienlijk beter onderwijs krijgen. Op de school in het buurdorp is een echte Engelse leraar, er is een computerlokaal, een gymzaal, een gymleraar en een plein om te sporten, allemaal voorzieningen die de oude school miste. Het dorp heeft het vroegere schoolgebouw, een monumentaal oud landhuis (zie foto), kunnen verkopen.
Ondanks alle tegenwerpingen vooraf is niemand er slechter van geworden, behalve misschien de leraren van het oude schooltje, die met hun kwaliteiten en het teruglopende leerlingenaantal in Hongarije waarschijnlijk geen nieuwe baan hebben kunnen vinden. Maar persoonlijk denk ik dat het belang van de kinderen in zo'n geval toch voorgaat.

vrijdag 17 oktober 2008

PRESIDENT

De Hongaarse president Sólyom brengt vanaf zondag drie dagen lang een bezoek aan het Hortobagyi Nationale Park en andere natuurgebieden in de regio. Een dag eerder verschijnt Solyom niet op de nationale top waar premier Gyurcsány alle partijen, werkgevers, werknemers en deskundigen voor heeft uitgenodigd om te praten over de mondiale en vooral ook de lokale financiële krisis.
Het is maar waar je prioriteiten liggen. Sólyom, die afgelopen week ook al afwezig was, omdat hij in Jordanië verbleef, heeft bij zijn aantreden verklaard dat hij een 'groene' president wil zijn. Zijn prioriteiten liggen momenteel blijkbaar bij varen over de Tisza en het bekijken van lokaal aardewerk en de kunsten van paardenherders op de poesta, in plaats van bij de diepe financiële krisis waar het land waarvan hij staatshoofd is, in dreigt te storten.
Zijn reden om niet te komen: "Zo werkt de staat niet." Zo werkt de staat niet? Het schijnt dat Sólyom denkt (althans, zoiets heeft hij gezegd) dat de bedoeling van de top is om een nieuw regeringsprogramma te aanvaarden. Van de voormalige voorzitter van het Hongaarse Constitutionele Hof mag je meer intelligentie verwachten.
Klaarblijkelijk vindt Sólyom het anti-constitutioneel als je als regering buiten het parlement met alle geledingen van de samenleving wil praten om oplossingen voor nationale problemen te zoeken. Geen idee wat de man van de Nederlandse Sociaal-Economische Raad (SER) zou denken, waarin dit soort overleg is geïnstitutionaliseerd.
Oppositieleider Viktor Orbán heeft wel toegezegd te komen, al wil hij zijn spreektijd vooral gebruiken om de huidige regering de schuld van de krisis te geven, alsof die ook maar iets kan doen aan de teloorgang van Lehman Brothers, die de aanleiding was voor deze wereldwijde financiele krisis. Maar Sólyom's besluit heeft wel tot gevolg dat bijvoorbeeld de president van het Constitutionele Hof ook niet komt. En oud-president Ferenc Madl zal zijn gezicht ook niet laten zien.
Toen Sólyom gekozen werd, had ik grote verwachtingen. Gezien zijn achtergrond als voormalig voorzitter van het Constitutionele Hof en als overtuigd milieuactivist leek het me een man die in staat zou zijn de gespleten samenleving te helen. Dat scheen de liberale SzDSz ook te denken: vandaar dat de partij, door zich van stemming te onthouden, de verkiezing van deze door de oppositie naar voren geschoven kandidaat mogelijk maakte.
Maar hij heeft zich ontpopt als een man die op essentiele momenten zijn mond houdt. Hij staat niet boven de partijen, maar is een conservatief politicus, die weigert de hand te schudden van mensen die hem politiek niet aanstaan en zich in de politiek mengt door wetten die hem niet aanstaan, met een beroep op de grondwet niet te ondertekenen. En die nu, terwijl zijn land echt in de grootste problemen verkeert, grijze runderen gaat bekijken op de poesta. Want er zijn nu eenmaal andere prioriteiten dat een economisch systeem dat in elkaar stort.

