zaterdag 29 oktober 2011

Touwtrekken om standbeelden

De geschiedenis van Hongarije is in steen gehouwen en in brons gegoten. Geen enkele zichzelf respecterende stad heeft niet een paar opvallend geplaatste standbeelden van historische figuren, en de website www.szoborlop.hu, die een overzicht geeft van alle standbeelden van Hongarije, heeft alleen voor Boedapest al 3253 vermeldingen. Niet alle beelden die daar te vinden zijn, zijn overigens nog te bezichtigen. Want behalve dat er beelden worden geplaatst om de geschiedenis vast te leggen, worden er in Hongarije ook regelmatig beelden verwijderd als de politieke kijk op die geschiedenis verandert.
Een beeld dat in dat kader binnenkort gaat sneuvelen, als het aan het Hongaarse parlement ligt althans, is dat van Attila József op het Kossuth tér bij het parlement. Attila is een van Hongarije's gevierde twintigste eeuwse dichters en je vind overal in Hongarije standbeelden van hem. Maar hij was in zijn korte leven ook communist en anarchist, en werd van de universiteit werd geschopt na het schrijven van een gedicht dat begon met de strofe `Ik  ken geen vader-, moederband. Ik heb geen god, geen vaderland.` Niet het soort denkwereld die past bij het nationalistische tijdsgewricht waarin Hongarije leeft.
Zijn beeltenis aan de Donau werd er bovendien in de communistische tijd geplaatst, en de volksvertegenwoordigers besloten onlangs in al hun wijsheid dat het plein voor het parlementsgebouw teruggebracht moet worden in de staat van voor 1944. Of beter, in de staat waarin het was onder het autoritaire staatshoofd, admiraal Miklós Horthy. Waarom juist in die staat, en waarom niet in de situatie van bijvoorbeeld 1906, is een goede vraag. Of, zoals ik iemand in een praatprogramma op de radio hoorde zeggen, waarom maken we er niet weer een akker van, want dat was het heel lang geleden natuurlijk ook. Maar goed, het is geen geheim dat de huidige regering het Horthy-bewind als een positief voorbeeld in de Hongaarse geschiedenis beziet.



