maandag 26 april 2010

GOUDSCHAT

Niemand weet precies hoeveel Aziatische kunstvoorwerpen István Zelnik heeft, hijzelf ook niet. Hij is een gepassioneerde verzamelaar, maar bijhouden waar alles vandaan komt heeft hij nooit gedaan. Het is hoogste tijd, vindt hijzelf, reden waarom Zelnik een eigen museum wil oprichten en daarnaast een Azië-afdeling gaat financieren aan de ELTE-universiteit in Boedapest. Studenten die zich daar inschrijven, kunnen de komende decennia aan de slag met het onderzoeken van zijn collectie.
Onderdeel van die verzameling is een unieke collectie van 24 gouden maskers, die momenteel te zien zijn in het etnografisch museum in Budapest. Zoals bij een groot aantal van Zelnik's stukken is de herkomst en de datering van de stukken lang niet altijd duidelijk, maar dat is niet nodig om te beseffen dat het om een indrukwekkende goudschat gaat. Het is de grootste collectie van dit soort maskers ter wereld. Ter vergelijking: het Brits Museum heeft er ook een paar. Drie, om wel te verstaan.
De meest opmerkelijke maskers zijn twee pakweg vijftig centimeter grote gouden schorpioenen, met op hun rug het gezicht van een man en een vrouw gegraveerd. De herkomstplaats van de rijk versierde stukken is waarschijnlijk een hoogvlakte in Vietnam, de enige plek waar de betreffende schorpioenensoort daadwerkelijk voorkomt. Dat maakt de maskers nog opmerkelijker, want op de hoogvlakte komt nauwelijks goud voor, en niemand weet wat de betekenis van deze kostbare stukken is.
Midden jaren zeventig was Zelnik een jonge Hongaarse diplomaat, kersvers van de diplomatieke opleiding in Moskou, waar hij zich had gespecialiseerd in Zuid-Oost-Azië. Hij behoorde tot een nieuwe generatie diplomaten, opgegroeid in een goed-communistische familie, maar zonder de last van een Stalinistisch verleden.
Zijn liefde voor Azië dankte hij aan een buurman uit zijn jeugd, een Hongaarse oriëntalist die hem als jongen uitnodigde voor Japanse theeceremoniën.
Eenmaal in Moskou bleek er alleen plek te zijn aan de Vietnamese opleiding, en in 1975 arriveerde hij in Hanoi, precies aan het einde van de Vietnamoorlog. De hele Zuid-Vietnamese elite was op de vlucht, en deed haar kunstschatten voor een prikkie van de hand.
Toen Zelnik later, begin jaren negentig, als consulent in Brussel werkt, wist hij zijn collectie aan te vullen met tal van stukken die de nakomelingen van Belgische, Nederlandse en Franse koloniale ambtenaren op de markt brachten. Het waren vaak de kleinkinderen die van al die koloniale 'rommel' afwilden in een tijd dat Aziatische kunst nog niet erg gewild was. De vlooienmarkt was destijds een prima plek om te grasduinen.
Niet alle stukken komen waarschijnlijk uit privécollecties. Een collega van Zelnik die kort na hem in Vietnam kwam, betaalde rond dezelfde tijd geld aan Vietnamese museumsuppoosten om te voorkomen dat die delen van de collecties kapotmaakten of verscharrelden en zonder enige twijfel zijn op die manier museumstukken in Zelnik's verzameling terecht gekomen. Hij realiseert zich dat ook, en heeft al gezegd dat hij alle stukken waarvan aangetoond kan worden dat ze uit een museum stammen, terug zal geven aan Vietnam.
Maar daarvoor moeten ze eerst geïnventariseerd worden, en dat is een heidense klus. Zijn collectie beperkt zich al lang niet meer tot Zuid-Oost-Azië, maar bevat inmiddels ook stukken uit China en andere delen van Azië. Naast een collectie gouden voorwerpen van de Vietnamese Cham heeft hij ook een grote collectie Chinees porselein, afkomstig uit scheepswrakken die voor de Vietnamese kust werden gevonden.
Terwijl de leeftijd en herkomst van het porcelein duidelijk is, zijn er veel stukken in de collectie waarover niets bekend is. Om alles in kaart te brengen, werkt hij inmiddels samen met de Universiteit van Singapore, het Vietnamese Archeologisch Instituut, het Vietnamese Historische Museum en Azië-instituten in Londen.
Waar inmiddels wel een schatting van bestaat, is de waarde van zijn collectie. Pakweg 100 tot 150 stukken zijn zo uniek, dat de waarde niet te bepalen is. De waarde van de rest wordt op ruim 1,1 miljard euro becijferd. Niet slecht voor een Hongaarse diplomaat wiens eerste 'Aziatische stuk' een versierde klerenhanger was die hij als jongen kocht.