zondag 12 oktober 2008

KERNAFVAL

Op 6 oktober heeft Hongarije een nieuwe permanente opslagfaciliteit voor laag- en middelradioactief afval bij het dorpje Bátaapáti geopend. De nieuwe faciliteit moet een einde maken aan de opslagproblemen bij de Hongaarse kerncentrale in Paks. Op korte termijn worden zo’n 3000 vaten vast afval van Paks naar de nieuwe opslagfaciliteit overgebracht. Daar worden ze tijdelijk bovengronds opgeslagen, tot de ondergrondse voorziening gereed is.
Permanente opslag vindt plaats in een 17tal 200 tot 250 meter diepe schachten in een granietformatie net buiten het 440 zielen tellende dorp. Langs die schachten komt een reeks zijkamers, die ieder op zich weer zestien betonnen segmenten bevatten waarin de afvalvaten worden opgeslagen.
De opslagkamers worden van achter af systematisch opgevuld. Iedere kamer kan 7000 vaten van 200 liter bevatten. Eenmaal opgevuld wordt ieder segment massief volgestort met een mengsel van beton en graniet. Dat moet mede voorkomen dat grondwater, dat van nature in granietformaties aanwezig is, de vaten kan bereiken.
De opslagfaciliteit heeft voldoende capaciteit voor al het laag- en middelactief radioactief afval dat de centrale in Paks tijdens zijn hele levensduur produceert. “Er is nog geen rekening gehouden met plannen om de levensduur van de centrale te verlengen, maar de geologische omstandigheden zijn zodanig dat uitbreiding mogelijk is,” aldus Dr. József Rónaky, directeur-generaal van de Hongaarse Atoom Energie Autoriteit.
De nieuwe opslagfaciliteit lost overigens niet het probleem op van het hoogactief afval dat Paks tijdelijk moet opslaan, omdat de Russen hun voorwaarden voor opwerking van dat soort afval een aantal jaren geleden hebben gewijzigd. In de communistische tijd nam de Sovjet-Unie dat afval gewoon terug, later ging de prijs omhoog en nu zouden de Hongaren het afval dat na opwerking overblijft, weer terug moeten nemen.
Daarom blijft hoogactief afval nu in Hongarije. Het ligt in een tijdelijke opslag bij Paks, die volgens Rónaky voldoet voor de komende 50 jaar. Maar Hongarije onderzoekt momenteel of in eigen land mogelijkheden zijn voor permanente opslag van hoogactief afval. Volgens Rónaky zijn er stabiele kleisteenformaties die zich daartoe zouden lenen, maar erkent dat het nog wel even zal duren voordat zo'n faciliteit er daadwerkelijk komt: "Nergens ter wereld bestaat op dit moment een permanente opslag voor hoogactief afval."
De kans is overigens groot dat verzet tegen zo’n faciliteit groot wordt. Ook de huidige opslagfaciliteit is niet zonder slag of stoot tot stand gekomen Een naburige gemeente wees de bouw van een opslag begin jaren negentig af.
Bátaapáti kreeg uiteindelijk in ruil voor toestemming een groot bedrag in de gemeentekas. Dat geld is ondermeer in de bouw van nieuwe bushokjes geinvesteerd, maar ook in een rotonde bij de afslag die naar de opslagfaciliteit leidt. Dat suggereert een enorme stoet vrachtverkeer, maar dat loopt wel los. Kernafval is gevaarlijk, maar niet erg omvangrijk. Afgezien van de 3000 vaten die nu al in Paks liggen, gaat het om pakweg 100 vaten per jaar.
De opslagfaciliteit is inmiddels de belangrijkste werkgever van het dorp, dat daarvoor eigenlijk alleen bekend was vanwege de wijn die er wordt geproduceerd. De werkloosheid is van dik over de tien procent teruggelopen naar een procent of zes. Het complex moet bovendien een toeristische trekpleister voor het dorp worden. Belangstellenden kunnen het eerste deel van de mijngang bezoeken, waar een tentoonstelling is ingericht over kernenergie en de opslag van kernafval.

maandag 29 september 2008

OOGSTFEEST


De hoofdweg in Nézsa is geblokkeerd door een bont gezelschap: een kar, mensen te paard, vrouwen in bont bestikte klederdracht, mannen in witte hemden, zwarte broeken, paardrijlaarsen en een zwarte hoed met een brede rand. En een paar dorpelingen die zich opzichtig als zigeuner hebben uitgedost. Het is september. Szüret, oogstfeest.
De stoet trekt langzaam door het dorp, om bij ieder hek even te pauseren, een deuntje te spelen, een rondje te dansen en vooral een slokje te drinken. Zo'n optocht duurt een paar uur, en naarmate de tijd vordert, wordt het tempo steeds trager en de dronken joligheid steeds groter.
Toepasselijk, want de aanleiding voor het spektakel is de druivenoogst, en dus de aanstaande productie van - in de Cserhát eerlijk gezegd niet al te beste - huiswijn. Een kennis van ons die een manage heeft, heeft het er in september druk mee: haar paarden, plus een paar ruiters, zijn dan in alle dorpen gewild.
Een echte szüret kan namelijk niet zonder een aantal vaste types. Er lopen rovers in mee, ruiters en paardenherders, een 'dorpsagent' en een 'Slovaak' zijn ook onmisbaar, net als een rechter, een gans en dus als zigeuners verklede dorpelingen, die meisjes kussens en dansend door de straten gaan, op muziek die geleverd wordt door een orkestje dat meestal uit echte zigeuners bestaat.
Iedereen zal je vertellen dat het een oude traditie is, maar daar is wel wat op af te dingen. Begin jaren negentig zag je sporadisch een oogstfeest in de streek, maar het gebruik was feitelijk uitgestorven. En om begrijpelijke redenen.
De szüret stamt namelijk uit de feodale tijd. Aan het eind van de oogst trokken de landarbeiders in een soort carnevalsstoet naar het huis van de landheer, waar ze werden onthaald op een feestmaaltijd. Het was een gelegenheid waarbij ze, met een verkleedpartij, liedjes en grappen, een keer de kans kregen te zeggen wat ze op hun hart hadden zonder dat de landheer hen dat kwalijk nam.
Zo'n feodaal gebruik paste natuurlijk niet onder het communisme. Spotten met het systeem was in die dagen sowieso niet zo verstandig. Dus de szüret verdween. Inmiddels heeft vrijwel ieder dorp in de streek weer een oogstoptocht. Een eeuwenoude traditie.... op zijn manier.

