vrijdag 20 oktober 2006

EEN VOETNOOT IN DE GESCHIEDENISLES

Ergens aan het eind van de zesde klas, in de laatste week van Sandor Szecsi’s middelbare schooltijd, begon zijn geschiedenisleraar plotseling over de Hongaarse opstand van 1956. De eerste examens waren al aan de gang en de leerlingen hadden wel iets anders aan hun hoofd. Hij had het net zo goed kunnen laten. ,,En zo ging het niet alleen bij mij op school. Datzelfde heb ik van anderen gehoord’’, zegt de 23-jarige student Nederlands.

Medestudenten Krisztina Fekete en István Lajos Pardi knikken. Ze zaten op andere middelbare scholen, maar hun ervaring is dezelfde: de Hongaarse opstand van 1956 was niet meer dan een voetnoot in hun geschiedenisles. Het is over het algemeen het laatste onderwerp dat wordt behandeld, en op sommige scholen komt het zelfs helemaal niet aan de orde.
Niet dat 1956 helemaal geen rol speelde in hun schoolleven. Op alle Hongaarse middelbare scholen wordt de opstand jaarlijks verplicht herdacht. Bij Krisztina op school was dat een vrij serieuze zaak. ,,We gingen dan naar een museum of we kregen een opdracht, bijvoorbeeld om onze ouders of grootouders naar hun herinneringen te vragen.’’ Maar István herinnert zich alleen de verplichte minuut stilte, zonder verdere uitleg over het belang van 1956....
Dat heeft niets met tijdgebrek te maken. De koortsachtige voorbereidingen in Hongarije voor de herdenking van de opstand, op 23 oktober dit jaar 50 jaar geleden, doet misschien anders vermoeden, maar de gebeurtenissen van oktober en november 1956 liggen gevoelig en zijn geen onverdeelde bron van nationale trots.
Sterker nog, ‘1956’ vertegenwoordigt in spreekwoordelijke betekenis het ultieme beeld van chaos. Dat is mede te danken aan de stevige communistische propaganda van de jaren zestig die de gebeurtenissen afdeed als contrarevolutie. Nog steeds ziet 15 tot 20 procent van de Hongaren de opstand als zodanig.
De meeste Hongaren zijn tegenwoordig wel trots op de opstand, maar wat in die dagen precies gebeurd is, is een bron van politieke strijd, ook onder diegenen die er destijds direct bij betrokken waren. Hervormingsgezinde communisten stonden in die dagen naast liberalen, conservatieven, fascisten, criminelen en aristocraten op de barricades, ieder met zijn eigen ideeën over de toekomst. De gebeurtenissen volgden elkaar zo snel op dat het tot een debat over het Hongarije-van-de-opstand niet eens kwam. Maar inmiddels hebben alle betrokkenen hun eigen, onaantastbare mening over de betekenis en de doelen van toen gevormd.
,,Sommige leraren zijn bang om het onderwerp te behandelen’’, zegt historische ethicus Péter György, ,,Ze zijn bang voor conflicten met ouders of grootouders van hun leerlingen of met medeleraren die er een andere mening op nahouden.’’ Dat probleem, voegt hij eraan toe, speelt overigens niet alleen rond 1956. Ook de behandeling van de Tweede Wereldoorlog en de hele naoorlogse geschiedenis gaan geschiedenisleraren om dezelfde reden liever uit de weg.
De communisten zijn er volgens György buitengewoon goed in geslaagd in de jaren na de opstand iedere positieve herinnering aan 1956 uit het collectieve geheugen te wissen. ,,Openbare herdenkingen waren strikt verboden, en dus leefde het alleen voort in familieverhalen. Maar die zijn anecdotisch en plaatsen de gebeurtenissen niet in een historisch kader.’’
Geen van de drie studenten heeft in eigen familie veel over de opstand gehoord. Krisztina’s grootouders zaten, voor zover zij weet, de gevechten uit in de schuilkelder. Istvan weet dat twee dienstplichtige oudooms na de opstand wegens desertie zijn doodgeschoten.
En Sándor heeft een oom die in 1956 naar Amerika is gevlucht, maar het fijne weet hij er niet van. Ook heeft zijn oma altijd krantenknipsels uit oktober 1956 bewaard, waar zijn vader als jongen absoluut met niemand over mocht praten.
Sándor vindt 1956 op zich ,,belangrijk’’, maar hij zegt er in alle eerlijkheid bij dat de herdenking van de opstand hem persoonlijk weinig doet. ,,Minder in ieder geval dan bijvoorbeeld de herdenking van de revolutie van 1848 op 15 maart of St. Stefansdag op 20 augustus. Dat zijn dagen waar ik emotioneel een veel grotere band mee heb.’’
István deelt dat gevoel: ,,Ik vind de herdenking op zich belangrijk, omdat 1956 ons er aan herinnert dat we ons nooit meer afhankelijk moeten maken van een ander land. Maar zolang de historici het niet eens kunnen worden over de betekenis van de opstand, blijft het een gebeurtenis die de politici blijven claimen. Dat zal wel doorgaan, zolang er nog mensen leven die het zelf hebben meegemaakt. Zolang ontstaat er geen nationale consensus over de betekenis van de opstand en blijft het zeker voor jongeren moeilijk te bevatten wat we nu eigenlijk precies herdenken.’’
De grootscheepse nationale herdenking, met tal van films, boeken en documentaires zou daar wat aan kunnen veranderen, zegt Sándor. Maar helaas is rond die nationmale herdenking ook weer een heel politiek debat ontstaan. Bovendien raakte Hongarije in september in een enorme politieke strijd verzeild, waarbij relschoppers de Hongaarse televisie bestormden. ,,Die claimden ook de nagedachtenis van de opstand. Dat heeft het feestelijke gevoel voor mij bedorven.’’