maandag 19 april 2010

OPEN DOEL

Gábor Vona, de voorzitter van Jobbik, is geboren en opgegroeid Gyöngyös, een klein stadje aan de voet van het Matragebergte. Hij schijnt als jongen geen diepe indruk op zijn stadsgenoten gemaakt te hebben, maar bij de verkiezingen heeft hij desondanks zijn geboorteplaats uitgekozen als district waar hij verkiesbaar is voor zijn partij, klaarblijkelijk niet helemaal tot genoegen van lokale Jobbik-vertegenwoordigers, die daardoor een kans misliepen.
Tijdens de eerste ronde van de verkiezingen eindigde Vona met 26 procent van de stemmen op de derde plaats, ruim twee procent achter de socialisten en ruim 13 procent achter de Fidesz-kandidaat. De kans om in Gyöngyös een directe zetel te winnen, leek dan ook gering. Op zich maakt dat niet zoveel uit, want hij komt toch wel in het parlement, maar op persoonlijke titel gekozen te worden streelt natuurlijk de ijdelheid. Zeker als je partijvoorzitter bent, staat het wel goed, want het geeft toch aan hoe populair je bij het electoraat bent.
Maar wie weet, krijgt Vona alsnog zijn zin. Dit weekend deed de politie in Gyöngyös een inval bij een Fidesz-gemeenteraadslid. De man werd verdacht van heling, nadat eerder twee inbrekers hadden bekend dat ze hun gestolen waar naar hem doorsluisden. In zijn kelder bleek voor enkele duizenden euro's aan gestolen spullen te staan.
De man is niet alleen gemeenteraadslid, maar ook voorzitter van de Samen voor Gyöngyös Roma-Hongaarse Vereniging. En inderdaad, zelf is hij ook zigeuner. Vorig jaar heeft hij als voorzitter van de vereniging nog een prijs uitgereikt aan een medewerkster van de Amerikaanse ambassade voor haar inzet voor Roma-integratie. Bij die gelegenheid benadrukte hij het belang van de individuele opstelling van mensen en individuele acties "die een belangrijk verschil kunnen uitmaken in het vreedzame naast elkaar bestaan van Roma en niet-Roma".
Hoe waar. Je zou haast denken dat Vona het zelf in elkaar gezet heeft, zo mooi komt het uit: een Fidesz-politicus, een zigeuner, die wordt gearresteerd wegens heling precies in het kiesdistrict waar de Jobbik-voorzitter kandidaat staat. Je hoeft geen campagnemanager van Jobbik te zijn om te bedenken waar Vona's campagne in Gyöngyös om zal draaien.
Het vinden van goede Roma-vertegenwoordigers is voor politieke partijen niet simpel. Daarbij wreekt zich het gebrek aan een intellectuele bovenlaag. Zeker in de provincie moet je het op lokaal niveau doen met de mensen die er zijn. En Zsolt L. leek helemaal niet zo'n gekke keuze. Gezien de dankbetuigingen op zijn website heeft hij heel wat mensen uit de problemen geholpen.
Maar een politieke carrière trekt in Hongarije wel vaker mensen die het niet uit idealisme doen. Of in ieder geval niet uitsluitend uit idealisme. De Jobbik-leider in Bicske werd door de politie gearresteerd omdat hij in de illegale wapenhandel zou zitten. En in Gyöngyös schijnen mensen het niet zo leuk te vinden dat een Jobbik-man de lokale speelautomaten in handen heeft. Dat is weliswaar geen inbreken, maar een vorm van diefstal is het net zo goed.