zaterdag 27 september 2008

WOEKERAARS

De Hongaarse regering werkt aan een systeem van microleningen met hele lage rentes dat moet voorkomen dat arme gezinnen, vooral zigeuners op het platteland, slachtoffer worden van woekeraars. Volgens het ministerie van sociale zaken leven zo’n 200000 families in de greep van illegale geldschieters, die leningen verstrekken met rentepercentages van tussen de 50 en 100 procent per maand.
“Ik krijg maandelijks 200000 forint (800 euro) steun en kinderbijslag, maar we moeten leven van 20000 forint,” aldus een man met zes kinderen in een dorp in de buurt van Szerencs. Als hij op het postkantoor zijn geld ophaalt, staat zijn schuldeiser al bij de deur te wachten.
Hij wil anoniem blijven, want praten met de pers is riskant. In het Zuid-Hongaarse Drávapiski moest een familie eerder dit jaar vluchten, nadat ze aan een tv-station hadden verteld hoe woekeraars hun huis hadden afgepakt.
De man leende zeven jaar geleden 20000 forint, waarom weet hij niet eens meer. Sindsdien verdubbelt zijn schuld maandelijks. Niet betalen is geen optie. Deze zomer werd een elfjarig meisje ontvoerd om haar ouders tot afbetaling te dwingen. Gezinnen die niet kunnen aflossen, zien hun eigendommen in vlammen opgaan of worden gedwongen hun huis af te staan. Volgens Zoltán Mali, burgemeester van Drávapiski, zijn er rond dat dorp zo’n honderd gezinnen op die manier op straat komen te staan. Heel wat slachtoffers kiezen uiteindelijk voor zelfmoord als enige uitweg uit de ellende.
Het zijn vooral arme Roma in het arme oosten en zuiden van Hongarije die in de greep van woekeraars raken, maar ook de geldschieters zelf zijn overwegend zigeuners. Dat maakt de aanpak van het probleem nog moeilijker. De slachtoffers zijn bang voor hun afpersers, maar ook voor de politie en ze zijn niet snel geneigd een mede-Roma aan te geven. In april dit jaar raakten politieagenten die een woekeraar wilde arresteren, in een rel verwikkeld toen zo’n honderd mensen diens huis kwamen verdedigen.
Wie tegen de afpersers in verzet komt, loopt serieuze risico’s. Burgemeester Mali, die in eigen dorp een campagne is gestart om mensen van woekerleningen af te houden, werd onlangs in de kroeg bedreigd en trof begin september zijn hond vermoord aan, volgens hem een duidelijke waarschuwing vanwege zijn activiteiten.
De leningen zijn een enorm probleem geworden sinds in 1990, na de val van het communisme, de wettelijke maximumrente werd afgeschaft. Dat zette de deur open voor illegale en legale woekerpraktijken. Zo adverteert de geldverstrekker Provident openlijk op tv met snelle leningen met een rente van 250 procent op jaarbasis. In vergelijking met de rentetarieven van dorpswoekeraars is dat een koopje, maar Provident eist een vast maandinkomen en is daardoor geen optie voor arme, werkloze zigeuners.
Enkele dorpsburgemeesters pleiten voor herinvoering van de maximumrente. Ook de regering onderzoekt die mogelijkheid, maar volgens sommige economen druist die maatregel in tegen de principes van de vrije markteconomie.
Een andere optie is de aanpak van illegale geldschieters via de belasting. Op beperkte schaal gebeurt dat al. Zo kreeg een woekeraar in Oost-Hongarije dit jaar een naheffing van 680000 euro opgelegd. Moeilijk is het niet, want in de doodarme dorpen vallen de woekeraars meteen op: ze hebben het enige nieuwe huis in het dorp en rijden in nieuwe, dure auto’s, zonder dat ze daar een inkomen uit een goede baan tegenover kunnen stellen.
Maar echt verdwijnen zal het probleem alleen, als woekeraars hun klanten verliezen. Er zijn inmiddels stripverhalen die de haast analfabete dorpelingen voor de uitzuigleningen waarschuwen. Minister van sociale zaken Erika Szücs hoopt daarnaast dat de nieuwe, goedkope microleningen de woekerleningen uiteindelijk uit de markt zullen drukken.