copyright foto The American Hungarian Federation



maandag 16 oktober 2006

VERBAZING

"Ik ben Hongaar en net als veel Hongaren zou ik eigenlijk wel eens willen weten waarom buitenlanders hier op vakantie willen komen." De directeur van Danubius hotels reageert een beetje verbaasd op deze vraag van een Hongaarse collega. De persbijeenkomst waar de man zijn vraag stelt, vindt plaats op de zesde verdieping van het Hiltonhotel op de burchtheuvel in Boedapest. Een antwoord lijkt dan ook eigenlijk volkomen overbodig. Uit het raam kijken we uit op de Donau en het parlement, dat in het zonlicht ligt te baden. Een plaatje uit een vakantiefolder. Waarom zou je NIET naar Boedapest op vakantie willen?
Toch staat deze Hongaarse collega niet alleen met zijn vraag. Het is misschien een beetje extreem dat hij zich afvraagt waarom mensen naar Hongarije op vakantie zouden willen komen, maar wie zich als buitenlander in Hongarije vestigt, krijgt dezelfde vraag regelmatig: waarom doe je hier in godsnaam? Je bent hier komen wonen, zomaar, vrijwillig? Onbegrijpelijk....
Het overvloedige gebruik van de Hongaarse driekleur op bruggen en gevels, bij demonstraties en op revers doet misschien anders vermoeden, maar er zijn weinig mensen die hun eigen land zo weten af te kraken als Hongaren. Als ik de collega later op zijn vraag aanspreek, kijkt hij me verbijsterd aan. Natuurlijk, dat uitzicht op de Donau is prachtig, en ja, moet hij toegeven, er zijn natuurlijk mooie gebouwen in het centrum van de stad.
Maar heb ik wel eens in die oude appartementenhuizen gekeken? En ben ik wel eens in die spuuglelijke flatwijken rond de stad geweest? En heb ik enige ervaring met Hongaarse ziekenhuizen? Weet ik dat je daar je eigen handdoeken, wc-papier en eten mee moet brengen? Weet ik van de vuilnisbelten die je overal in buitenwijken achter bosjes ziet liggen?
Het antwoord op al die vragen is ja, maar voor toeristen doet geen van deze punten ter zake, tenzij ze pech hebben in het ziekenhuis terecht te komen. Als ik naar Parijs ga, ga ik ook niet naar een banlieu en als ik naar Amsterdam ga, staat de Bijlmer niet op mijn top-tien attracties. Boedapest is gewoon een prachtige stad, en dat is een goede reden om er te komen.
Hoe vaak ik het Boedapester openbaar vervoersysteem niet heb verdedigd tegen Hongaarse critici. Als één ding in deze stad goed geregeld is, dan is het wel het openbaar vervoer. Zeker, soms zijn de voertuigen oud en rammelig, soms zijn ze oncomfortabel of vol. Maar daar staat tegenover dat je overal kunt komen en dat bussen en trams zo veelvuldig rijden dat ik me wel eens afvraag of dat echt nodig is. Vroeger kon je er nog over klagen dat het openbaar vervoer zo vroeg in de avond stopte, maar zelfs die klacht is niet meer terecht, nu veel lijnen langer rijden.
Uiteraard is het recht om te mopperen over Hongarije beperkt tot Hongaren. Opper als buitenlander voorzichtig dat het Hongaarse eten best smakelijk is, maar toch echt niet tot de topkeukens van de wereld behoort, en diezelfde kriticaster ontpopt zich als een rasechte patriot, die niet rust voor je op zijn minst hebt toegegeven dat gulyas, de echte, de Hongaarse, wel degelijk een soep van wereldklasse is.