donderdag 15 april 2010

ANDERE POLITIEK

In alle commotie over het feit dat de extreem-rechtse Jobbik met ruim zestien procent het Hongaarse parlement is binnengestapt, zou je haast vergeten dat ook een andere partij vanuit het niets meer dan zeven procent wist te halen: Lehet Más a Politika (LMP), oftewel Een andere Politiek is Mogelijk. De LMP heeft het aanzienlijk beter gedaan dan opiniepeilers hadden voorzien, de peilingen vooraf hielden het er lange tijd op dat ze 'misschien' de kiesdrempel van vijf procent zouden halen.
Hun succes verbaasde mij niet echt, want voor veel aanhangers van de liberale, inmiddels min of meer ter ziele gegane SzDSz was de LMP eigenlijk het enige denkbare alternatief, al ben ik ook wel mensen tegengekomen die uiteindelijk, zeer tegen hun zin, op de socialisten zijn gaan stemmen. Toch is de LMP bepaald geen liberale partij. Ze komt voort uit de milieubeweging en concentreert zich in de eerste plaats op groene onderwerpen.
Wat de partij met de SzDSz gemeen heeft, is respect voor mensenrechten, en LMP is dan ook de enige partij die zich sterk maakt voor vrouwenrechten en voor de positie van Roma. Gelijktijdig constateert de LMP overigens, geheel terecht, dat er zeer serieuze problemen zijn waar niet alleen de Roma onder te lijden hebben en het niet opgaat om het land simpelweg te verdelen in zielige Roma en racistische Hongaren.
Maar op andere vlakken lijkt de partij helemaal niet op de SzDSz. Economisch staat de LMP bepaald geen liberaal beleid voor. Van multinationals moeten ze, net als Jobbik en Fidesz, niet zoveel hebben. Economisch richten ze hun hoop eerder op de ontwikkeling van een groene, kleinschalige Hongaarse landbouw. Een politiek analist noemde hen deze week 'een hippiepartij' en af en toe roepen ze inderdaad een beetje de sfeer van de Nederlandse Kabouterbeweging uit de jaren zeventig op. Een partijstructuur hebben ze niet, alle besluiten worden 'gezamenlijk' genomen.
Hoewel de LMP de kleinste fractie is, kan de partij in het parlement straks een interessante rol gaan spelen. De partij is nieuw, onbesproken, en bestaat hoofdzakelijk uit jonge intellectuelen die er alleen al vanwege hun leeftijd al niet van verdacht kunnen worden dat ze ooit ook maar iets te maken hebben gehad met de communistische partij of een van diens mantelorganisaties.
Ze hebben geen rol gespeeld in de politieke debatten van de afgelopen jaren en er is dus weinig oud zeer tussen hen en anderen. Ze zijn in principe bereid tot samenwerking met andere partijen. Met haar te verwachten tweederde meerderheid in het parlement heeft de toekomstige regeringspartij Fidesz weliswaar niet heel veel reden om straks naar de LMP te luisteren, net zomin als Fidesz naar andere partijen hoeft te luisteren. Maar ze heeft ook weinig reden om niet naar hen te luisteren. Een LMP-voorstel zou daarom nog wel eens een gewillig oor kunnen vinden.
Te hopen is alleen dat de LMP haar eigen succes kan dragen. Op dit moment is het eerder een goedwillende vriendenclub dan een echte partij. Besluiten gezamenlijk nemen is leuk zolang je klein bent, elkaar allemaal graag mag en weinig te doen hebt met de grote, boze buitenwereld. Maar bij grotere organisaties betekent het of dat er geen besluiten worden genomen, of dat ze wel worden genomen, maar niemand nog weet wie er precies achter zit. En als je in een parlement iets voor elkaar wilt krijgen, zul je enige slagvaardigheid moeten tonen.
Voorlopig is het dus afwachten wat er uiteindelijk uitkomt. Maar een nieuw geluid is de LMP in ieder geval zeer zeker. En dat is zeker verfrissend in het Hongaarse politieke klimaat.