zondag 21 september 2008

RAMEN

Er zijn van die dingen die ik nooit zal begrijpen. Neem de timmerman die we hadden gevraagd om de ramen in ons huis te vernieuwen. Toen ik hem belde was hij enthousiast, zo enthousiast dat hij de volgende dag met twee man voor de deur stond, al zei hij er meteen bij dat hij de eerst komende vijf weken geen tijd zou hebben, omdat hij met een flinke klus zat. Maar hij zou in ieder geval een offerte maken, zodat we wisten wat het zou gaan kosten.
Het was een behoorlijke opdracht: Een viertal dubbele grote ramen en twee balkondeuren aan de voorkant die vernieuwd moesten worden en van dubbel glas voorzien, plus de ramen en deuren van een nieuw te bouwen halletje en de werkkamer aan de achterkant. Ik schat al met al zo'n 2,5 miljoen forint, een dikke tienduizend euro. Zo niet meer.
Ik schat, want een begroting hebben we nooit gezien. De timmerman gaf tal van goede adviezen en maakte een buitengewoon aardige, en bekwame indruk. Hij vertrok met een bladzijde vol maten, en dat was min of meer het laatste dat we van hem hoorden.
Telefoontjes bleven onbeantwoord, op één SMS'je reageerde hij wel, met de belofte de volgende dag terug te bellen, maar niets. Nog één keer hebben we hem te pakken gekregen, en wederom beloofde hij twee dagen later écht met de begroting te komen, maar niets.
Het is ons eerlijk gezegd nooit eerder overkomen, maar van anderen ken ik legio vergelijkbare verhalen: een vriend die maanden geprobeerd heeft een bobcat, zo'n klein buldozertje, te huren en iedere keer weer beloofde iemand hem de volgende dag met bobcat en al voor de deur te staan, en steeds weer zat hij vergeefs te wachten.
Ik heb er geen verklaring voor, zeker in het geval van de timmerman niet. Een opdracht van 2,5 miljoen laat je toch niet zomaar schieten, zeker niet in een periode waarin het niet zo goed gaat in de bouw. Misschien is hij ziek geworden, maar dan had hij dat natuurlijk best kunnen zeggen. Het zou ook nog kunnen dat hij het teveel werk vond, en dat niet durfde te zeggen, maar aan de andere kant: we hadden zijn naam van onze buren, waar hij ook alle ramen vervangen heeft. Mooi werk, ik kan niet anders zeggen.
Maar uiteindelijk ben ik er niet helemaal rouwig om. Geinspireerd door het Nederlandse idee van voorzetramen (hier niet te krijgen hebben we inmiddels zelf een andere oplossing bedacht, waarbij we de bestaande ramen van nieuw dubbel glas hebben voorzien. Het ziet er goed uit, en kost vermoedelijk maar een fractie van wat het anders gekost zou hebben. Het spaart bovendien enkele bomen het leven. Maar toch, ik zal het nooit echt begrijpen.

woensdag 10 september 2008

EENZAME STEUN

Rusland's optreden in Georgië kan in Hongarije op weinig steun rekenen. Ook premier Gyurcsány, die om economische redenen goede banden met Moskou onderhoudt, heeft het Russische optreden in Zuid-Ossetië afgekeurd. En zijn politieke tegenstander Viktor Orbán is het voor de afwisseling roerend met hem eens.
Maar niet iedereen denkt er zo over. Premier Putin krijgt Hongaarse steun uit onverwachte hoek: van de Jobbik, de extreem-rechtse partij die dagelijk in een tent op het Szabadságtér in Budapest demonstreert tegen het Sovjet-monument dat daar staat.
De Jobbik steunen "het recht van Rusland om zijn burgers in Zuid-Ossetië en Abchazië te verdedigen". Jobbik-vicevoorzitter Zoltan Füzessy kan zich indenken dat aanhangers verbaasd zullen zijn over deze steun aan Rusland, maar die verbazing is volgens hem niet terecht: het Rusland van vandaag is namelijk niet de Sovjet-Unie van destijds. In tegenstelling tot Hongarije, waar "de communisten 18 jaar geleden op hun plek zijn gebleven en de macht hebben gehouden met de volledige medewerking van het Westen".
Rusland, met aan het hoofd de ex-KGB'er Putin, is daarentegen een hele andere kwestie, aldus Füzessy. ,,Het nieuwe Rusland zou een natuurlijke keuze van Hongarije in de regio moeten zijn en de Jobbik zullen de heroverweging van de huidige en toekomstige diplomatieke en economische banden tussen Rusland en Hongarije dan ook ondersteunen."
Vermoedelijk is Füzessy het geheel eens met de Amerikaanse Democratische senator Chuck Schumer. Die vindt dat Amerika namelijk af moet zien van het opbouwen van een raketafweersysteem in Centraal-Europa.
Volgens Schumer, die overigens in het verleden ook tegen afweersystemen in Amerika zelf was, versterkt het rakerafweersysteem de relatie tussen Oost-Europa en de Navo, met echte troepen en matereel aan de grond. Het spot met Putin's droom om uiteindelijk de hegemonie van Rusland in Oost-Europa te herstellen.
Liever dan een afweerschild tegen Iraanse raketten te bouwen, wil Schumer zich van Rusland's steun voor een economische boycot tegen Iran verzekeren. Op die manier hoopt hij de regering in Teheran op de knieën te dwingen en te stoppen met de ontwikkeling van kernwapens. Dan is er meteen geen afweerschild meer nodig.
En waar kun je "Putin, een ouderwetse nationalist die ernaar streeft de macht en grootheid die Rusland voor de val van de Sovjet-Unie te herstellen" (Schumer's woorden) het blijste mee maken? Door hem in dat streven naar herstel van die hegemonie niet dwars te zitten, uiteraard. Per slot van rekening zou het nieuwe Rusland een natuurlijke keuze van landen in deze regio moeten zijn. Aldus de Jobbik.