vrijdag 13 oktober 2006

COMBINO (2)

Het heeft maanden geduurd, maar sinds begin deze week rijdt de Combino, de nieuwe, door Siemens gebouwde tram dagelijks over de Grote Ring van Boedapest. Storingsvrij, zou tenminste moeten.
Toch vertrouwde ik het niet echt toen ik er voor het eerst instapte. Fraaie tram, daar niet van, vriendelijk voor ouden van dagen en mensen die slecht ter been zijn (hoewel er aanzienlijk minder zitbankjes inzitten dan in de oude trams, al is de Combina een stuk groter). En hij is stil, veel stiller dan de oude Ganz-trams, zodat je tenminst kunt meegenieten van de MP3-speler van je buurman. Of zonder te schreeuwen een gesprek met je medepassagiers kunt voeren. Ik geef toe, dat laatste is best plezierig.
Maar toch, die tram heeft inmiddels wel een zeer onbetrouwbare reputatie. Het ritje stelde me dan ook niet teleur: al na de tweede halt bleef de tram onverwacht voor een stoplicht stilstaan. Ik zag de lamp op groen springen, weer op rood, weer op groen, en voelde me gesterkt in mijn wantrouwen tegen de tram.... En ja hoor, na een paar minuten meldde de bestuurder zich: we reden niet verder, want verderop was een ongeluk gebeurd en er zouden bussen worden ingezet voor verder vervoer. Die bussen zal de BKV, het Boedapester openbaar vervoerbedrijf inmiddels vermoedelijk wel standaard klaar hebben staan, voor het geval het weer misgaat met de tram.
Een eind verderop stond een andere Combino stil en vlak daarvoor een ziekenwagen en een wagen van de BKV,. Ik heb niet achterhaald wat er aan de hand was, maar thuisgekomen las ik in de krant, dat gisteren ook al een Combino de boel in de war had geschopt, omdat de bestuurder de klep voor het motortje dat de ruitenwisser aandrijft, niet dicht kreeg. En ja, zo supercomputergestuurd apparaat als de nieuwe Combino kan dan natuurlijk niet verder. Dus was het wachten op de reparateur van Siemens die een half uur later kwam.
Dan kijk je toch met verlangen terug naar de oude Ganz-trams. die tot nu toe op die lijn reden 't Is alleen jammer dat je daar als oudere echt bijna niet in of uit komt, en dat ze voor moeders met kinderwagens zo onneembaar zijn dat je buitengewoon weinig moeders met kinderwagens ziet in Boedapest, of ze moeten een auto hebben.
Maar verder, zo'n tram die al tientallen jaren dag-in-dag-uit betrouwbaar voortploegt en die met een beetje handigheid en improvisatie zonder sputteren op de rails blijft, een tram het zonder computer afkan en die gewoon zijn werk doet... je realiseert je niet wat voor comfort dat was, tot het verdwenen is.


