donderdag 26 december 2013

Gekken horen niet op straat

Pisti en Teri
“En, hoeveel gekken heeft u vandaag gezien?” vraagt snackbareigenaar Viktor minachtend. Gekken, zoals Pisti en Terike? Het vriendelijke, verstandelijk gehandicapte stel uit de grootschalige instelling in het Hongaarse Bélapátfalva verheugt zich enorm over hun aanstaande verhuizing naar een kleinschalig woonproject in het naburige Szilvásvárad. Ze krijgen kooklessen en Pisti praat honderduit over de barbecue die hij plant als kennismaking met hun nieuwe buren. Hopelijk hoort Viktor daar niet bij.
Kooien, zalen met ziekenhuisbedden, verwaarloosde patiënten die verveeld heen en weer wiegen: dat was het beeld van de geestelijke gezondheidszorg in het voormalige Oostblok dat begin jaren negentig de wereld rondging. Sindsdien is veel verbeterd, zoals de vriendelijk ingerichte kamer van Pisti en Terike bewijst. Maar wat bleef zijn de massale instellingen met lange gangen, massale eetzalen en honderden bewoners, liefst ver van de buitenwereld. Gekken houd je uit het zicht, was het idee waarmee deze instituten in de communistische tijd werden gebouwd.
Een goed idee, vindt Viktor nog steeds: “Gekken horen niet op straat.” De snackbarhouder, die niet met zijn volledige naam in de krant wil, behoort tot een harde kern van dorpsbewoners die zich verzet tegen de komst van in het totaal 24 verstandelijk gehandicapten uit het naburige Bélapatfalva. Szilvásvarad leeft van toeristen. Die blijven weg als er “schreeuwende gekken door de straten lopen,” meent Viktor. Hij staat bepaald niet alleen. Driehonderd van de 1700 dorpsbewoners ondertekenden een petitie en de gemeenteraad stemde met algemene stemmen tegen het woonproject. “Als gehandicapten hand in hand op straat lopen, is dat geen fraai gezicht,” meende een gemeenteraadslid tijdens de vergadering.
Gekken zijn slecht voor de huizenprijzen, voegt Viktor eraan toe. Die angst delen veel inwoners, en niet alleen vanwege hun portemonnee: “Mensen komen juist hierheen omdat de huizen er duur zijn en je zeker weet dat zulke mensen zich dat niet kunnen veroorloven.” Viktor, een breedgeschouderde man met kort stekelhaar, is aanhanger van anti-zigeunerpartij Jobbik. Partijvoorzitter Gábor Vona kwam persoonlijk naar Szilvásvárad om de bewoners in hun verzet te steunen.
De EU stimuleert modernisering van de geestelijke gezondheidszorg en financiert daarom ook herhuisvesting van de 154 inwoners van Bélapátfalva. Kosten: zo’n 3,4 miljoen euro. Het project is een druppel op de gloeiende plaat. Volgens cijfers van mensenrechtenorganisatie TASZ leven in het totaal 15000 verstandelijk gehandicapten en psychiatrische patiënten in zulke massale, uit de communistische tijd stammende instellingen. Vaak heeft de familie geen andere oplossing, want dagopvang ontbreekt.
Het instituut in Bélapátfalva is gevestigd in de woonkazernes van een voormalige cementfabriek. Directrice Erzsébet Tóth is warm voorstander van de verhuizing. Ze heeft afgelopen jaren veel gedaan om de omstandigheden te verbeteren. “Toen ik hier kwam, stonden overal oude ziekenhuisbedden.” Nu zijn de tweepersoonskamers ingericht met grenenhouten bedden, gemakkelijke stoelen en kleurige gordijnen Er zijn werkplaatsen en een mooie tuin die de bewoners onderhouden. Er zijn opern dagen voor de dorpelingen. Maar het blijft een massale inrichting en Tóth is de eerste om te erkennen dat het instituut ondanks alle verbeteringen totaal verouderd is.
Er komen wooneenheden in vijf omringende dorpen, maar alleen in Szilvásvárad en in Bélapátfalvi zelf is het verzet zo groot. Probleem is volgens Tóth dat veel mensen psychiatrische patiënten en mentaal gehandicapten op één hoop gooien, iets dat in het verleden trouwens ook in de instellingen zelf niet ongebruikelijk was. Viktor vindt het allemaal inderdaad een pot nat. “Gekken’ zijn een gevaar voor de samenleving.
Maar Tóth vertrouwt erop dat dat verzet uiteindelijk verstomt. “Protesten zie je in alle landen waar vernieuwing in de geestelijke gezondheidszorg op gang kwam,”zegt ze. Nieuw is eng. En uiteindelijk profiteert de omgeving er ook van. Tóth wil in de vrijgekomen ruimte dagopvang en tijdelijke verblijfsmogelijkheden creëren. Wie in de omgeving van Bélapátfalva woont, heeft binnenkort de keuze om een gehandicapt familielid wel thuis te houden.


zaterdag 21 december 2013

Slowakije: de onverwachte opkomst van een neofascist

Marian Kotleba
“Ik ken een doodzieke vrouw die niet wordt behandeld omdat ze onverzekerd is. Maar zigeuners kunnen gratis naar de dokter,” zegt oud-ijshocktrainer Jozef Studený. Iedereen in het café knikt instemmend. Zigeuners worden in de watten gelegd en mogen doen wat ze willen. “Als ze een hutje op je land bouwen, mag je hen er niet afzetten,” zegt voormalig bouwvakker Peter Dobrik.
Het dorpscafé in Selica, vlakbij Banska Bystrica in Centraal-Slowakije, heeft de gezelligheid van een typische kroeg uit de communistische tijd: kale stenen vloer, kale muren en neonverlichting. Het merendeel van de gasten is gepensioneerd. Jongeren verlaten het dorp, zegt Dobrik somber. “Die willen het dorpsleven niet meer. Ze zijn de moderne consumptiemaatschappij gewend.”
Samen met Studený heeft hij als enige in het café gestemd bij de recente provinciale verkiezingen. Op Marian Kotleba, de extremist die in deze provincie onverwacht 55 procent van de kiezers achter zich kreeg. Oud-leraar Kotleba stichtte elf jaar geleden de in 2007 verboden Slowaakse Saamhorigheid. Hij had destijds een sterke voorkeur voor zwarte uniformen en de Slowaakse fascistische groet. Kotleba heeft het niet op homo's,
vindt de NAVO een terroristische organisatie en is lovend over Jozef Tiso, in de Tweede Wereldoorlog leider van de Slowaakse fascisten.
Eind november werd hij onverwacht tot provinciaal gouverneur gekozen. In het provinciale parlement heeft hij geen zetels. Dat zegt overigens niet dat hij helemaal niets kan doen, want hij heeft wel vetorecht en hij heeft veel te zeggen over de verdeling van de provinciale budgetten.
Sinds de verkiezingen is zijn populariteit landelijk verdubbeld tot 3,7 procent. Veel mensen zijn enthousiast over zijn aanpak van Slowakijes tweede minderheid, de Roma, zoals zijn idee om wegen niet langer door machines, maar door zigeuners te laten repareren.“Hij wil hen hard aanpakken. Dat hebben ze nodig,” zegt Studený waarderend. Dat Kotleba een extremist is, is onzin. “Vroeger, maar hij is veranderd.”
“Hij heeft zijn uniform uitgedaan en een pak aangetrokken, ja,” zegt Rado Sloboda, medewerker van Amnesty International en medeorganisator van een protestactie tegen Kotleba direct na de verkiezingen. Sloboda er niet bij dat juist in Banska Bystrica, waar in 1944 de Nationale Slowaakse Opstand tegen het fascisme begon, een neofascist wint. “Slowaken weten weinig van hun eigen geschiedenis,” meent hij. Hij maakt zich zorgen, want Kotleba kan volgens hem meer doen dan veel mensen denken: "Hij gaat over de budgetten voor kunst en cultuur, dus bijvoorbeeld ook over de financiering van een theater hier dat opkomt voor homorechten."
Het centrum van Banska Bystrica is fraai opgeknapt. Maar de winkels en cafés zijn bescheiden, net als de kerstmarkt op het hoofdplein waar politieagent Marek met een collega glühwein staat te drinken. Zijn vrouw en veel collega’s hebben op Kotleba gestemd. Hij is er niet blij mee.“Mensen nemen zijn extremisme niet serieus, maar zo is Hitler ook aan de macht gekomen.” Marek ziet twee redenen voor Kotleba’s succes: hij is nieuw, wat vooral veel jongeren aanspreekt, en hij belooft krachtig optreden tegen ‘zigeunercriminaliteit’en corrupte politici.
De meeste Slowaakse Roma leven oostelijker dan Banska Bystrica. Toch zijn ze ook hier een dankbare zondebok voor de problemen van een provincie die sinds de sluiting van mijnbouw en industrie in 1990 tot armoede is afgegleden. Meer dan twintig procent van de bevolking is werkloos. De lonen zijn laag. Daarom werkt Veronika Nováková in Oostenrijk als verzorgster van een ouder echtpaar. Hele dagen dagen zit ze met hen in een vrij klein huis. “De muren komen soms echt op me af,” verzucht ze. Maar ze heeft geen keuze. Net als tienduizenden anderen werkt ze in het buitenland, omdat ze thuis niets vond.
Ook Peter Dendis werkte een tijd in Ierland, voordat hij twee jaar geleden naar Bratislava verhuisde. De IT-specialist komt uit een dorp honderd kilometer van de hoofdstad. Veel schoolvrienden werken in een Nederlandse levensmiddelenfabriek, zegt hij. Hij kwam terug toen het in Ierland moeilijk werd en daar hij heeft geen spijt van. Hij zit in de opstartfase van zijn eigen IT-bedrijf en wil niet meer weg. “De mogelijkheden zijn geweldig. Deze stad leeft,” zegt hij.
Bratislava is het goedkope alternatief voor het nabije, dure Wenen en trekt daarmee veel toeristen en investeerders. Jarenlang had Slowakije de hoogste groeicijfers van Centraal-Europa, dankzij de hoofdstad, maar de welvaart bleef daar steken. Zo bescheiden als Banska Bystrica oogt, zo trendy en glitterend is Bratislava. De werkloosheid is miniem en de salarissen zijn honderden euro’s hoger dan elders.
Ook in Bratislava wordt veel geklaagd over politieke corruptie. En zelfs over zigeuners. Maar de stad stemt traditioneel gematigd conservatief en de economische voorspoed maakt haar minder gevoelig voor populisme. Kotleba maakt er weinig kans, denkt Dendis. “Aan de andere kant: het was een grote fout om hem te onderschatten. Een commentator zei dat zelfs een aardappel Kotleba wel kon verslaan. Hij heeft gewonnen, juist omdat niemand dat verwachtte.”