zaterdag 30 augustus 2008

TREINABONNEMENT

Toen onze zoon naar de lagere school ging, kreeg hij een diákigazolvány, een identiteitsbewijs voor scholieren en studenten. Zelfs al ben je maar zes jaar oud, zonder dat kaartje krijg je geen korting op abonnementen voor het openbaar vervoer of kinderkaartjes in de trein. Je zou maar een vermomde volwassene zijn, niet waar?
Maar zoals wel vaker in Hongarije gaan mensen in praktijk vrij soepel met die soort aan het bureau bedachte regelneverij om. Niemand controleert ooit of een zes of achtjarige zo'n identiteitskaart echt bij zich heeft.
En dat is maar goed ook, want de kaart die hij op zijn zesde kreeg, heeft hij vandaag nog. Toevallig was deze week de eerste keer dat iemand dat ding nader bekeek. Het was de lokettiste bij het station in Vác, waar onze zoon een nieuw abonnement wilde kopen en zo braaf was zijn diákigazolvány bij de hand te houden.
Had hij dat niet gedaan, was er waarschijnlijk niets gebeurd, want zoals gezegd, niemand vraagt er ook naar. We hebben sinds maart abonnementen voor hem gekocht zonder een centje pijn.Maar nu dat ding voor haar neus heen en weer zwaarde, moest ze er natuurlijk een blik op werpen.
Ze zei er overigens niets van dat de zesjarige op de foto nog maar erg weinig overeenkomsten vertoonde met de doorgeschoten twaalfjarige die voor haar loket stond, maar wel over het feit dat hij volgens het identiteitsbewijs nog steeds in Budapest woonde. En een scholierenabonnement van Vác naar Budapest als je in Budapest woont, dat gaat dus niet.
Scholieren krijgen maar liefst 90 procent korting op een abonnement tussen de plaats waar ze wonen en de plek waar ze naar school gaan. Maar ja, je kunt wel zeggen dat je in Vác woont, maar je moet het ook nog eens kunnen bewíjzen natuurlijk. En dat kon hij niet.
Hij was op stap met zijn vader, en bij aankomst in Budapest besloten ze daar even te vragen hoe het nu verder moest. Weliswaar krijgt hij in de komende dagen op zijn nieuwe school een nieuwe identiteitskaart, maar zover is het nog niet.
De lokettist daar verwees hun naar één loket, waar een eindeloze rij mensen stond die allemaal hun eigen burocratische problemen op te lossen hadden. Daar konden ze een kérvény halen, een officieel formulier voor een verzoekschrift. Dat moest worden gevuld om in deze tussenperiode alsnog een abonnement aan te vragen.
De rij schoot niet op, en op goed moment besloten ze dat het station in Vác die formulieren toch ook wel zou hebben. Daar ging het vast sneller. De lokettiste in Vác reageerde echter totaal verbijsterd toen mijn zoon zich voor haar raampje vervoegde met het verzoek om een kérvény.
Hij legde uit wat er ook al weer aan de hand was. Ah, zei ze, dan kon hij gewoon op een blanco papier zijn naam, adres en zijn moeders naam invullen, daaronder uitleggen wat er aan de hand was en om een abonnement verzoeken.
Maar hij had om een formulier gevraagd, dus begon ze om zich heen te kijken. Een blanco papiertje, waar had ze nou een blanco papiertje? Haar oog viel op een of ander officieel schrijven op een prikbord. De onderste helft was blanco. Die scheurde ze zorgvuldig af en gaf mijn zoon zijn 'formulier'. Of hij dat thuis maar even wilde 'invullen'.
Ik heb de volgende dag maar gewoon een abonnement voor hem gekocht. Niemand die me om een diákigazolvány vroeg. Zoals gezegd, dat doen ze namelijk nooit.

maandag 25 augustus 2008

AFSCHEID VAN HET COMMUNISME

Met op de valreep drie gouden medailles hebben de laatste dagen van de Olympische Spelen voor de Hongaren nog wat goedgemaakt, maar de Spelen in Peking zullen toch de geschiedenisboekjes ingaan als een grote teleurstelling. Tien medailles, waarvan drie goud, vijf zilver en twee brons, dat is toch aanzienlijk minder dan de achttien (zes goud, zes zilver, zes brons) die Pál Schmidt, voorzitter van het Hongaarse Olympische Committee, vooraf had voorspeld.
De kranten stonden de afgelopen weken bol van de artikelen over wiens schuld het nu was dat de Olympische ploeg het zoveel slechter deed: de trainers, de sportbonden, het Olympisch Comitee en niet te vergeten natuurlijk de regering, die niet genoeg geld voor sport overheeft. Maar over één ding is weinig geschreven: dat de verwachtingen misschien simpelweg te hoog gespannen waren.
Twintig jaar geleden haalde Hongarije bij de spelen standaard meer dan 20 medailles. Bij de spelen in de jaren zeventig waren dat er zelfs ruim over de dertig. Zoiets mag verwachtingen scheppen, maar het waren andere tijden. De Hongaarse socioloog Miklós Hadas voorspelde enkele jaren geleden al dat Hongarije rekening moest gaan houden met minder medailles.
"De resultaten van voor de systeemwisseling waren het teken van de symbolische overinvestering in de sport," aldus Hadas dezer dagen in een commentaar. De communisten gebruikten sport om de wereld te laten zien hoe goed hun systeem was.
In de DDR leidde dat tot met anabole steroiden opgepompte zwemsters, in Bulgarije tot idem dito gewichtsheffers en in Roemenië tot turnsters waar de puberteit met hormonen kunstmatig werd tegengehouden om hen zo lang mogelijk soepel te laten blijven.
Ongetwijfeld werden niet alle sporters aan zulke extreme kunstgrepen blootgesteld, maar achter de geweldige sportresultaten stak een enorme hoeveelheid geld, mankracht en eindeloze training. Je hoeft alleen maar naar de discipline van Chinese sporters te kijken om je te realiseren wat er van Olympische sporters in communistische landen geëist werd.
Die tijden zijn voorbij. Hongarije is geen vreselijk arm, maar zeker ook geen vreselijk rijk land en heeft zijn geld voor andere zaken nodig dan voor het trainen van sporters. Maar het blijkt niet altijd makkelijk te zijn, om geestelijk afscheid te nemen van die goede oude tijd die het communisme heette.
Als je naar de resultaten kijkt, mogen die niet aan de hooggespannen verwachtingen hebben voldaan, de werkelijkheid is dat het land het in verhouding helemaal niet zo slecht heeft gedaan. Roemenie, dat ruim twee keer zoveel inwoners heeft als Hongarije, is maar met acht medailles naar huis gegaan, Polen, dat haast vier keer zoveel inwoners heeft, wist ook niet meer dan 10 medailles in de wacht te slepen.
Zoals Hadas constateert: "We moeten ons meten met Griekenland, Portugal en België, niet met China of de VS." En dan nog: per hoofd van de bevolking hebben de Hongaren meer medailles gewonnen dan China. Lang niet slecht, dus.