vrijdag 6 oktober 2006

KOELE THUISKOMST

In de weken nadat de Russen in 1956 de Hongaarse opstand met geweld hadden neergeslagen, vluchtten zo’n 230- tot 250-duizend mensen naar het buitenland, sommigen uit angst voor vervolging, anderen, omdat ze een eenmalige kans zagen aan het communistische systeem te ontkomen. Sommigen hadden meer reden om vang te zijn dan anderen, maar de meeste vluchtelingen hadden in ieder geval één ding gemeenschappelijk: het waren ondernemende mensen die er veelal in slaagden het beste van hun vlucht te maken.
Over het algemeen kregen de Hongaarse vluchtelingen in het Westen een warm welkom. ,,We kwamen met de trein aan, en overal stonden mensen die ons geld en fruit toestopten,’’ herinnert industrieel ontwerpster Edina Kosmovski, die naar Frankrijk vluchtte, zich. Net als andere vluchtelingen kreeg ze een gratis taalcursus, en luttele maanden nadat ze Hongarije had verlaten, werd ze toegelaten tot de Sorbonne Universiteit.
Tibor Kertész, die samen met 8000 andere vluchtelingen in Zweden terechtkwam, kreeg net zo’n warm welkom. De Zweedse autoriteiten organiseerden taalcursussen, gaven studieleningen en zorgden zelfs voor een Hongaars gymnasium waar jonge vluchtelingen hun schoolopleiding konden afmaken. Kertész studeerde met een beurs die hem werd aangeboden door medestudenten; ze hadden het geld onderling ingezameld.
Volgens een Zweeds onderzoek uit 1964....
was negentig procent van de Hongaren tegen die tijd al gelukkig in hun nieuwe land. Uit een onderzoek uit 1992 blijkt dat de vluchtelingen het goed hebben gedaan: na de Duitsers hebben Hongaren de hoogste levensstandaard van alle buitenlandse immigranten in Zweden. Hun opleidingsniveau is hoger dan toen ze kwamen, werkloosheid is laag, ze zijn goed geïntegreerd in de samenleving en veel immigranten of hun kinderen zijn succesvolle wetenschappers, sportlieden, artsen en kunstenaars geworden. Alleen is hun gezondheid duidelijk slechter dan die van de gemiddelde Zweed, een algemeen probleem onder immigranten die toch met stress kampen dan de oorspronkelijke bevolking.
Ook elders hebben Hongaarse immigranten het goed gedaan. ,,Velen van hen die het land verlieten, hebben een groot succes van hun leven gemaakt,’’, zegt László Czirjak, een van de oprichters van investeringsmaatschappij Ieurope Capital en voormalig voorzitter van de Amerikaans-Hongaarse Kamer van Koophandel (Amcham) in Boedapest. ,,Omdat de meesten niet verwachtten dat het IJzeren Gordijn ooit zou vallen, hebben ze echt hun best gedaan om elders te integreren.’’
Maar toen dat gordijn eindelijk viel, grepen veel vluchtelingen, of hun kinderen, de kans aan om de banden met hun vaderland te herstellen. Velen begonnen een bedrijf in Hongarije, werden manager van een van de vele buitenlandse ondernemingen die na 1990 in Hongarije investeerden of besloten zelfs voorgoed naar huis terug te keren, een stap die door Hongaren in het land zelf lang niet altijd begrepen wordt.
,,Mensen vragen me vaak waarom ik hierheen verhuisd ben. Ze begrijpen het niet echt’’, zegt Ilóna Jankovich, een advocate die in Boedapest het recruteringsbedrijf Profipower opzette. En meer dan dat: hoewel Jankovich, die in Nederland opgroeide, zichzelf altijd Hongaarse heeft gevoeld, kwam ze er in Hongarije achter dat de Hongaren dat niet zo zagen.
Veel terugkomers hebben hetzelfde probleem, bevestigt Czirjak: zelfs als ze geboren zijn in Hongarije, worden ze niet langer als ‘echte’ Hongaren gezien. Hun vlucht destijds wordt gezien als een teken van disloyaliteit tegenover hun land, hen wordt verweten dat ze het makkelijk hebben, omdat ze in het buitenland rijk konden worden, of ze krijgen te horen dat ze arbeidsplaatsen van anderen innemen. Mensen vertellen hen dat ze het Hongarije van vandaag niet echt kunnen begrijpen of reageren verbaasd op het soms wat gedateerde Hongaars dat de terugkomers spreken.
Jankovich kende Hongarije van bezoeken in haar jeugd, want in de jaren zeventig werd het voor vluchtelingen mogelijk hun vaderland te bezoeken. Maar ze moet toegeven dat ze zich, sinds ze naar Hongarije verhuisd is, meer Nederlands voelt dan ze altijd dacht. ,,Mijn directe wijze van praten en mijn openheid zijn beslist niet Hongaars’’, zegt ze. Desondanks, voegt ze eraan toe, begrijpt ze Hongaren beter dan buitenlanders zonder Hongaarse banden. Aan de andere kant begrijpt ze haar veelal buitenlandse klanten ook beter dan een Hongaar zou doen.
Die bemiddelende functie van de terugkeerders wordt door Hongaren onderschat, meent Les Némethy, voorzitter van Amcham en zelf zoon van Hongaarse vluchtelingen die in Canada eindigden. ,,Ik denk dat de mensen die uit de diaspora terugkeren, een positieve invloed hebben. Ze bezitten een netwerk, dat Hongarije nieuwe kansen geeft.’’
Némethy heeft inmiddels zijn plek gevonden, maar hij vond zijn eerste jaren na zijn terugkeer in Hongarije niet makkelijk. ,,Het was een overschakeling om in een land terecht te komen waar de whiskyrover, een bandiet, een nationale held was, omdat mensen het na vijftig jaar communisme moeilijk vinden om niet te sympathiseren met iemand die tegen het systeem is. In Canada leer je het algemeen belang voorop te stellen, hier vindt iedereen het normaal als je het systeem probeert te ondermijnen.’’
Némethy stoort zich zeer aan de ongastvrije ontvangst van de terugkeerders. ,,Het is mede aan hen te danken dat er zo’n grote stroom buitenlandse investeringen is geweest. Dat er mensen waren die de lokale taal spraken, maar ook op de hoogte waren van de werkmethodes van buitenlandse bedrijven, heeft veel investeerders vertrouwen gegeven. De diaspora heeft voor Hongarije de deur naar de wereld geopend. Ik denk dat Hongaren dat vaak onderschatten en daar beter gebruik van zouden moeten maken.’’