Box

Oud-leraar Marian Kotleba stichtte elf jaar geleden de in 2007 verboden Slowaakse Saamhorigheid. Hij had destijds een sterke voorkeur voor zwarte uniformen en de Slowaakse fascistische groet. Eind november werd hij onverwacht tot provinciaal gouverneur gekozen. Veel kiezers waren enthousiast over zijn idee om wegen niet meer door machines, maar door zigeuners te laten repareren. In het provinciale parlement heeft hij geen zetels.
Kotleba vindt de NAVO een terroristische organisatie en is lovend over Jozef Tiso, in de Tweede Wereldoorlog leider van de Slowaakse fascisten. Sinds de verkiezingen is zijn populariteit landelijk verdubbeld tot 3,7 procent.




donderdag 19 december 2013

Je eigen lot verslechteren

Sommige woorden zeggen iets over een volk. Gedoogakkoord bijvoorbeeld. We hebben er net weer eens achter de rug, met het Herfstakkoord, en er is een hoop gepolderd om dat voor elkaar te krijgen. Om dat in een buitenlandse taal te vertalen heb je geen woordenboek nodig, maar een antropoloog die de rest van de wereld de Nederlandse eigenaardigheden kan uitleggen.
Het Hongaars woord önsorsrontó, wat zoiets betekent als 'je eigen lot verslechterend', is ook een aardige. Zelfdestructief, zo wordt het wel vertaald, maar önsorsrontó is toch iets anders. Minder hard, en op meer situaties van toepassing. Jezelf het leven moeilijk maken is misschien een betere omschrijving. 
Een Hongaarse vriendin kwam ermee naar aanleiding van iets dat haar achtjarige dochter overkomen was. Die moet binnenkort samen met haar klas optreden in een cultuurhuis, en daar hoorde een generale repetitie bij deze week. De toneelknechten hadden er helemaal geen zin in, en dat lieten ze merken ook. Ze waren knorrig en ronduit onbeschoft. Op zeker moment was het klaarblijkelijk koffietijd, en dat ging voor de kinderen. "Laat deze idioten maar even wachten," zei de een tegen de ander, binnen gehoor van de klas en de juf. De sfeer was de rest van de middag onder nul en die toneelknechten zullen vast naar huis zijn gegaan in de volle overtuiging dat ze helemaal gelijk hebben om hun baan klote te vinden. Önsorsrontó, zoals mijn vriendin constateerde. 
Stel je voor dat die toneelknechten die kinderen met enthousiasme hadden ontvangen. Ze misschien zelfs hadden laten zien hoe het doek werkt, of zoiets. Dan waren die kinderen blij geweest, de juf blij, de sfeer goed, en dat waren ze waarschijnlijk naar huis gegaan met het gevoel dat ze weliswaar onderbetaald worden (en dat worden ze, daar ben ik van overtuigd), maar dat er ook een hoop leuke kanten aan hun werk zitten.
Zelfde vriendin, zelfde kinderen. Maar dan op school, in de kantine, bij het buffet. Tot niet al te lang geleden stond daar een hele aardige dame, die dus ook veel blije kinderen zag en die haar werk met plezier deed. Helaas moest ze weg, en nu staan er een paar knorrige vrouwen die de kinderen afsnauwen als ze het (veelal oneetbare) eten laten staan, of als ze juist een extra portie willen, of  iets speciaals zoals een boterham zonder margarine erop. Want dát is me een hoop werk, zo'n boterham met niets. Wat zullen die vrouwen iedere ochtend met veel plezier naar hun werk gaan.
Hoe vaak ik me niet al verbaasd heb over winkelpersoneel dat stuurs zijn werk doen en geen boe of ba tegen de klanten zegt. Bij AH of de Jumbo zou je er binnen een dag uit vliegen, maar je hebt niet het gevoel dat er ook maar één Hongaarse klant is die van zo'n houding opkijkt. De meeste mensen kijken gewoon stuurs terug.
Wat zullen die vrouwen een rotwerk hebben, denk ik altijd. Altijd maar sjagerijnige koppen aan je kassa, daar word je toch mies van? En dat het ook in Hongarije anders kan, zie je bij sommige internationale supermarktketens, waar het personeel duidelijk getraind wordt om aardig te zijn. Gevolg? Mensen glimlachen naar hen, en maken nog eens een praatje. Wereld van verschil.
De Hongaarse politiek is er trouwens ook goed in. Neem de huidige oppositie. Die heeft het moeilijk genoeg zonder het zichzelf moeilijk te maken: staatsmedia die de regering de hemel in prijzen en de oppositie zwartmaken, een kieswet die het ook niet makkelijk maakt, weinig geld. Maar in plaats van de krachten te bundelen, blijft de oppositie onderling kiften en kan het nergens over eens worden. Gedogen en polderen is hen totaal vreemd. Ik zeg niet dat ze daarmee de verkiezingen zouden winnen. Maar zo zeker niet.
Gevolg van het communisme, hoor je vaak als verklaring voor dit soort negatief gedrag, maar eerlijk gezegd betwijfel ik dat. De conservatieve krant Magyar Nemzet omschreef  önsorsrontó in een column ooit als een oud en populair Hongaarse eigenschap. Vandaar dat de taal er dus een apart woord voor heeft. Zwartkijken? Niet echt. Een zwartkijker verwacht wel altijd het ergste, maar kan best glimlachend achter de kassa zitten. Zelf je ergste vijand zijn? Hmm. Zou kunnen, maar ik vind het niet perfect. Ik blijft zoeken naar een betere vertaling. 

Overigens kwam ik bij het schrijven van dit blog een ander, prachtig en geheel onvertaalbaar Hongaars woord tegen: donaldkacsázás. Letterlijk donaldduckeren. Oftewel: in je blote kont rondlopen, maar wel met een shirt aan. Önsorsrontó lijkt me niet iets om over te nemen, maar deze mag wat mij betreft aan de Nederlandse taal worden toegevoegd. 


vrijdag 13 december 2013

Daklozen in de kou

Het is een vertrouwd gezicht in de winter: daklozen die in Boedapest onderdak zoeken in een metrostation of een van de vele onderdoorgangen in Boedapest. Karton, een stuk schuimrubber en een stapel dekens of een slaapzak en een paar plastic tassen markeren de plek die ze 's winters 'thuis' noemen. Het is er droog, de temperatuur is wat hoger dan buiten, en met een beetje mazzel kun je nog wat eten vinden dat voorbijgangers in een vuilnisbak achterlaten.
Behalve dat daklozen zich vanaf 1 november niet meer in metrostations of in onderdoorgangen onder de straat mogen ophouden. Of in het hele gebied langs de Donau, dat de Unesco heeft aangewezen als werelderfgoed. Of, om nog maar een paar plaatsen te noemen, onder of op bruggen, in de buurt van scholen, in de buurt van de bus naar het vliegveld, op of rond tram- en bushaltes, in de buurt van kinderspeelplaatsen, en tal van andere plekken. Eigenlijk simpelweg iedere plek die een deelgemeente van Boedapest aanwijst als verboden gebied. Een video van de gemeente laat zien dat er erg weinig plaatsen overblijven waar je als dakloze wél buiten mag overnachten. Beschutting heb je dan zeker niet meer.