vrijdag 22 augustus 2008

WIET

Ergens in het voorjaar heeft iemand in de hoek van een veld naast de beek een paar tomatenplanten neergezet, wat komkommers en een paar rijen bloemen. Een rare plek. Vrijwel iedereen in het dorp heeft een groentetuin, maar zover van het dorp vandaan vind je alleen grote velden, met mais, graan, lupine of gras.
Het raadsel werd een maand of twee later duidelijk, toen tussen de tomatenplanten plotseling hele andere planten opdoken. Ze leken wel wat op het omringende onkruid, bijvoet en ambrosius. Maar onkruid was het niet. Hier had iemand onder het mom van een groentetuintje, zijn eigen kleine wietplantage aangelegd. In het omringende veld schoot het onkruid inmiddels zo hoog op, dat je de vreemde eenden in de bijt alleen van dichtbij kon onderscheiden. Buiten de eigenaar, en ik, omdat mijn hond graag vlakbij in de beek zwemt, wist vermoedelijk niemand van het bestaan.
De kleine plantage staat er nog steeds. De rest van het veld is inmiddels gemaaid, maar om het 'groentetuintje' is zorgvuldig een randje onkruid gehandhaafd. Het gaat maar om een handvol planten, duidelijk voor eigen gebruik.
Maar volgens de Hongaarse wet is het genoeg om de bezitter in moeilijkheden te brengen, al is het beleid de laatste jaren iets minder streng geworden. Toch zie ik deze planten liever dan andere sporen van drugsgebruik die ik eerder in de buurt van het dorp tegenkwam: lege lijmtubes, een spotgoedkope, maar funeste manier om jezelf high te krijgen. Menig snuivertje in de Roemeense hoofdstad Boekarest heeft zijn hersens voor eeuwig kapotgesnoven.
Veel Hongaren maken zich erg druk over het gebruik van wiet. Er zijn in het verleden zelfs rellen geweest tussen voorstanders van het vrijlaten van softdrugs en - meest oudere - tegenstanders. Vreemd genoeg hebben velen van hen, zonder het te weten, een veel zwaardere drug in hun tuin staan.
Ooit reed ik met een man uit Singapore over het Hongaarse platteland. De klaprozen stonden in volle bloei, en in de tuinen bloeide de papaver die menige huisvrouw aanplant voor het maanzaadgebak dat ze haar familie op zondag voorzet. De man keek er vol verbazing naar. "In Singapore zou je daar de doodstraf voor krijgen." Er zijn trouwens ook in Hongarije wel jongeren die weten dat je met klaprozen en papaver opium kunt maken.

zondag 17 augustus 2008

NATUURBEHOUD


Ergens in de jaren zestig boorde de Hongaarse gas- en oliemaatschapppij MOL naar olie in een dal nabij Egerszalók, niet ver van Eger. Op olie stuitte het bedrijf niet, maar wel een heetwaterbron die zo'n 68 graden warm, sterk kalkhoudend water begon te spuwen. En bleef spuwen.
Al snel vormde zich op de helling een sneeuwwitte kalkafzetting, met kleine terrassen, als een versteende waterval. Hongaarse toeristenfolders prijzen het natuurverschijnsel aan als het Hongaarse Pamukkale, maar de 'zoutheuvel' zoals de afzetting in Egerszalók ten onrechte wordt aangeduid, is hooguit een dwerguitvoering van de Turkse kalkterrassen.
Desondanks, mooi is het natuurverschijnsel desondanks, en de Hongaren zouden geen Hongaren wezen als ze er niet een bad bij hadden gemaakt waarin voornamelijk oudere dames en heren urenlang genietend in het warme water konden dobberen, om hun pijnlijke spieren en rheumatische botten te ontlasten.
Oude foto's tonen die badinrichting: een beetje knullig en zeer gemoedelijk, met dames die zich door een kleine straal warm water laten masseren en een rond bad vol tevreden mensen. Er was een parkeerplaatsje bij en een restaurantje, maar veel meer hield het niet in.
Tot iemand het licht zag: Egerszalók moest opstoten in de vaart der volkeren. Of het lokale hoogheidswaan was, of dat iemand er een aardig centje aan over heeft gehouden: in ieder geval kreeg iemand toestemming om het dalletje uit te bouwen tot een waar kuuroord dat 'voldoet aan de internationale normen', zoals dat in Hongaarse folders zo mooi heet. Internationale normen voor natuurbehoud hebben bij de beslissing zeker geen rol gespeeld. Een klein natuurwondertje is dankzij deze investering voor altijd totaal verpest.
Het parkeerplaatsje met zijn restaurantje maakte plaats voor een monsterlijk complex, met maar liefst 1900 vierkante meter aan baden, bubbelbaden, sauna's en wat dies meer zij, plus 206 kamers en de nodige conferentieruimtes. Het is een van de grootste kuuroorden van Europa volgens László Csőke, directeur van Szalók Holding Zrt, dat het complex neerzette.
De kosten van het geheel bedragen zo'n 18 miljoen euro. De oorspronkelijke attractie van het dal, de sneeuwwitte kalkheuvel, is aan de zijkant van het complex weggedrukt en stevig achter hekken weggesloten. Er is nog wel een wandelpad bovenlangs, waarvandaan je de constant bubbelende brond kunt bekijken, maar veel plezier heb je daar niet van. Daarvoor is het dal te lelijk geworden.
Wie de gepeperde toegangsprijs (5000 forint, ruim 20 euro, voor een volwassene, 3000 forint voor een kind, met - toegegeven - kortingsmogelijkheden voor families en voor mensen die niet de hele dag wil baden) niet wil of kan betalen, kan alleen nog terecht in een paar kleinere baden aan de zijkant, waar de voorzieningen bestaan uit een snackbar in een container en een paar verplaatsbare chemische wc's. Niet iedere vernieuwing is een verbetering, helaas.