donderdag 5 oktober 2006

HONGAARS ARCHIEF KEERT TERUG UIT BALLINGSCHAP

Na een verblijf van 50 jaar in Nederland krijgt Hongarije vandaag (donderdag) het historische archief over de prinselijke Rákóczy-familie terug. Het archief kwam in Nederland terecht, toen de weduwe van een van de laatste telgen van de Rákóczys in 1956 na de Hongaarse opstand het land uitvluchtte en door koningin Juliana persoonlijk naar Nederland werd gehaald. Het archief wordt door de Algemene Rijskarchivaris Maarten van Boven overhandingd aan de directeur van het Hongaarse Rijksarchief, Lajos Geczényi.

Sári Marton nam bij haar vlucht een koffer papieren mee, die voor Hongarije mede van groot historisch belang zijn, omdat er weinig historische archieven bewaard zijn gebleven. Het familiearchief bevat documenten uit diverse eeuwen, waarvan de oudste uit 1322 stamt en gewag maakt van een stuk land dat de familie van de koning toegewezen heeft gekregen.
Belangrijk voor Hongaarse historici zijn de papieren over Ferenc Rákóczy II, de laatste Hongaarse vorst van Transsylvanië....
die een belangrijke rol speelde in een opstand van de Hongaren tegen de Habsburgers en in 1705 korte tijd tot koning wordt gekozen.
Maar er zijn ook krantenknipsels en foto’s van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen Marton’s echtgenoot, Imre Rakóczy, ondermeer woordvoerder was van Miklos Horthy, de toenmalige Hongaarse leider (en lange tijd Hitler-bondgenoot).
Imre Rákoczy belandde aan het einde van de oorlog in Russische krijgsgevangenschap. Een lang liefdesgedicht dat hij in Rusland voor zijn vrouw schreef en waarin hij de slechte levensomstandigheden in het kamp beschrijft, maakt ook deel uit van het archief. Hij keerde terug naar Hongarije om daar in armoede te sterven toen zijn vrouw al naar Nederland was gevlucht.
Sári Marton behoorde tot een groep van Hongaarse aristocraten die na de Hongaarse opstand van het Nederlandse koningshuis onderdak in Nederland aangeboden kregen. Zij verbleef enige tijd in Huize Voorhout op het Lange Voorhout in Den Haag. Marton heeft vermoedelijk ook op andere wijze koninklijke hulp gekregen. Uit brieven blijkt dat zij de koffer met documenten niet zelf mee de Hongaarse grens over heeft genomen, en het is waarschijnlijk dat Nederlandse diplomatieke kringen hierbij een rol hebben gespeeld.
De documenten zijn uiteindelijk in het Nationaal Archief (destijds het Rijksarchief) in Den Haag terechtgekomen, toen zij in 1974 een veilig onderdak voor de papieren zocht. Zij liet bij de overdracht vastleggen ,,dat de documenten niet terecht mogen komen in enig archief in Hongarije, zolang dat onder een communistisch bewind verkeert.’’
Dat het Rákóczy-archief nu is opgedoken, is te danken aan de 50-jarige herdenking van diezelfde Hongaarse Opstand die de papieren naar Nederland bracht. In verband daarmee ging de redactie van het Nationaal Archief Magazine op zoek naar archiefmateriaal en stuitte op de min of meer vergeten Rákóczy-documenten. Volgens László Marácz, docent Oost-Europese studies aan de Universiteit van Amsterdam, heeft het archief voor Hongaren ongeveer eenzelfde waarde als een archief van de nazaten van Willem van Oranje voor Nederland zou hebben.