Wie de wet overtreedt, kan een boete krijgen van 50.000 forint, iets van 180 euro. Dat is voor een Nederlandse dakloze vermoedelijk al niet op te brengen, maar in Hongarije, waar het minimumloon rond de 300 euro ligt, is dat duidelijk een absurd bedrag. Wie wegens overtreding van door de politie wordt opgepakt, wordt een opvang aan de rand van de stad gebracht. Behalve slaapgelegenheid is daar een speciaal, dag en nacht bemand kantoortje, waar meteen beslist wordt of de overtreder krijgt om de opgelegde boete weg te werken.
Hou me ten goede, ik vind daklozen in de stad ook geen prettig gezicht. De gemiddelde Hongaar is armer dan de gemiddelde Nederlander, en de gemiddelde Hongaarse dakloze is een stuk armer dan zijn Nederlandse collega. Of in ieder geval een stuk viezer. Waar Nederlandse daklozen tegenwoordig op veel plaatsen terecht kunnen voor een douche en een wasmachine om hun kleding te wassen, zien de winterse bewoners van de metrostations er vaak uit (en ruiken ook zo) alsof ze in geen maanden wasgelegenheid hebben gezien.
Maar ik realiseer me ook: dakloos word je in Hongarije vrij makkelijk. Vijfennegentig procent van de Hongaren woont in een eigen huis, en sociale woningbouw is er nauwelijks. Als je bij een scheiding geen spaargeld hebt en een inkomen dat te laag is voor een hypotheek, moet je hopen dat familie een plek voor je heeft, anders beland je als snel op straat. Vooral mannen met een alcoholprobleem lopen een enorm risico om in zo'n situatie dakloos te worden.
Datzelfde geldt voor mensen die wegens hypotheek- of huurschulden uit hun huis worden gezet. Voor gezinnen met kinderen zijn er wel tijdelijke woonvoorzieningen in zo'n geval, maar alleenstaanden hebben het aanzienlijk moeilijker. Het is waarschijnlijk een stuk effectiever, en op de lange duur vermoedelijk ook goedkoper, om maatregelen te nemen die voorkomen dat mensen dakloos raken dan om achteraf de boel op te dweilen. Dat een verbod op dakloosheid weinig zin heeft als er geen alternatieven zijn, kan zelfs een kind bedenken.
Dat weerhield het Hongaarse parlement niet om eind september een wet aan te nemen die het gemeenten mogelijk maakt om bepaalde gebieden, of zelfs hun hele grondgebied, tot no go area voor daklozen te verklaren. Het was de tweede keer dat het parlement zo'n wet aannam, want eerder het Constitutionele Hof gezegd dat dat ongrondwettelijk was. Maar wie een tweederde meerderheid in het parlement heeft, hoeft zich om zo'n kleinigheid niet druk te maken. Die wijzigt gewoon de grondwet zelf.


zondag 1 december 2013

Eindexamenperikelen III: een snufje adel

"Ik moet bekennen, ik begrijp nog steeds niet waarom dit voor Hongaren zo belangrijk is," zeg ik tegen de vader van de klasgenoot van mijn zoon, terwijl we foto's staan te nemen van onze kinderen die net het schoollintje opgespeld hebben gekregen, het officiële teken dat ze eindexamenkandidaten zijn. Ze staan, de jongens in hun nieuwe nette pakken, de meisjes in strakke en o zo sexy jurkjes die op een enkele cocktailparty zouden misstaan, netjes in rijen opgesteld klaar voor de foto, omringd door stralende, trotse ouders. Alsof ze het examen al gehaald hebben.
Hij haalt zijn schouders op. "Ik ook niet," zegt hij, wat grinnikend, "Ik mag dan wel Hongaar zijn, maar dit hadden we Joegoslavië niet." Dat was ik even vergeten: hij komt uit de Vojvodina, tegenwoordig een deel van Servië. Dit spektakel, constateert hij, is weliswaar een nationale, maar geen algemeen Hongaarse gewoonte.
Ouders, grootouders, broers, zussen, ooms en tantes, ze zijn in drommen komen opdagen om deze belangrijke dag mee te maken. Iedere keer als een naam wordt afgeroepen en een kandidaat een lintje opgespeld krijgt, gaat ergens in de zaal gejuich op, alsof betrokkene een bijzondere prestatie heeft geleverd. Misschien is dat ook wel zo: twaalf jaar lang Hongaars onderwijs is zeker niet niets. Grote klassen, lange dagen, veel huiswerk, vaak ouderwetse leraren met ouderwetse onderwijsopvattingen. Je mag er best bewondering voor hebben. Nu dat examen nog.
Maar we hebben de hoofdmoot van het programma nog voor ons: het bal. Of beter, de ingestudeerde dansen. Wekenlang hebben ze geoefend, tijdens de gymles, tijdens het wekelijkse klassenuur, voor school, na school, in het weekend. Onze zoon doet twee dansen, een Russische volksdans en de Weense wals of wat daar volgens zijn dansleraar voor door moet gaan, want de dans lijkt meer op een minuet denken met af en toe wat walspassen tussendoor. Aan de hiphopdans van de gezamenlijke jongens doet hij niet mee.
Als het bal een ding bewijst, dan is het wel dat kleren de man (of vrouw maken). De gehuurde baljurken en rokkostuums veranderen iedere puber, hoe puistig ook, in een prins of prinses, of op zijn minst een graaf of gravin. Zelfs hun manier van bewegen verandert, ook als ze niet dansen. Statig schrijden ze voort, geconcentreerd zetten ze hun stappen, bevallig spreiden ze hun jurk uit als ze knielen voor een bewonderende peuter.
Ik realiseer me plotseling: we kijken hier naar een wonderlijke afspiegeling van het adellijke debutantenbal. Het is niet zozeer een Hongaarse gewoonte, maar een vorstelijke gewoonte die hier in stand wordt gehouden, behalve dat er natuurlijk geen sprake is van een echt bal. Er wordt niet geflirt, er zijn geen balboekjes, geen flonkerende kristalluchters of glazen champagne en niemand is hier in de hoop een geschikte huwelijkskandidaat tegen het lijf te lopen, want iedereen kent elkaar al jaren. En op een echt bal heb je natuurlijk ook geen tribunes van waaraf ouders en de rest van de familie toekijken.
Maar net als het debutantenbal wordt dit bal door de aanwezige ouders duidelijk als het begin van een nieuwe fase in het leven gezien. Als de officiële dansen afgelopen zijn en de toeschouwers zich ook op de dansvloer mogen begeven om te dansen met hun zoon of dochter, feliciteert iedereen elkaar. Met wat eigenlijk? "Nu zijn het geen kinderen meer, maar volwassenen," zegt een moeder trots tegen me.
Er klinkt een wals uit de luidsprekers, het begint steeds meer op een echt bal te lijken en ik zie een jongen met een handkus een oudere dame ten dans vragen. Volgens mij klikt hij er zelf even met zijn hakken bij. Ze begeeft zich stralend in zijn armen. Anderen kleden zich alvast om, voor de afterparty: ze gaan met zijn allen naar een club.
Mijn zoon gaat ook. Tot nu toe hield hij het bij feesten op cola, en kwam daarna altijd licht geschokt over het bezopen gedrag van anderen thuis. Maar sinds een paar maanden drinkt hij af en toe een cider en de tijd van alleen maar frisdrank is duidelijk voorbij. Ik kan niet klagen, hij is haast achttien. Volwassen dus, inderdaad. Ik hoop alleen dat hij dat niet met zijn eerste kater betaalt.
(Als ik hem daar later naar vraag, kijkt hij me verbijsterd aan. "Kater, hoezo? Ik heb iets gedronken, ja, maar echt niet veel.")