woensdag 30 juli 2008

NOG GEEN ZWITSERLEVENGEVOEL

Toen Unilever vorig jaar zijn Dove Pro Age producten op de Hongaarse markt wilde brengen, koos de onderneming voor een voorzichtige marketingstrategie. Het bedrijf realiseerde zich dat de bijbehorende advertentiecampagne – naakte, goed uitziende oudere vrouwen en de slogan 'schoonheid kent geen leeftijdsgrens' – voor Hongaren een echt taboe doorbrak. Want oude mensen zijn niet mooi. Ze zijn ziek, zeuren, ruiken muf en praten alleen maar over vroeger. Natuurlijk kunnen ze ook mooi breien, lekker bakken en op de kleinkinderen passen.
Hongaren hebben nogal wat vooroordelen over ouderen en de reclamewereld houdt daar terdege rekening mee. ,,Oude mensen bestaan niet in Hongaarse advertenties,’’ zegt acteur en zanger Péter Geszti, die als mede-eigenaar van een reclamebureau al jaren probeert wat aan dat negatieve imago te veranderen. Hij droomt van een groot 55-plus festival met culturele evenementen, voorlichtingskraampjes en commerciële producten. Maar sponsoren durven het niet aan.
,,Het algemene beeld van ouderen is dat ze ongeïnteresseerd zijn in seks of maatschappelijke ontwikkelingen en geen nieuwe dingen leren. Ze stoppen hun geld in een oude sok en worden ook niet geacht in het openbaar te dansen of te zingen,’’ zegt Geszti. Reclamemensen, zelf meestal jong, zullen in Hongarije hun vingers niet branden aan taboe-doorbrekende olijfolieadvertenties vol swingende, flirtende bejaarden.
Ook producenten, met uitzondering die van incontinentieluiers, gehoorapparaten en pensioensverzekeringen, zien liever geen ouderen in hun reclames uit angst daarna met ’bejaard’ wordt geassocieerd. Jongeren of gelukkige jonge gezinnen, bestaande uit vader, moeder en twee kinderen, altijd een meisje en een jongetje, spelen de hoofdrol. Hooguit worden ze af en toe bijgestaan door een lieve oma of opa.
Voordat Unilever zijn advertentiecampagne lanceerde, werd een PR-campagne richting de Hongaarse media opgezet. Het bedrijf benaderde lifestyle bladen met de algemene boodschap dat moderne ouderen niet aan de zijkant, maar midden in de samenleving staan. Toen de eerste advertenties met mooie, naakte oudere vrouwen verschenen, reageerden vijftigplussers enthousiast. Maar jongeren onder de dertig moeten er niets van hebben, zegt Katalin Zelenák van Unilever.
De clichébeelden over ouderen komen niet helemaal uit de lucht vallen. Het Zwitserlevengevoel is in Hongarije bepaald nog niet is doorgedrongen en sportieve, studerende, reizende ouderen zijn een hoge uitzondering. Bloemetjesschorten, hoedjes en gebreide kunstwollen vesten domineren de bejaardenmode.
Dat heeft veel met geld te maken. Terwijl ouderen in West-Europa dankzij goede pensioenregelingen tot het welvarendste deel van de bevolking behoren, zijn veel oudere Hongaren eerder armlastig. Maar het is ook een culturele kwestie, zegt Geszti.
,,Oudere mensen in Centraal-Europa gedragen zich echt veel ouder dan West-Europese en Amerikaanse gepensioneerden. In het communisme hebben ze geleerd dat je je het beste kon leven zoals van je verwacht werd. Dus boven de vijftig gingen ze zich gedragen als bejaarden.’’ Mede dankzij het zeer vette voedsel is de Hongaarse levensverwachting bovendien aanzienlijk lager dan de West-Europese. Dat draagt ook ertoe bij dat mensen zich sneller ‘oud’ voelen, vermoedt Geszti.
Maar de actieve oudere rukt op. Geszti: ,,De huidige vijftigers waren begin dertig toen het communisme verdween. Ze hebben gereisd en de wereld gezien, en ze zijn zich meer bewust van een gezonde levensstijl. Ze profiteren van betere medicijnen en hebben een hoger inkomen.’’
Kortom, Hongaarse ouderen beginnen op hun westerse leeftijdsgenoten te lijken. Potentieel zijn ze een enorme consumentengroep. Alleen in Boedapest al maken de pakweg 600.000 vijftigplussers een derde van de bevolking uit.
Een deel van hen is arm, maar een deel is wel degelijk koopkrachtig. De Hongaarse OTP-Bank biedt ouderen met een eigen woning sinds enige tijd de mogelijkheid hun onroerend goed al voor hun dood te verkopen, waarbij ze het recht houden tot hun overlijden in het pand te blijven wonen. Met de fors gestegen woningprijzen betekent dat dat heel wat meer mensen dan vroeger over een redelijk pensioen kunnen beschikken. Nu moet alleen de reclamewereld dat nog ontdekken.