maandag 24 oktober 2011

HORTHY'S STOEL


Als je het paleis van Sissi gezien hebt, is er in Gödöllő verder niets te doen, had een vriend van ons die er woont ons gemeld. Maar we hadden nu eenmaal met iemand afgesproken dat we elkaar in Gödöllő zouden ontmoeten, en omdat we door omstandigheden nogal vroeg waren, moesten we onszelf een aantal uren zoet houden.
Het paleis van Sissi hadden we inderdaad al gezien, een paar keer zelfs, want dat behoort tot het soort topattracties waar je gasten al snel mee naar toeneemt. Buiten dat paleis maakt Gödöllő inderdaad geen echt bruisende indruk, wat toch gek is als je bedenkt dat het een studentenstad is met een landbouwuniversiteit. Maar het feit dat het hart van de stad ten behoeve van het autoverkeer ooit werd omgebouwd tot een zesbaans racebaan, helpt niet om een gezellig stadsgevoel te geven.
Maar niet ver van het paleis bleek toch een aardig plein te zijn, en aan dat plein het stadsmuseum. We gingen met een soort van 'waarom-niet' gevoel naar binnen. Dan kan het leven alleen maar meevallen. En dat deed het ook.
Ik had de gebruikelijke collectie landbouwwerktuigen, klederdrachten en boerenmeubels verwacht, en die was er ook. Aan het begin van de vorige eeuw heeft Gödöllő een belangrijk kunstenaarskolonie geleefd die gezichtsbepalend was voor de Hongaarse secessie, een stroming die art-nouveau combineerde met motieven uit de Hongaarse volkskunst. Een van de kunstenaars was gespecialiseerd in gobelins, anderen hielden zich met schilderkunst bezig. Het museum heeft een kleine, maar interessante tentoonstelling gewijd aan dit deel van Gödöllő's verleden. Uiteraard is er ook afdeling over de geschiedenis van de stad, en bovendien een collectie tropische souvenirs, van Papoea-peniskokers tot Afrikaanse maskers en schilden, die een bereisde inwoner heeft nagelaten.
Maar de grootste attractie van het museum zijn toch wel de suppoosten, een viertal oudere dames die o zo blij waren dat ze gasten kregen. Tal van kleine Hongaarse musea worden bemand, of meestal bevrouwd door gepensioneerden die zo wat bijverdienen en vaak alles van hun museum weten en die daar graag over vertellen aan de enkele bezoeker die er die dag komt.
Voorwaarde is meestal wel dat je Hongaars spreekt, en vooral een buitenlander die Hongaars spreekt, mag zich in hun warme belangstelling koesteren. Voor we het museum in mochten, liet de cassiere haar kassa in de steek om ons in een belendend zaaltje de restanten te tonen van een buste van graaf Teleki die ooit in Gödöllő had gestaan, maar door bronsdieven was gestolen. Inmiddels is de buste vervangen door bronskleurige kunststof.
Eenmaal binnen werden we opgewacht door maar liefst drie dames, die gezellig in een zitje zaten te babbelen en erop toezagen dat we toch echt geen deel van de tentoonstelling zouden missen. Toen ze er zeker van waren dat we echt alles gezien hadden, werden we uitgenodigd te gaan zitten. De ene ontruimde de fauteuille waarin ze had gezeten en bood hem mij aan. ,,Dit is de stoel waarin Horthy vroeger zat,'' vertelde ze, met enige trots.
Het was een mooi meubelstuk met art nouveau invloeden. De hele zithoek bleek van Horthy afkomstig, een cadeau van de admiraal die vanaf 1920 tot 1944 als regent van de niet meer bestaande keizer van Oostenrijk (en koning van Hongarije) tamelijk dictatoriaal over Hongarije heerste en jarenlang aan de kant van Hitler meevocht in de Tweede Wereldoorlog, tot hij in 1944 in het geheim onderhandelingen met de geallieerden begon.
Veel Hongaren kijken minder negatief tegen Horthy aan dan de rest van de wereld, die hem toch vooral als een bondgenoot van Hitler gedenkt. Maar blijkbaar had het museum er toch een beetje mee gezeten om de meubels echt tentoonstellen, en werden ze daarom gewoon gebruikt. Of-ie comfortabel zat, was de vraag van de vriendelijke dame. Dat kon ik beamen. Al was het een vreemd gevoel om in dezelfde stoel te zitten als Horthy ooit.
De dame keek blij, en diepte uit haar tas een opschrijfboekje tevoorschijn. Het bleek vol met adressen te staan van andere buitenlanders die vermoedelijk ook al eens in Horthy's stoel waren beland. Zuid-Amerika, Australië, Canada: het boekje gaf een compleet overzicht van de Hongaarse diaspora. Het was duidelijk hoe blij ze was met iedere gast. We hebben afscheid genomen voor ze aan het verzoek toekwam ook ons adres bij haar achter te laten.