vrijdag 22 november 2013

Onzin om een standbeeld

Toen de Roemeense dictator Nicolae Ceausescu op 22 december 1989 de benen nam, was ik toevallig vlak bij de Roemeense grens. Een paar uur later stond ik in in het pikkedonker in de Roemeense stad Arad. Echt pikkedonker. Straatverlichting was er niet, en iedereen hield de gordijnen potdicht om de weinige warmte die de verwarming gaf, binnen te houden. Bovendien mocht je per kamer maar één veertig watt gloeilampje hebben. Voor de generatie van de spaarlamp: veertig watt is echt niet veel.
Roemenië was mijn kennismaking met Het Gerucht en Het Complot. De eerste avond al stonden we op zeker moment voor een van de twee hotels die Arad telde, omdat het gerucht ging dat Nicu, de zoon van Ceausescu, zich daar met een aantal mensen van de Roemeense geheime dienst, de Securitate, verschanst zou hebben. Of het waar was, weet ik tot vandaag de dag niet, hoewel het baliepersoneel van dat hotel wel erg schichtig was en zich even na onze komst een eenheid van het Roemeense leger om het gebouw installeerde. Dat leger had de kant van de opstandelingen gekozen.. Misschien zat er dus wel iets in, in dat verhaal.
Timisoara 1989, kerkhof
De volgende dag waren we getuige van een bijna-lynchpartij. Een man die eruit zag als een priester, dreigde door een woedende menigte te worden opgeknoopt omdat het gerucht ging dat het eigenlijk een vermomde Securitate-agent was. Gelukkig greep een echte agent in, en nam de man mee. Geen idee hoe het verder afliep.
Een dag later werd er vanuit ons eigen hotel geschoten. Niemand had een idee wie daarvoor verantwoordelijk was en waar de schoten heengingen. Alle journalisten die zich in dat hotel verzameld hadden, zochten dekking in de hal. Op zeker moment kwam er een legereenheid binnen, die naar de bovenste verdieping vertrok en korte tijd later terugkeerde met een jongen die letterlijk aan zijn oor werd meegevoerd door een razende officier. Hij was misschien dertien, veertien jaar oud, en had een geweer bij zich dat pakweg net zo groot was als hijzelf. Hij had op het andere hotel geschoten, vanwege - nog steeds - het gerucht dat de Securitate zich daar verschool.
Maar het was in het naburige Timisoara dat me meest duidelijk werd ingepeperd dat een mensniet alles moet geloven wat hem wordt verteld. Op 16 december waren in die stad de protesten begonnen die uiteindelijk tot de vlucht van de Ceausescu's hadden geleid. Op het kerkhof van Timisoara waren lijken gevonden. In behoorlijke staat van ontbinding en allemaal met een vreemde snee over hun borstbeen.
Het waren, werd ons verteld, de lijken van demonstranten die een week eerder gearresteerd waren en daarna doodgemarteld. Die snee was het gevolg van martelingen, en de ontbinding ook: ze zouden met kokend water overgoten zijn, aldus een arts die de journalisten rondleidde. Ik was wat wantrouwend, maar iedereen schreef erover, dus wie was ik om het verhaal in twijfel te trekken?
Mijn wantrouwen was terecht. Het was een flauwekul-verhaal. De lijken, zo bleek achteraf, waren van mensen waar autopsie op gepleegd was, en sommigen waren vele maanden oud. Blijft misschien de vraag waarom er zoveel lichamen lagen waar autopsie op gepleegd was, en die blijkbaar nooit door iemand waren opgeëist om behoorlijk begraven te worden. Maar met de demonstranten had dit kerkhof niets van doen.
Ik moest aan het verhaal denken toen ik eerder deze week de berichten zag over een beeld van de joodse dichter Radnóti dat door onverlaten in duigen was gereden. De berichten repten over een antisemitische daad en brachten het in verband met andere gebeurtenissen van de afgelopen tijd. Ik zag een foto in de krant van de auto die bij de aanslag was gebruikt. Een Mercedes die - het beeld was van graniet - behoorlijk in de kreukels lag. Zou ik, vroeg ik me af, zelfs als ik een enorme antisemiet was, mijn Mercedes opofferen om een beeld van een joodse dichter omver te rijden? Om maar te zwijgen van het risico voor mijzelf als chauffeur? Mijn wantrouwen was terecht: de bestuurder was de macht over zijn stuur verloren.
Wie dit blog volgt, weet dat ik me regelmatig behoorlijk bezorgd maak over het politieke klimaat in Hongarije. Maar gelijktijdig moet ik constateren dat de Roemeense ziekte - een geloof in ieder gerucht en iedere samenzweringstheorie - behoorlijk om zich heen heeft gegrepen in Hongarije. Van beide kanten, overigens. Dat begon al in 2006, toen de huidige regeringspartij Fidesz nog in de oppositie zat en een wat hardhandig (en vooral onhandig) politieoptreden tegen antiregeringsdemonstraties tot een massale schending van mensenrechten bombardeerde (let wel, een radicaal deel van die antiregeringsdemonstranten was kort daarvoor met een uit een tentoonstelling gestolen tank op agenten afgereden). Recent nog beschuldigde Fidesz oud-premier Gyurcsany er weer van dan dat hij persoonlijk opdracht van het harde politieoptreden zou hebben gegeven. Zonder daar het nodige bewijs bij te leveren, overigens.
En omgekeerd gebeurt het net zo hard.. Een paar weken geleden was ik met iemand van een menserechtenorganisatie in een dorp om te praten over een kleinschalig woonproject voor geestelijk gehandicapten. De dorpelingen waren mordicus tegen, want wie "wil er nou schreeuwende gekken in de straat" hebben lopen? De extremistische Jobbik bleken in de protesten een belangrijke rol te spelen, en een lokale aanhanger van die partij vertelde ons ook nog dat er sprake was van enorme corruptie, waar ook Fideszpolitici bij betrokken zouden zijn.
Als je de rekensom van het project nauwkeuriger bekeek, bleek het om 25.000 euro per persoon te gaan. Dat klinkt als een behoorlijke som geld, maar voor dat geld moet niet alleen onroerend goed worden gekocht, maar moeten de huizen ook nog eens zo worden verbouwd dat er zes tot acht personen in kunnen leven. Dat is echt iets anders dan een huis renoveren voor een doorsnee-gezin.
Bovendien gaat het om mensen die de nodige begeleiding behoeven, en moet de bestaande instelling waar ze nu verblijven, geschikt worden gemaakt voor dagopvang van mensen die thuis door hun familie verzorgd werden, of tijdelijke opvang, zodat familieleden ook eens op vakantie kunnen. Als je dat allemaal bij elkaar optelt, is 25.000 euro per persoon helemaal niet zoveel. En toch, de man van de mensenrechtenorganisatie, bepaald geen Jobbik-aanhanger, was de hele terugweg vervuld van dit corruptieschandaal.
Wat mij verbijstert, is hoe makkelijk weldenkende mensen in zulke verhalen meegaan. Deze week vertelde een collega mij dat ze met analisten had gesproken die meenden dat Jobbik wel eens 26 procent van de stemmen zou kunnen halen. Toen ik haar vroeg waar die analisten dat op baseerden (in opiniepeilingen staat Jobbik op 7 procent of zoiets) kwam er een vaag verhaal over alle activiteiten die de partij ontwikkelt. Nu denk ik zelf ook dat Jobbik meer dan zeven procent gaat halen. Maar de kloof tussen 7 en 26 is wel erg groot. Er kan uiteraard van alles gebeuren, maar op dit moment is zo'n cijfer toch vooral bangmakerij.

woensdag 6 november 2013

Eindexamenperikelen II: keuzes, keuzes, keuzes

Rood geblokte kleedjes
Mijn zoon en ik hebben gisteren een eindexamenkostuum gekocht. Hoogste tijd, want het lintjesbal, het eerste officiële onderdeel van  zijn Hongaarse eindexamenjaar, nadert met rasse schreden en daar moet dit pak voor het eerst dienst doen. Het is prachtig en hij ziet er elegant in uit, al zeg ik het zelf, maar dat mag dan ook wel voor dat geld.
Bij het bal zelf heeft dat pak overigens eigenlijk helemaal geen functie. Het enige moment dat hij het aan heeft, is tijdens de ceremonie vooraf, bij het overhandigen van een lintje dat eindexamenkandidaten het hele jaar mogen dragen om de buitenwereld te tonen dat ze bij een bepaalde school eindexamen doen. Voor het bal krijgen ze een rokkostuum. Dat wordt gehuurd en daar heeft onlangs iemand op school de maat voor genomen. En verder dansen ze in Russische klederdracht. Mijn zoon moet sinds weken iedere donderdagochtend om zeven uur op school zijn om een kozakkendans in te studeren. De andere dansles valt in de gym-uren en dan oefenen ze een Weense wals. Af en toe staat hij thuis pasjes te oefenen.
Terwijl het bal nadert, woeden er per e-mail al heftige discussies tussen de ouders over de volgende onderdelen van dit feestjaar. Want er moeten belangrijke keuzes gemaakt worden. Over het afsluitende eindexamenbanket bijvoorbeeld. Waar dat plaats moet vinden, lijkt mij tamelijk simpel: in een restaurant waar de examenkandidaten enthousiast over zijn. Het is per slot van rekening hun feest. De klassenleraar had Troféa gesuggereerd, een favoriete bestemming voor scholieren als er iets te vieren valt. Een buffet waar je onbeperkt van kan kiezen, met voor elk wat wils: vis, acht soorten soep, vlees dat je ter plekke laat grillen, een keur aan toetjes. De kwaliteit is goed, de aankleding modern, de prijzen vriendelijk. Wat wil een hedendaagse jongere meer? De meeste leerlingen steunen het idee van harte.
Zo niet de ouders, althans, niet alle ouders. De groep heeft zich duidelijk in twee kampen gesplitst: diegenen die menen dat het eindexamenbanket er voor de eindexamenkandidaten is, en die dus zelf moeten beslissen, en die ouders die zich met hand en tand verzetten tegen deze all-you-can-eat-optie. Wat hen drijft, is mij een raadsel, want we zijn niet eens uitgenodigd, dus het kan er niet om gaan dat ze zelf liever ergens anders eten. Prestige? Niet deftig genoeg?
Wat die ouders dan wel willen? Er is bij enkelen enthousiasme ontstaan voor een restaurant genaamd de Pollepel, waar een van de vaders blijkt te werken. Het is gevestigd in de Grote Markthal en adverteert zichzelf als een plek voor bedrijfsbijeenkomsten en huwelijken, en prijst daarbij zijn traditionele rood-wit geblokte tafelkleedjes en Hongaarse keuken aan: salami, trapista-kaas, kaantjescreme, ingelegd zuur, karbonade op de wijze van de Pollepel (bedolven onder spek, kaas, ham, champignons en doperwtjes), gegratineerde groente. En room, veel zure room. Ik heb het nu over hun speciale feestmenu.


donderdag 24 oktober 2013

Fidesz, alvast gefeliciteerd!