maandag 5 april 2010

VERKIEZINGEN

Het is geen vraag wie er wint bij de Hongaarse verkiezingen komende zondag. Dat is de huidige conservatieve oppositiepartij Fidesz. De vraag is hooguit, hoeveel met zetels. Opiniepeilingen voorspellen al jaren een absolute meerderheid voor de partij. Fidesz zelf hoopt op tweederde van alle zetels. Zoveel zijn er nodig om de grondwet, en een aantal andere belangrijke wetten, aan te passen. Het makkelijkste is natuurlijk als je eigen fractie zo groot is dat je met niemand hoeft te onderhandelen.
Dat verklaart misschien waarom de partij zich ondanks haar zekere overwinning opmerkelijk kinderachtig opstelde bij het inzamelen van handtekeningen ter ondersteuning van de kandidaten. Het Hongaarse verkiezingsstelsel is buitengewoon gecompliceerd. Om het mee te kunnen doen, en om het goed te doen, moet een partij in ieder kiesdistrict kandidaten hebben. Als dat niet lukt, is de kans om de kiesdrempel van vijf procent te halen en daadwerkelijk in het parlement te komen, een stuk kleiner. Iedere kandidatuur moet ondersteund worden door 700 handtekeningen van kiezers uit het betreffende kiesdistrict.
Die regels leken ooit zo mooi bedacht. De kiesdrempel was bedoeld om extreme versplintering van het parlement te voorkomen. Als je dat niet doet, zoals in Nederland, eindig je af en toe met eenmansfracties van Boer Koekoek in de Tweede Kamer. Als je, zoals Hongarije, 386 zetels te verdelen hebt, is de kans op versplintering zonder kiesdrempel natuurlijk nog veel groter.
Zevenhonderd handtekeningen per kandidaat lijkt ook geen onoverkoombaar obstakel voor een serieuze partij, en schrikt voldoende af om te voorkomen dat onzinpartijen zoals de Bierpartij (ooit kandidaat in Tsjechië) of de Partij voor de Planten (klaarblijkelijk een gegadigde bij de Nederlandse verkiezingen en géén één-arpil-grap) zich opwerpen.
Wat niemand had voorzien, is dat je het systeem ook kunt misbruiken. Iedere kiezer mag maar één keer tekenen. Een grote partij heeft die zevenhonderd handtekeningen inderdaad zo bij elkaar. Maar kleine partijen lopen zich een ongeluk en, zoals hun activisten de afgelopen maanden in weer en wind ondervonden, vaak voor niets: in veel gevallen bleek iemand hen voor te zijn geweest. Met name Fidesz heeft veel meer handtekeningen opgehaald dan nodig, bewust, om te verhinderen dat anderen die kregen.
Utieindelijk kon dat niet voorkomen dat de socialisten overal in het land kandidaten op wisten te stellen, net overigens als de extreem-rechtse Jobbik. Met veel moeite is het ook een nieuwkomer in de Hongaarse politiek, de ’Andere Politiek is Mogelijk’ (LMP) gelukt om overal kandidaten op te stellen.
Maar de kans is groot dat een oudgediende, de centrum-rechtse Hongaarse Democratische Partij (MDF) het parlement niet haalt, omdat het de partij te weinig handtekeningen binnen wist te halen. Even dreigde het MDF zelfs in Boedapest niet in alle districten kandidaten te hebben, omdat de andere partijen in de kiescommissie meenden dat een deel van de handtekeningenlijsten niet klopten. In hoger beroep werd beslist dat die lijsten toch goed waren.
Een beetje kinderachtig, maar het maakt wel duidelijk waar het in deze verkiezingen eigenlijk alleen nog maar om gaat: om de stemmen in het midden. De socialisten, het MDF en LMP lonken allemaal naar de kiezers in het midden met een waarschuwing tegen de absolute macht die Fidesz dreigt te krijgen. Fidesz op zijn beurt werpt zich op als de enige kracht die Hongarije economisch en sociaal weer op het goede spoor kan krijgen en daarmee het rechts-extremisme kan indammen.
Fidesz is altijd goed in geweest in het vernieuwen van het imago. Ooit begonnen als links-liberaal schoof de partij in 1998 op naar rechts van het centrum omdat daar de grootste kansen lagen. Jaren heeft Viktor Orbán geprobeerd om dé partij voor zowel gematigd als extreem-rechts te worden, waarbij hij nationalistische retoriek niet schuwde om de extremistische kiezer te lokken. Maar met de opkomst van de Jobbik lijkt die strijd verloren. Jobbik-leider Gábor Vona was ooit Orbán’s politieke ontdekking, maar heeft zich al lang aan diens invloed ontworsteld. Zoals Vona recent in een open brief aan Orbán schreef: wij zijn geen vliegen die u met een klap op uw wang kunt verjagen.
Van een potentiële bondgenoot is Jobbik, gesteund door zijn paramilitaire Hongaarse Garde, veranderd in een geduchte concurrent. Bij de Europese parlementsverkiezingen haalde de partij vorig jaar 15 procent van de stemmen. Nu kan Jobbik wel eens de tweede kracht in het parlement worden. En niemand verwacht dat parlementslidmaatschap een matigende invloed zal hebben. ,,Jobbik is extremistisch, gewelddadig en gevaarlijk voor Hongarije, ’’ aldus Orbán’s rechterhand Péter Szíjjárto onlangs op een bijeenkomst voor buitenlandse journalisten.
En dus is het ditmaal vooral het politieke midden waar Fidesz zijn basis probeert te versterken. Datzelfde politieke midden waar de anderen het van moeten hebben. Vandaar dat de strijd toch nog venijniger is dan je zou verwachten met zo’n zekere overwinning op zak.