Schelden op het internet



Péter Szijjártó, de woordvoerder van de Hongaarse premier Orbán, leest nooit reacties op internetfora. Mensen die hun mening geven zonder hen naam erbij te vermelden zijn volgens hem 'buitengewoon lafhartig'. Nu is er in een land waar je als ambtenaar zonder opgave van redenen ontslagen kunt worden (een van de eerste wetten die deze regering aannam toen ze vorig jaar mei aantrad) misschien wel wat voor te zeggen om in sommige gevallen geen naam te gebruiken als je je mening geeft. Voor je het weet, ben je je baan kwijt. Maar goed, daar gaat het nu niet over.
Waar het wel over gaat, is dat ik aanneem dat Szijjártó er gezien zijn mening over anonieme internetbijdragen alles aan gaat doen om Gergely Böszörményi Nagy, top-ambtenaar bij het ministerie van binnenlandse zaken, ontslagen te krijgen. Op Mandiner, een conservatief politiek blog, schreef Nagy namelijk onder schuilnaam een open brief aan Dorottya Karsay, sociaal werkster, zangeres en componiste van de nieuwe Hongaarse hit Nem Tetszik a Rendzser (Het Systeem Bevalt me Niet). Het liedje is op Youtube te zien, met ondertiteling.
Dat Nagy een schuilnaam koos, is wel begrijpelijk. Zijn epistel is namelijk een denigrerende en onaangename aanval op Karsay, op haar opleiding, haar kwaliteiten en haar zorgen over de toekomst. Er staat ook een verwijzing in naar Droevige Zondag, een hit uit de dertiger jaren die volgens velen zelfmoord propageert. Smakeloos en precies het soort mening dat mensen op internetfora meestal altijd onder een schuilnaam uiten.
Muzikaal is Karay's lied misschien geen hoogtepunt, maar het ligt makkelijk in het gehoor, en wat belangrijker is, het is de muzikale vlag van "Een miljoen voor de persvrijheid", een oppositiebeweging die er vooral via Facebook in slaagde afgelopen zondag onder het motto 'dit systeem bevalt me niet' zo'n 100.000 mensen op de been te krijgen voor een demonstratie tegen de regering Orbán. Dat aantal is overigens een schatting van de organisatoren, gebaseerd op het feit dat het goed vol was. De politie was niet in staat een cijfer te nomen, hoewel ik er zeker van ben dat ze het gezegd zouden hebben als het er maar 5000 waren geweest
Böszörményi Nagy is niet zomaar een topambtenaar. Hij is pr-man van het ministerie en bovendien
verantwoordelijk voor de marketing van Hongarije als 'merk'. Hij heeft het vak in Amerika geleerd, bij de campagne van de Republikeinen. Zelf ziet hij geen conflict tussen zijn werk en zijn uitlatingen op Mandiner. Die waren privé en privé mag je alles zeggen, toch? Dat is weinig op af te dingen, hoewel er ook voor private uitingen grenzen van fatsoen zijn. Daarnaast beweegt Nagy zich in hoge Fidesz-kringen, en dat maakt het moeilijk dit soort uitlatingen zomaar als privé af te doen.
Bovendien heb ik het gevoel dat collega's die de euvele moet zouden hebben om  in hun vrije tijd actief zijn bij de beweging Nem teszik a rendszer, dat beter onder een schuilnaam kunnen doen. Want iedereen is gelijk voor het Hongaarse ontslagrecht, maar sommigen zijn gelijker dan anderen. De afgelopen maanden konden diverse kritische overheidsdienaren hun boeltje pakken en naar een andere baan zoeken.

woensdag 19 oktober 2011

Demonstratieperikelen

Als oppositiebeweging demonstreren is niet meer echt simpel in Hongarije. Een paar weken geleden dreigde een demonstratie van de oppositie op een zaterdagmiddag op het Kossuth tér, het plein voor het parlement, verboden te worden door de politie. Argument: zo'n demonstratie zou het werk van de afgevaardigden storen. Dat heb ik de huidige regeringspartij Fidesz nou nooit horen zeggen toen ze in 2006 wekenlang deelnam aan een onafgebroken demonstratie tegen de toenmalige premier Gyurcsány op datzelfde Kossuth tér.
Demonstreren bij het parlement heeft uiteraard tot doel om de aandacht van de politici te trekken. Het idee dat je hen niet mag lastigvallen met oppositie-ideeën is natuurlijk van den gekke. Maar los daarvan: op zaterdag in het Hongaarse parlement niet echt hard gewerkt. Toen het de politie duidelijk werd die smoes dan ook wel erg doorzichtig was, kwam het volgende argument ter tafel: in een museum op het plein zou die dag een of andere wedstrijd plaatsvinden, en die zou gestoord worden door de demonstratie. De rechter moest eraan te pas komen om de gezagsdragers tot inkeer te laten komen.
Voor komende zondag, 23 oktober, de herdenking van de Hongaarse opstand van 1956, heeft een aantal oppositieorganisaties opnieuw een demonstratie aangekondigd, dit maal, heel toepasselijk, op de Straat van de Persvrijheid. Voor wie Boedapest kent en toch geen idee heeft waar die zich bevindt: het is een klein stuk straat aan de Pest-zijde van de Erzsébetbrug, dat na een paar honderd meter overgaat in de Kossuth Lajos út.
Die demonstratieplannen waren al wekenlang bekend, toen regeringspartij Fidesz verklaarde dat ze ook wilde gaan demonstreren, voor de regering uiteraard, en wel min of meer op dezelfde plek, namelijk op de Kossuth Lajos út zelf. Daarbij zou ook herdacht worden dat demonstranten van Fidesz tijdens die eindeloze reeks demonstraties in 2006 op zeker moment verwikkeld raakten in rellen tussen extreemrechts en de politie. Daarbij werd onder meer een parlementariër door de politie mishandeld. Niet fraai, maar de toenmalige oppositiepartij was vooraf dringend gevraagd haar demonstratie niet op die plek te organiseren, omdat dit soort problemen gezien de rellerige sfeer in de stad waren te voorzien. Fidesz hield destijds vast aan de geplande plek en verwijt de politie sindsdien overmatig hard optreden. Er wordt zelfs over gedacht om Gyurcsány nu aan te klagen wegens zijn verantwoordelijkheid bij het 'overmatige geweld'.
Een pro- en een antiregeringsdemonstratie pal naast elkaar, dat kan natuurlijk niet. Dat vraagt haast om een herhaling van vijf jaar geleden, en dat wilde de politie uiteraard niet. Die haalde organisatoren van beide demonstraties bij elkaar, maar toen Fidesz beweerde geen idee te hebben van het feit dat de oppositie al weken eerder een demonstratie had aangekondigd en weigerde ergens anders heen te gaan, leek er een patstelling te ontstaan. Als politie zeg je niet zomaar tegen de regeringspartij dat ze elders moet gaan demonstreren, dat is duidelijk. Althans niet in Hongarije. Uiteindelijk koos de oppositie eieren voor haar geld en zei toe haar demonstratie te verplaatsen, zodat de pro-regeringsdemonstratie ongestoord kon plaatsvinden.