Tekenen voor een lagere energierekening
Ergens komen voorjaar gaat Hongarije naar de stembus. Ik denk dat ik niet voorbarig ben om regeringspartij Fidesz bij deze al te feliciteren met de overwinning. Niet omdat ik verkiezingsfraude voorzie, hoewel ik wat geknoei niet wil uitsluiten als je de gebeurtenissen bij tussentijdse verkiezingen in Baja van de afgelopen weken bekijkt. Daar moest in één district opnieuw worden gestemd, omdat uit een bij het stembureau opgenomen filmpje bleek dat een man zigeuners kwam brengen die overduidelijk waren betaald om op Fidesz te stemmen.
Vervolgens verscheen er een ander filmpje op het internet waarin te zien was hoe iemand voor 50.000 forint stemmen voor Fidesz kocht. Maar die video op zijn beurt is waarschijnlijk een vervalsing, naar het schijnt een privaat initiatief van wat overijverige oppositieaanhangers. Hoewel je natuurlijk ook nog kunt verzinnen dat Fidesz dat filmpje heeft gemaakt om de MSzP ervan te beschuldigen dat ze valse beschuldigingen aan het adres van Fidesz doen. Kunt u hem nog volgen? Als je eenmaal in complottheorieën gaat denken, houdt het nooit op. Hoe dan ook, politiek op hoog niveau, van beide zijden.
Maar ook zonder geknoei (waarom zou je eigenlijk knoeien als je overwinning al vaststaat?) lijkt het me tamelijk onwaarschijnlijk dat Fidesz de komende verkiezingen verliest, tenzij er iets heel opmerkelijks gebeurt. En dat niet eens omdat de regeringspartij zo razend populair is. In de peilingen is Fidesz weliswaar verreweg de grootste partij, maar als je de hele bevolking bekijkt, inclusief alle mensen die niet gaan stemmen, heeft de regeringspartij pakweg een derde van alle Hongaren
achter zich.
Natuurlijk heeft Fidesz de beste uitgangspositie. Om te beginnen heeft de partij het overgrote deel van de media mee. De staatsmedia zouden het niet meer durven kritisch over de regering te zijn, alle kritische journalisten daar zijn al lang hun baan kwijt. En zoals je in een verkiezingsjaar kunt verwachten, is de regering begonnen leuke dingen voor de mensen te doen. Meest opvallende onderdeel is de korting van de energieprijzen. Opdat mensen dat cadeautje op kosten van de energiebedrijven vooral niet al te snel vergeten, zijn afgelopen maanden door de regering ondersteunde handtekeningenacties gehouden ter ondersteuning van deze regeringsverordening.Wat curieus, maar het werkt natuurlijk wel aardig als onofficiële verkiezingscampagne.
Die korting heeft de populariteit van Fidesz een boost gegeven, onmiskenbaar. Er komt deze winter nog een tweede korting aan, dus dat zit wel snor. Ook is er al wat extra geld beloofd aan gepensioneerden. Voor geld zijn veel kiezers te koop. Maar ook zonder zulke leuke dingen voor de mens lijkt de kans momenteel miniem dat de oppositie wint. En daar hoef je echt de media of Fidesz niet de schuld van te geven. De oppositiepartijen hebben het momenteel namelijk ontzettend druk met het graven van hun eigen graf.
Voor een hanengevecht hoef je niet naar Mexico, of waar ze die 'sport' ook mogen beoefenen. De haantjes in de Hongaarse oppositie gaan misschien iets minder bloedig met elkaar om, maar hun onderlinge strijd leidt net zo goed als een echt hanengevecht tot een slachtpartij. "Om te verliezen heb ik geen samenwerking met anderen nodig," zei de socialistische leider Attila Mesterházy enkele maanden geleden tegen buitenlandse correspondenten. Wat hij bedoelde, was dat zijn partij hoe dan ook groot genoeg is om als tweede in het parlement te eindigen. De Hongaarse kieswet kent een kiesdrempel. Partijen moeten minimaal vijf procent van de stemmen krijgen, verkiezingscoalities zelfs 10 procent. Anders krijg je gewoon helemaal geen zetel in het parlement. De MSzP haalt dat wel, de rest van de oppositiepartijen hebben het een stuk moeilijker.


woensdag 16 oktober 2013

Orbáns dure voetbaldroom

Orbáns sauna met het stadion op de achtergrond
Klein maar fijn, zeer fijn is het voetbalstadion dat in het Hongaarse Felcsút verrijst. Het sportpaleisje, een ontwerp van toparchitect Imre Makovecz, wordt het duurste en modernste van Hongarije. En zeer exclusief: onder de overkapping van hardhouten boomstructuren, een kermerk van Makovecz, is straks slechts plaats voor 3500 toeschouwers. Nog veel trouwens voor een dorp met 1800 inwoners.
Het stadion is onderdeel van de Ferenc Puskas Voetbalacademie, in 2006 opgericht door de huidige Hongaarse premier Viktor Orbán. Hij hoopt er een nieuwe generatie topvoetballers op te leiden die de tijden van het Gouden Hongaarse voetbalteam uit de jaren vijftig kunnen laten herleven. Er is, liet de recente uitslag tegen Nederland zien, nog wat werk te verrichten.
De academie is gevestigd in een landhuis, omringd door een aantal  door Makovecz ontworpen bouwwerken die meer aan een kerk dan aan een sportopleiding doen denken. Er worden pupillen vanaf 14 jaar opgeleid, onder wie ooit ook Orbáns eigen zoon.
Pal naast de academie ligt de vakantiewoning die Orbán in 2005 midden in het dorpscentrum liet bouwen. De uit traditionele leemstenen opgetrokken namaakboerderij is omringd door bijgebouwen, waaronder een gastenverblijf en een Finse sauna. Hij ontvangt er politieke en zakelijke vrienden. Dan worden er varkens geslacht, waarbij Orbán niet te beroerd is om zelf het uitbeenmes ter hand te nemen, en worden politieke beslissingen genomen.
De premier groeide op in Felcsút, in een armelijk huisje aan de rand van het dorp. Waar nu het stadion verrijst, lag het sportveld waar hij zijn eerste voetbalschoenen versleet als speler bij FC Felcsút, de dorpsclub die dankzij zijn inspanningen sinds dit jaar in de eredivisie zit. Er spelen pupillen van de academie in de club, maar de helft van FC Felcsút bestaat uit aankopen, voor een deel uit het buitenland.
Politiek en voetbal zijn Orbáns twee passies. Liever nog dan het premierschap had hij naar eigen zeggen in het nationale team gespeeld. Een voetbalopleiding, een eredevisieclub en een luxe voetbalstadion: het zijn aardige compensaties voor een mislukte jongensdroom. Maar het dertien miljoen euro kostende stadion trekt veel kritiek, ook bij aanhangers van regeringspartij Fidesz. “Voetballiefhebber verheugen zich misschien, maar wat zou Fidesz als oppositiepartij in een vergelijkbare situatie gezegd hebben?” aldus de conservatieve politicoloog Gábor Török in zijn blog.


vrijdag 11 oktober 2013

Zigeuners in cel voor anti-Hongaarse hetze



Je kunt als zigeuner in Hongarije maar beter uitkijken wat je over Hongaren zegt. De kreet ‘Dood aan de stinkende Hongaren’ leverde negen Roma afgelopen week een gevangenisstraf van 3,5 jaar wegens racisme op. Beroep is onmogelijk, want het ging al om een beroepszaak. Een lagere rechter had hen eerder tot 2,5 jaar veroordeeld. Dat oordeel leek toen zo absurd dat ze meteen in hoger beroep gingen. Een fout dus, want de hogere rechter vond de eerdere straf veel te laag. Geen fijnzinnig kreet, oké, maar even ter verduidelijking: de betrokken Hongaren waren leden van de Hongaars Garde, een verboden paramilitaire organisatie die door de zigeunerwijk in Sajóbábony wilde marcheren.
Het begon allemaal in november 2009, toen de Hongaarse Jobbik in Sajóbábony, een dorp met 2700 inwoners in Oost-Hongarije, een bewonersforum organiseerde. Ook in normale tijden zou een bijeenkomst van de rabiate anti-zigeunerpartij in een dorp met een grote Roma-minderheid tot spanningen hebben geleid, maar het waren geen normale tijden.
In de veertien maanden daarvoor had een rechtsextremistische bende in heel Hongarije willekeurig Roma vermoord en huizen in brand gestoken. Daarnaast hield de Hongaarse Garde, een aan Jobbik gelieerde organisatie, regelmatig intimiderende marsen in zigeunerwijken. De angst was enorm en de spanning te snijden. In veel dorpen hadden Roma zelfverdedigingsgroepen opgericht.
Toen de burgemeester van Sajóbony de plaatselijke school ter beschikking stelde aan Jobbik, ervoeren de lokale Roma die bijeenkomst dan ook als openlijke provocatie. Ze organiseerden een demonstratie voor het gebouw, waarbij flink over en weer werd geschreeuwd, maar de politie echte problemen wist te voorkomen.
Tentoonstelling Die Gedanken sind frei
Pas de volgende dag liep het echt uit de hand, toen de Garde een mars door de lokale zigeunerwijk aankondigde. Hoewel die mars verboden werd, greep de politie niet in. Eenmaal in de wijk werd een auto met Jobbik-aanhangers door woedende buurtbewoners omringd. Bewapend met stokken, schoppen en ijzeren pijpen en onder het roepen van de gewraakte leuze sloegen ze het voertuig kort en klein. De inzittenden belandden met lichte verwondingen in het ziekenhuis.
Eigenrecht, en absoluut onaanvaardbaar. Daar zijn ook mensenrechtenorganisaties die zich met de zaak bemoeien, het wel over eens. Als de negen veroordeeld zouden zijn wegens mishandeling zouden ze er geen echte moeite mee hebben gehad, hoewel de intimidatie die uitgaat van een groep kaalhoofdige, geüniformeerde mannen wel een verzachtende omstandigheid genoemd mag worden. Maar eigenrecht bleek voor de rechter niet het wezenlijke probleem. De dreigementen tegen de Hongaarse natie waren veel belangrijker. De organisatoren van de mars gingen vrij uit, maar negen Roma werden wegens hetze tegen het Hongaarse volk veroordeeld.
Ophitsing tegen ‘maatschappelijke groeperingen’ is in Hongarije strafbaar. Ter bescherming van minderheden, zou je denken, en zo was deze wet destijds ook bedoeld. Maar niet voor het eerst is de wet niet ten gunste, maar juist tegen de meest gediscrimineerde minderheid, namelijk de Roma, gebruikt. Eerder werden elf zigeuners uit Miskolc vanwege een vrijwel gelijksoortig incident tot meerdere jaren celstraf veroordeeld.
Dat al dan niet vermeende discriminatie van Hongaren gevoelig ligt, merkte ook Oostenrijk dezer dagen. De Hongaarse ambassadeur in dat land protesteerde afgelopen week tegen de tentoonstelling ‘Die Gedanken sind frei’ die maandag in het stadhuis van Linz werd geopend. Het gaat om posters van schilderijen en cartoonachtige fotocollages rond het thema zigeunerdiscriminatie in Europa.
Op die plakkaten werden, naast Europa en vele anderen, ook Hongaarse toppolitici op de korrel genomen. Volgens de ambassadeur was er sprake van racisme tegen Hongaren, volkshetzerij, gevaar voor de openbare orde en schending van het internationale recht. Hij dreigt met een proces. Het is niet voor het eerst dat de ambassadeur tegen de tentoonstelling protesteert. Dit voorjaar werden de posters al een keer op een bouwschutting getoond. Na protesten van de ambassade en een aantal Hongaarse organisaties in Oostenrijk werden de plakkaten door de politie verwijderd en verscheurd.
Hongarije doet volgens de ambassadeur in Oostenrijk juist ontzettend veel tegen discriminatie van Roma. Laten we het er dan maar op houden dat er af en toe met verschillende maten wordt gemeten. In de zomer van 2012 marcheerden rechtsextremisten door het stadje Devecser. Na wat toespraken waarin sprake was van de genetische criminele aanleg van zigeuners en van de noodzaak 'om het vuil het land uit te vegen', trok de veelal kaalkoppige menigte door het stadje. Er klonken leuzen als ‘jullie gaan hier sterven” en er vlogen stenen naar huizen waar Roma woonden. De politie weigert zelfs maar onderzoek te doen, want het ging, aldus een woordvoerder, niet om doordachte hetze, maar om losse kreten als gevolg van de lokale stemming en van primaire instincten.