dinsdag 1 juli 2008

NIEUWE BUREN

Trots wijst Adrian Banc op de bloemen, uien, paprika’s en tomaten in zijn tuin. Het kan vast mooier, zegt hij. ,,Maar we hebben altijd in een flat gewoond. Het is ons eerste jaar dat we een tuin onderhouden.’’ Adrian en zijn moeder Emilia verruilden vorig jaar september hun grauwe communistische flat in een buitenwijk van de Roemeense industriestad Oradea voor een huis met een tuin in Biharkeresztes, net over de grens in Hongarije.
Ze volgden het voorbeeld van vele honderden Roemenen die in het afgelopen jaar langs de hele Hongaarse grens huizen kochten. Voor de Hongaren is het een verrassende ontwikkeling. Tien jaar geleden kwamen de arme, werkloze Roemenen massaal naar Hongarije om daar in de bouw of de landbouw als losse arbeiders aan de slag te gaan. Vier jaar geleden vreesde Hongarije nog overstroomd te worden met goedkope Roemeense arbeidskrachten zodra het buurland EU-lid werd.
Nu behoort Roemenië met zijn groeicijfer van ruim zes procent tot de snelst groeiende economieën van Europa. Terwijl de werkloosheid in het Hongaarse Biharkeresztes 17 procent is, kampt Oradea, veertien kilometer verderop, met een tekort aan arbeidskrachten en staan werkgevers te springen om Hongaarse arbeidskrachten. Tussen de verroeste buizen en de beroete, verlaten fabriekshallen uit de communistische tijd verrijzen in razend tempo felgekleurde productieloodsen, kantoren met spiegelende gevels en goedgevulde winkelcentra.
Als gevolg van die economische explosie zijn de Roemeense lonen snel aan het stijgen en kunnen steeds meer mensen zich veroorloven hun slecht gebouwde flats te verwisselen voor een huisje met tuin. Maar dat soort huisjes zijn schaars in Roemenië, zeker in de buurt van de stad, waar dorpen in het verleden plaats moesten maken voor flatwijken, en dus duur. Hongarije is een stuk goedkoper ,,In Oradea kost zelfs een eenkamerflat al 40.000 euro. Hier koop je voor 35.000 euro een heel vrijstaand huis,’’ zegt psychologe Éva Balogh, die op het punt staat naar Hongarije te verhuizen.
Hoeveel huizen in het ruim vierduizend zielen tellende Biharkeresztes inmiddels Roemeens eigendom zijn, weet ook burgemeester Ferenc Barabás niet. Maar alle huizen die te koop staan, gaan op dit moment naar Roemenen. ,,Op één na heb ik alleen maar Roemeense belangstellenden gehad,’’ zegt János Nagy, wiens huis te koop staat. En de Bancs hebben meerdere Roemeense buren.
Volgens burgemeester Barabás zijn de meeste inwoners wel blij met de Roemenen. Dankzij hun komst zijn de huizenprijzen gestegen. János Nagy is het daar niet helemaal mee eens. Hij vindt zijn Roemeense buren, drie in het totaal, afstandelijk.
,,Ze slapen hier, maar doen niet mee in het sociale leven in het dorp.’’ Zelfs de kinderen gaan ’s ochtends naar Oradea, omdat de lokale school geen Roemeense les geeft. Al spreken de meeste Roemeense kopers Hongaars, ze vinden toch dat hun kinderen Roemeens onderwijs moeten volgen.
De Bancs voelen zich thuis in hun nieuwe woonplaats Zij kozen voor Hongarije, omdat in Roemeense dorpen gas, stromend water en riolering ontbreken, voorzieningen die in Hongaarse dorpen gemeengoed zijn. En Biharkeresztes ligt zo dicht bij de grens, dat Adrian net zo snel op zijn werk is als vroeger.
Gelijktijdig zijn ze trots op hun vaderland. ,,Het is geweldig wat voor veranderingen daar plaatsvinden,’’ zegt Emilia. Zelfs de beruchte corruptie wordt voelbaar minder. ,,Vroeger moest je geld op tafel leggen voor een paspoort, nu krijg je het gewoon, binnen drie uur.’’
Gelijktijdig relativeert ze de enorme Roemeense groeicijfers een beetje. ,,We zijn natuurlijk bezig met een inhaalslag. Veel van wat nu gebeurt, heeft Hongarije al lang achter zich.” Ze vindt Hongaren te pessimistisch over hun eigen situatie: ,,Met pessimisme en bitterheid blijf je stilstaan. Dat is één ding dat wij Roemenen wel hebben geleerd: als er iets misgaat, overleef je dat wel en komt er altijd weer iets anders.’’