Dezer dagen werd bekend dat alle commotie over de demonstraties om niet was. Fidesz ziet van zijn manifestatie af. De reden? Premier Orbán, die de belangrijkste spreker had moeten zijn, moet die dag in Brussel het Europese crisisberaad bijwonen.Ik ben het er geheel mee eens dat dat voorrang heeft. Maar dat je niet voor de regering zou kunnen demonstreren als je de premier niet kunt toejuichen, verbaast me toch een beetje.

woensdag 12 oktober 2011

Gemoedelijke chaos

Sinds maanden ligt de straat bij ons om de hoek open. Of eigenlijk sinds jaren: twee jaar geleden hebben ze wat aan de riolering gedaan, en de resulterende geul werd destijds slechts provisorisch gedicht. In afwachting van een totale renovatie, vermoedde ik lange tijd, en dat blijkt ook te kloppen. Midden in de zomer ging de straat open, en sindsdien heerst er chaos.
Er zal wel iets gepland worden en er zal wel een bouwschema zijn. maar veel is daar niet van te merken. Improvisatie lijkt de boventoon te voeren. Zijn ze aan de ene kant de straat aan het dichten en denk je dat het project zijn voltooiing nadert, gaat er aan de andere kant wat open. Ze zijn op de ene plek bestrating aan het leggen, terwijl elders nieuwe gaten geslagen worden. En het is niet de enige straat die er zo aan toe is: het halve centrum van Vác is één grote bouwput.
De winkeliers zijn al maanden nauwelijks bereikbaar. Dat vond ik vooral sneu voor een nieuw souvernierswinkeltje dat net voor het begin van de werkzaamheden zijn deuren had geopend en en zo de zomer, toch het belangrijkste verkoopseizoen, in het water zag vallen. Maar de eigenaar haalde wat gelaten zijn schouders op over de puinhoop voor zijn deur en knoopte als advertentie wat kleurige doeken en tassen aan een hek op het bouwterrein. Een cafeetje op de hoek had midden tussen de bouwwerkzaamheden een terras. Het stoorde de klandizie blijkbaar niet, want het zat constant vol. Er zijn toch veel mensen die graag kijken hoe anderen werken.
Een paar wegen geleden werd vanwege deze werkzaamheden in het centrum de gaskraan dichtgedraaid. Vier dagen lang had Vác geen gas. Niet om te koken, niet om te douchen. Het was gelukkig zomer. Er zal vast gemopperd zijn, maar ik heb er weinig boze reacties op gehoord.
Iedere dag als ik door de straat moet, is het weer een nieuw avontuur hoe de route deze keer loopt. Voetgangers lopen namelijk dwars over het bouwterrein, vrolijk tussen de betonauto, de bobcat en de graafmachine door. De bouwvakkers zeggen beleefd sorry als ze vanwege hun werk in de weg staan terwijl je erlangs wil en doen een stapje opzij. De weg voert langs zandkuilen, putten, betonnen drempels en stapels planken.
Vooral 's avonds is het spannend. Dan liggen de werkzaamheden weliswaar stil, maar de verlichting van de straat is niet al te best, en in het donker moet je extra goed opletten om niet onverwacht in een half afgedekte put terecht te komen of aan te knallen tegen een paaltje met uitstekende elektrische bedrading dat er eerder op de dag nog niet stond.
Onverantwoord? Zeker. In Nederland zou je dat bouwterrein zonder helm en veiligheidschoenen niet opkomen en zou je binnen de kortste keren weg worden gejaagd door een gestreste opzichter. Gelijktijdig zou diezelfde opzichter waarschijnlijk wel voor een veilige, met hekken afgezette doorgang voor voetgangers hebben gezorgd. Daar is zeker wat voor te zeggen, en het beperkt het risico op ongelukken absoluut. Maar het heeft ook wel wat, die gemoedelijke chaos. En ooit, weet ik zeker, komt het wel weer in orde. Als dat maar voor de winter is.