zondag 6 oktober 2013

Klantenservice bij de Hongaarse spoorwegen

Add caption
"Dames en heren, de MÁV hoopt dat u als reiziger tevreden bent met onze service en wij doen er alles aan om onze dienstverlening te verbeteren. Wij wensen u een prettige reis." Een jongen naast me barst in gelach uit en ik grinnik met hem mee. We staan per slot van rekening pas drie kwartier te wachten op onze vertraagde trein.
Na een kwartier vertraging zonder dat daarover een enkele mededeling werd gedaan, kregen we te horen dat onze trein tien minuten vertraagd zou zijn. Die mededeling, een standaardbandje, eindigde zoals altijd met de zin "wij danken u voor uw geduld en uw begrip".  Maar dat begrip is zo langzamerhand wel op, het geduld trouwens inmiddels ook. Het is de zoveelste trein deze week met zware vertraging. En een kwartier na de eerste aankondiging volgt een tweede. Ditmaal beweert het bandje dat de trein eraan komt. Kleinigheidje: een kwartier geleden was het nog een sneltrein, inmiddels is het een boemeltje geworden. Niet alleen hebben we een half uur vertraging, de rest van de reis staan we ook nog eens bij ieder station stil. Maar ook deze mededeling blijkt voorbarig, want een kwartier later is hij er nog niet. In plaats daarvan krijgen we het verrassende omroepbericht waarin de MÁV hoopt dat we tevreden zijn met hun service.
Een beetje vertraging, ach, daar raak je als treinreiziger wel aangewend. Ik plan het in, en ik heb altijd wat te lezen bij me, of werk dat ik nog moet afmaken, dus vervelen doe ik me niet en in de auto sta je ook in de file, zonder dat je daar iets nuttigs kunt doen. Maar sinds de MÁV begin september begonnen is met de renovatie van het station in Vác loopt het totaal de spuigaten uit.
Over die renovatie hoor je me niet klagen. We krijgen nieuwe perrons en een onderdoorgang, en dat is hoognodig. Het station is hopeloos verouderd, reizigers lopen kriskras over de sporen en de perrons zijn deels zo laag dat ik me altijd weer verbaas hoe oude dametjes erin slagen de vaak zeer hoge treinen in te komen.
Maar onderdeel van de vernieuwing zijn nieuwe rails, en daarom is er op dit moment slechts een enkelspoorsverbinding met Boedapest. Dat enkele spoor is maar een paar kilometer lang. Maar treinen moeten natuurlijk wel op elkaar wachten, en dus rijdt er in plaats van de normaal acht treinen van en naar Boedapest, ieder uur slechts één trein heen en één terug, met af en toe komt een internationale trein er tussendoor. Je zou zeggen, dat moet te overzien zijn. Het is voor ons reizigers lastig genoeg, maar als die treinen gewoon netjes rijden, is het een kwestie van plannen. Maar dat is het punt: zelfs die twee treinen rijden zelden op tijd. Er valt niets te plannen.
Wie, zoals onze zoon, 's ochtends om acht uur op school móet zijn om geen problemen te krijgen (iedere minuut te laat wordt officieel geregistreerd, en theoretisch word je bij pakweg twintig keer te laat komen van school gestuurd) heeft het zwaar. We hebben de school weliswaar op de hoogte gesteld van de vervoersproblemen, maar steeds vaker besluiten we 's ochtends hem toch maar met de auto te brengen, bijvoorbeeld vanwege een proefwerk, of omdat uit de online-kaart met vertraagde treinen al duidelijk wordt dat zijn trein 15 minuten (een half uur, drie kwartier?) vertraging heeft. Het is per slot van rekening wat veel gevraagd dat hij de trein van half zes neemt om om acht uur op school te zijn.
Dat doet een kennis van ons die in Boedapest werkt, overigens wel als ze om acht uur iets dringends heeft. En in die gevallen is de trein natuurlijk wel op tijd en staat ze om zes uur in de stad. Veel mensen gaan voor de zekerheid met de auto, hoewel dat een stuk duurder is. Eind november moet de vernieuwing van het spoor klaar zijn, en zouden de treinen weer gewoon moeten gaan rijden. De MÁV mag hopen dat ze die klanten dan weer terugkrijgen.
Maar het kan erger. Wij komen tenminste nog op onze bestemming. Dat wil ook wel eens anders lopen. Een vriendin die bij het Balatonmeer woont, komt één keer per week naar Boedapest voor haar werk. Haar laatste trein naar huis gaat 's avonds om 19.20. Dat de MÁV een paar weken geleden plots besloot om die trein wegens werkzaamheden aan het spoor op zekere avond gewoon een half uur vroeger te laten vertrekken, bracht niet alleen haar in de problemen. Zij kon nog in Boedapest blijven slapen. Maar wat moest het oude dametje dat met die trein nog naar huis, naar Keszthely moest? In een hotel overnachten? De dame achter het loket haalde haar schouders op.
Kan dat zomaar? Nee, dat kan niet. Volgens EU-regels had de MÁV alle gestrande passagiers een maaltijd en een hotel moeten aanbieden, of anders alternatief vervoer naar hun bestemming. Je hebt trouwens ook recht op compensatie als je trein langer dan een uur vertraagd is. Ik betwijfel eerlijk gezegd of er ooit iemand van die EU-regels heeft gehoord, laat staan dat iemand waarschijnlijk ooit een beroep op compensaties doet. Want dan zou er waarschijnlijk wel iets harder aan getrokken worden om twee treinen per uur wél op tijd te laten rijden.
Alle informatie over vertragingen vindt u op het internet, vertelde me een MÁv-employee toen ik ooit  over het gebrek aan informatie. Misschien daarom dat steeds meer MÁV-treinen een WIFI-verbinding hebben: dan kun je jezelf als reiziger met je smartphone informeren over hun vertragingen. Of natuurlijk een spelletje kan spelen tijdens het wachten, email lezen of youtube kijken. Tijd genoeg, en het is nog gratis ook, dus wat klaag ik eigenlijk? Prima service toch, van de MÁV, en ze geven je alle
tijd om ervan te genieten.

donderdag 19 september 2013

Een bloeiende sector: de illegale tabakshandel

Midden op het Széll Kálman plein, of Moszkva tér (Moskouplein) zoals de meeste Boedapesters blijven zeggen, zit een onopvallende vrouw met kort blond haar te roken als een schoorsteen. Wie oplet, ziet dat ze niet de enige is. Overal op het plein staan mensen, gewone huisvrouwen, doorsnee huisvaders, die niets beters te doen schijnen te hebben dan hier rond te hangen met een sigaret in hun mond. Hun peuk is hun uithangbord: ze zitten in de handel van illegale sigaretten.
Hongaarse tabaksboeren
De meesten hebben hun waren in een tasje bij zich, maar de vrouw op de stenen rand pakt het voorzichtiger aan: ze heeft haar koopwaar elders. Maar ze zit dan ook in de groothandel. Twee meisjes spreken haar in het Engels aan of ze sigaretten verkoopt. Ze knikt. Hoeveel ze willen? Tien sloffen? Ze vraagt hen mee te komen. Ze lopen het plein af, slaan een zijstraat in en verdwijnen in een klein café. De kleine zaak heeft een bovenverdieping. De perfecte plek om zaken te doen, want je kunt vanaf de straat niet zien wat er gebeurt, en als iemand de krakende houten trap opkomt, verdwijnen de waren snel in een tas.
Toen afgelopen winter de eerste regeringsplannen voor de invoering van staatstabakswinkels bekend werden, waarschuwden deskundigen meteen voor het risico van een groeiende zwarte markt als sigaretten moeilijker verkrijgbaar zouden worden. Per 1 juli was het zover: sigaretten mochten alleen nog maar via de speciale staatswinkels verkocht worden en het aantal verkooppunten daalde in één klap van 40.000 naar pakweg 5000. Gelijktijdig ging de prijs van rookwaren omhoog, want een parlementair besluit garandeert de winkels tien procent winst op ieder pakje sigaretten.
Weinig verkooppunten, een gegarandeerde winst: wat kan er mooier zijn voor de verkopers van een product waar de gebruikers ook nog eens verslaafd aan zijn? Dat moet het toch wel lopen? Dat dachten veel lokale Fidesz-politici duidelijk ook toen ze hun familie een licentie voor een staatstabakswinkel bezorgden. De werkelijkheid blijkt een hele andere te zijn. De verkoop van illegale sigaretten, die zich in het verleden vooral beperkte tot het oosten van Hongarije, heeft zich als een inktvlek over het hele land uitgespreid. Het Széll Kálman tér in Boedapest, traditioneel altijd al een plek voor illegale handeltjes, heeft zich ontwikkeld tot een van de centra van de illegale sigarettenverkoop. De aanvoer is in handen van Oekraïners en Slowaken, de verkoop verloopt via al die ijverig rokende huisvrouwen en -mannen.
Vijfhonderd forint kost een pakje bij hen. In de staatstabakswinkel op het plein betaal je 900 forint voor de goedkoopste sigaretten. Toch trekt die ook nog de nodige klanten, waaronder een groep van zes jongeren. De oudste gaat de winkel in, en verdeelt even later pal voor de deur de nodige pakjes aan de rest. Ze zijn onder de 18 en mogen de tabakswinkel volgens de wet niet betreden. Winkeliers die hen wel toelaten, raken hun licentie kwijt. Bescherming van de jeugd was het belangrijkste officiële argument voor de invoering van de staatswinkels. Maar goed, de gemiddelde jongere is ook niet gek.
Vlak voor de winkel tiert de zwarte markt welig, en in het kielzog daarvan doet een nieuwe maffia zijn intrede. De competitie tussen de leveranciers is groot en de strijd om verdeling van het territorium schijnt al begonnen te zijn. Zwarte sigaretten zijn groot geld, niet alleen in Hongarije. Alleen al in Europa werd afgelopen jaar voor 12 miljard euro aan illegale sigaretten verkocht, een tiende van de totale Europese verkoop. De handel is in handen van de georganiseerde misdaad, die daarmee een lucratieve, en betrekkelijk risicoloze business heeft gevonden, want de straffen zijn naar verhouding zeer laag.


dinsdag 10 september 2013

Eindexamenperikelen 1: alsof je een emmer leeggiet

Lintjesbal
Onze zoon doet dit jaar eindexamen en zijn klassenleraar had vorig jaar al gewaarschuwd: dat wordt niet alleen hard werken, maar betekent ook een behoorlijke aanslag op de portemonnee van de ouders. Want eindexamen doe je maar één keer in je leven en dat moet dus gevierd worden, en wel het hele jaar door.
Je kunt in Hongarije niet zakken, alleen eindigen met een bedroevend laag resultaat waarmee je geen enkele universiteit opkomt, dus hoe dan ook, dit is voor iedereen het laatste schooljaar, en dat is doorspekt met rituelen. Al die rituelen kosten uiteraard geld. Alsof je een emmer leeggiet.
Het eerste dat onze zoon te wachten staat, is het szalagavató-bal, het bal van de lintjesinwijding, eind november. In een grote sporthal krijgen alle twaalfdeklassers bij die gelegenheid een lintje opgespeld met het schoolembleem erop. Dat lintje mag je de rest van het jaar dragen, om aan de buitenwereld te tonen dat je eindexamenkandidaat van een bepaalde school bent.
Na die ceremonie volgt het bal. Daarvoor studeert de klas een gezamenlijke klassendans in, waarna jongens en meisjes apart een dans doen en samen met een danspartner een wals of twee tonen. Op veel scholen volgt daarna een programma met iets hips en moderns. Andere dans, andere kleding, al zal die bij moderne hiphop vaak uit eigen kast kunnen komen. Maar dansen moet geleerd worden, en per ingestudeerde dans moet je volgens de klassenleraar op pakweg 5000 forint (ruim 16 euro) lesgeld rekenen. Of je doet het natuurlijk zoals een vriendin, die op haar szalagavató gewoon weigerde mee te dansen. Kan ook.
Uiteraard kun je op een bal, of op de lintjesceremonie, niet in je oude kloffie verschijnen. Op veel scholen is het gebruik dat leerlingen voor de lintjesceremonie een soort gezamenlijke outfit kiezen - jongens allemaal in hetzelfde pak, meisjes allemaal in dezelfde rok en bloes (op hele traditionele scholen een soort matrozenpak, of iets met folkloristische borduurkunst) - die ook de rest van het eindexamen bij feestelijke gelegenheden dienst doet.
Daar blijft het niet bij, want voor het bal kleden ze zich uiteraard om. Op veel scholen verschijnen de jongens in rokkostuum ten dans en meisjes in baljurk. "Allemaal dezelfde?" vroeg een van de ouders op ouderavond wat bezorgd. Gelijke baljurken pakken natuurlijk aanzienlijk duurder uit. Je kunt jurken huren, maar verhuurbedrijven hebben zelden zomaar vijftien of meer gelijke baljurken in verschillende maten in voorraad. Bovendien is er in die tijd een zeer grote vraag naar baljurken. Alle scholen hebben per slot van rekening ongeveer op hetzelfde moment hun szalagavató.
Maar de school van onze zoon is gelukkig ruimdenkend, en allemaal dezelfde jurk en hetzelfde pak is dus niet nodig. "Als ze zich er maar prettig in voelen," zei de klassenleraar. En de klassenlerares had zelfs nog een tip: een outletwinkel waar we voor een zachte prijs pakken kunnen vinden. Als het maar zwart is, en netjes. Onze zoon heeft tenminste de rest van zijn leven iets om naar begrafenissen aan te trekken.
En gelukkig heeft hij al een danspartner, want dat kan de volgende kostenpost worden: wie in de eigen klas geen danspartner vindt (en bij een oneven aantal jongens en meisjes treft dat lot gegarandeerd een enkeling) moet er één in een lagere klas zoeken, of elders vandaan halen. En dat kan duur uitpakken, want je kunt van de ouders van zo'n danspartner zomaar niet  verwachten dat ze de kosten van de dansles, noodzakelijke kleding en  toegang opdraaien.


dinsdag 3 september 2013

Weer naar school

Onderwijs vroeger: het goede voorbeeld?
De scholen zijn weer begonnen, en dat kon niemand ontgaan. Waar Nederlandse leerlingen de eerste schooldag gewoon hun tas pakken, is de schoolopening in Hongarije een grootse gebeurtenis, waarvoor leerlingen in nette kleren, dat wil zeggen zwarte broek of rok en wit hemd, naar school moeten. Dit jaar was de schoolopening nog grootser dan andere jaren, want het is voor het eerst dat de staat, tegenwoordig eigenaar van het grootste deel van de scholen, de regie in handen had. En dus doken overal ministers, staatssecretarissen en zelfs premier Orbán persoonlijk op om het nieuwe schooljaar in te wijden.
Het is niet de enige verandering die leerlingen merken. Iets waar weinig lagere schoolkinderen blij mee zullen zijn, is dat ze vanaf nu verplicht worden om tot vier uur op school te blijven. Ze hoeven niet al die uren les te krijgen, maar ze mogen het gebouw niet uit. Zo moet voorkomen worden dat ze op straat gaan zwerven en weet ik veel wat gaan doen. Bovendien worden de onderwijzers zo aan het werk gehouden, want die moeten vanaf nu ook verplicht veel meer uren in school doorbrengen.
Opmerkelijk genoeg verklaarde premier Orbán in zijn schoolopeningsspeech dat de scholen "tot nu toe slechts kinderoppas waren" waarbij het slechts van de onderwijzers afhing hoeveel tijd ze aan opvoeding besteedden. Lijkt me fijn om te horen voor al die onderbetaalde Hongaarse leraren die - vaak met minimale middelen - proberen om er iets van hun onderwijs te maken. Maar van nu af aan wordt het allemaal helemaal anders: "Wij willen een land, waarin niet alleen het leren interessant wordt, maar ook het lesgeven."
Op een of andere manier kan ik een verplichting voor leerlingen en leraren om tot vier uur op school te blijven, daar niet in passen. Net zomin als de aankondiging dat leerlingen meer lesuren gaan krijgen. Vijfdeklassers, groep zeven in Nederland, moeten in het vervolg 28 uur per week in de schoolbankjes zitten. Nee, ik lieg: een van die uren wordt de verplichte gymles iedere dag. En daarna zijn de kinderen nog niet klaar, want huiswerk is in Hongarije standaard vanaf groep 3. In de negende klas, de derde klas van het voortgezet onderwijs in Nederland, kunnen leerlingen in toekomst rekenen op 35 lesuren. Tel daar nog eens pakweg 10 uur huiswerk bij op, en je komt op werkweken van 45 uur. Dat zal de leerlingen motiveren!
Die verplichting om op school te blijven, is typerend voor de aanpak van de regering Orbán: je hebt een probleem en dat los je met rigide overheidsingrijpen op. Niemand kan ontkennen dat er in sommige wijken en dorpen kinderen zijn die na school geen opvang hebben en op straat zwerven. In veel gevallen gaat het daarbij om kinderen uit zeer arme, ongeschoolde  gezinnen, zigeuners veelal, en die kinderen kunnen zeker gebaat zijn met een langere schooldag, waarbij ze op school ook nog geholpen worden met hun huiswerk, en misschien zelfs nog wat te eten krijgen. Het houdt hen van de straat, het weerhoudt hen om lijm te snuiven, en als de onderwijzers gemotiveerd zijn, zullen hun schoolprestaties erop vooruit gaan.
Maar om alle kinderen te verplichten om die reden tot vier uur op school te blijven, is natuurlijk absurd. Sterker nog, het werkt in veel gevallen een negatief, want welk kind wil na zo'n lange schooldag nog naar muziekles, dansles of een sportclub? Zeker niet omdat dat soort activiteiten in Hongarije ook allemaal drie, vier keer per week plaatsvinden. En daarna nog huiswerk? En 's ochtends weer om acht uur in de schoolbankjes? Omdat ouders op hun achterste poten staan, is de regel inmiddels al weer iets verzwakt: schoolhoofden mogen op verzoek van de ouders eventueel toestemming geven aan kinderen om wel eerder weg te gaan.
Hongarije wil zichzelf meten met Finland, het land met de beste leerresultaten in Europa. Nu bereiken de Finnen dat dankzij een onderwijssysteem dat enorme vrijheid aan de leerkracht biedt, waarin vrijwel niets centraal is geregeld, dat korte lesdagen kent, waarin de leraren goed worden betaald en er zeer veel aandacht is voor de opleiding en de wekelijkse bijscholing van onderwijzend personeel. Onderwijzers op de lagere school genieten in Finland enorm prestige: het is een universitaire opleiding waar zich jaarlijks twintig keer meer studenten aanmelden dan er opgenomen kunnen worden.
De 'onderwijsvernieuwing' in Hongarije gaat precies de andere kant op: meer druk op de leerlingen, minder vrijheid, meer uren en een enorme werkdrukverhoging voor de onderbetaalde onderwijzers die voor bijscholing geen enkele ruimte laat en ervoor zorgt dat iedereen die uit het onderwijs weg kan, een andere baan zoekt. En de speech van burgemeester Kosa van Debrecen maandag in een middelbare school in die stad doet vermoeden dat het nog wel eens erger kan worden. Kosa, die Finland noemde als het onderwijsniveau waar Hongarije naar streeft, meende: "Een goede leerling die geslagen wordt, zal goed presteren. En zelfs de beste leerling gaat verloren als je zijn handen niet vastgrijpt." Het zweepje terug op school, misschien?

zondag 25 augustus 2013

Net als toen

Vrede en Vrijheid, de gelukkige jaren vijftig
Op de wekelijkse rommelmarkt in Vác bladert een vrouw door een stapel oude tijdschriften. De coverfoto's van noeste arbeiders, stralend naar de toekomst kijkende vrouwen en goedgevulde partijcongressen laten geen twijfel over de publicatiedatum: ergens in de goede oude tijd van het Stalinisme. De vrouw kijkt me met twinkelende ogen aan: "Eens kijken wat voor herinneringen dat oproept."
Het is een keurige oudere dame, met zilvergrijs gekapt haar, een smetteloos oudroze colbertjasje met schoudervullingen en een grijze rok met voor een dubbele plooi. Terwijl ze de tijdschriften in haar tas stopt, vervolgt ze: "Hoewel, daarvoor heb ik die tijdschriften eigenlijk niet nodig, ik hoef alleen maar om me heen te kijken. Het is nu net als toen. Toen nam de regering ons alles af, nu weer. De pensioenfondsen, tabakswinkels, en nu de spaarbanken die ze hebben genationaliseerd. Het is precies als toen, ze pakken alles van ons af. En net als toen durven mensen niets te zeggen, omdat ze bang zijn nog meer kwijt te raken. Zo is het toch?"
Het feit dat ze me zo aanspreekt, is op zich een bewijs dat het niet net als toen is. In de jaren vijftig hadden mensen het wel uit hun hoofd gelaten om hun mening zomaar tegenover een wildvreemde te spuien. Je wist maar nooit of dat niet toevallig een informant van de geheime dienst was. En ondanks een internationaal zwaar bekritiseerde mediawet valt de positie van de Hongaarse niet te vergelijken met die van de tijden van Béke és Szabadság, Vrede en Vrijheid, waarvan de vrouw net twee exemplaren heeft aangeschaft. Maar ze is zeker niet de eerste die ik tegenkom die dit sentiment uit. Als mensen kritiek op de regering hebben, hoor je het ze steeds vaker zeggen: "net als toen".
Afgelopen weekend sprak ik met een Hongaarse kennis. Ze is getrouwd met een buitenlander, maar ze wonen al iets van vijftien jaar ergens in een klein dorp, waar ze huis en tuin tot een waar paradijs hebben omgetoverd. Toch willen ze graag weg, zij vooral. Want stel je voor dat Hongarije uit de EU stapt en ze de grenzen straks weer sluiten, net als toen? Dan komt ze nooit meer weg!


maandag 12 augustus 2013

Vrijwilligerswerk

Engelse vrijwillgers aan het werk
Op het nachtkastje van onze slaapkamer ligt het lokale blaadje van Sonning Common, het Engelse dorp waar we vakantie houden. Vijfduizend inwoners die, als je het blaadje moet geloven, ongeveer allemaal actief zijn als vrijwilliger. Er staan artikelen in over de groep die de bloembedden verzorgt (met dank voor de gereedschappen en materialen die ze zelf meenemen), en een uitgebreid verhaal over het mozaiek dat de leerlingen van de lagere school hebben gemaakt ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan, met de hulp van een lokale kunstenares die ook voor de tegels heeft gezorgd. En de vrijwilligers die de lokale ouderen helpen worden in het zonnetje gezet.
Engeland drijft op vrijwilligers. Je komt ze overal tegen. Ieder landhuis dat zijn deuren heeft opgesteld voor bezoekers wemelt van de vriendelijke dames en heren allesw van het huis afweten en je er graag over vertellen. Ook het theehuis en de museumwinkel worden veelal bemand door mannen en vrouwen met op hun borst een button met 'volunteer' die, vaak met opmerkelijke stunteligheid, zorgen voor de scones en worstelen met de electronische kassa.
Bij natuurparken staan enthousiaste vrijwilligers klaar om uitleg te geven over de natuurverschijnselen om je heen, en vind je boekenkasten met tweedehands natuurgidsen, afkomstig van een of andere goede gever die de opbrengst van de verkoop van die boeken bestemd heeft als bijdrage voor het onderhoud van het natuurgebied. Heel wat scholen maken dankbaar gebruik van vrijwilligers voor naschoolse activiteiten, handenarbeidlessen en leeslessen.
Uiteraard kom je ook in Hongarije wel vrijwilligerswerk tegen. Ik heb ooit meegedaan aan een actie om een bosgebied in de buurt van Boedapest te ontdoen van de werkelijk schokkende hoeveelheid troep die zich tussen het lover verborg, tot en met een oude Trabant aan toe. Ook dorpen organiseren af en toe zulke schoonmaakacties, waarbij de hele bevolking meedoet. Met name buitenlandse bedrijven stimuleren hun personeel ook steeds vaker om iets aan vrijwilligerswerk te doen.
Maar het is geen echte traditie. En dat is niet zo gek, want in de jaren van het communisme werd het hardhandig tegengewerkt. Aan de ene kant eiste de partij  weliswaar 'vrijwilligerswerk'. Maar daar was weinig vrijwilligs aan was: onder leiding van een gestaald kader verplicht-vrijwillig bepaalde klussen uitvoeren leidt er niet toe dat dat soort activiteiten populair worden.
Aan de andere kant werd echt vrijwilligerswerk door de partijleiding met wantrouwen bekeken. Ooit hoorde ik een verhaal van iemand die in een van die enorme hoogbouwwijken in Boedapest woonde. Zoals dat gaat in dat soort wijken waar niemand zich verantwoordelijk voelt voor de omgeving: bij de ingang en om de flats was het een zootje. Een aantal bewoners besloot dat daar iets aan gedaan moest worden. Ze plakten posters op om mensen  op te roepen op een zekere dag gezamenlijk de wijk schoon te maken. Prompt kregen ze de geheime dienst op hun dak: een initiatief om buiten controle van de partij om iets in groepsverband te organiseren werd niet gewaardeerd.