vrijdag 7 oktober 2011

Kolontár, een jaar later

János en Magdi Fuchs
“Thuis hadden we overal rolluiken,” zegt Magdi Fuchs, wijzend op de ramen van haar nieuwe woning. Ze zucht weemoedig. “Thuis, dat blijft voor mij ons oude huis.” Maar dat thuis werd een jaar geleden bedolven toen de slibopslagdam van de naburige aluminiumfabriek brak. Zo’n 700.000 kubieke meter bijtende rode modder denderde als een tsunami door het Hongaarse dorpje Kolontár. De Fuchsen en 33 andere gezinnen verloren hun huis, en twaalf mensen, waaronder Magdi’s schoonmoeder, kwamen om. Sinds juni wonen Magdi en haar man János in hun nieuwe, door de regering gefinancierde woning. Een prachtig huis, dat leidt geen twijfel. Maar als thuis voelt het nog niet.
De moddergolf sloeg onuitwisbare gaten in Kolontár en het naburige Devecser, waar meer dan 120 huizen werden bedolven. In beide plaatsen hebben de getroffen panden inmiddels plaatsgemaakt voor een herdenkingspark en wonen de bewoners inmiddels in de nieuwe wijken die de regering met grote voortvarendheid liet bouwen.
Goede huizen, zegt Magdi. De Fuchsen hebben twee badkamers, drie slaapkamers, een eetkamer en een zitkamer. De keuken is, mede dankzij steun van hulporganisaties, opnieuw ingericht. In de woonkamer staan nieuwe meubels. Het is allemaal degelijk gebouwd en mooi afgewerkt.
Te mooi, vinden sommigen.


woensdag 5 oktober 2011

Straatnamensoep

"De Rákóczi híd? Welke brug is dat nu weer?" Ook onze Hongaarse vrienden zijn tijdelijk in verwarring. Dat de gemeente Budapest het Moskouplein onlangs vernoemde naar de totaal onbekende premier Kálmán Széll is de meeste mensen niet ontgaan. Maar dat de in 1995 gebouwde Lágymányosi brug een andere naam had gekregen, is ook voor veel Budapesters een onverwachte ontdekking.
Széchenyi brug
Voor het vinden van de weg is het niet erg verhelderend, want Ferenc Rákóczi de Tweede, een prins die in de 17de eeuw een opstand tegen de Habsburgers leidde (en verloor) had bepaald geen tekort aan straten en pleinen die naar hem vernoemd zijn. De kaart van Budapest telt, verstrooid over de hele stad, maar liefst drie Rákóczipleinen, zes Rákóczistraten en twee Rákócziwegen. Plus nog een Rákoczi Ferenc straat en een Rákóczi Ferenc II weg. En nu dus nog een brug.
Hij is niet de enige. Graaf Istvan Széchenyi, ongetwijfeld een van de belangrijkste Hongaarse staatslieden van de 19de eeuw, wordt ook herdacht met een groot aantal straten en pleinen. Plus de nodige monumenten. In het vijfde district, het hart van Pest, vind je op een steenworp afstand van elkaar de Széchenyi-kettingbrug, een Széchenyistraat en sinds kort ook nog een Széchenyiplein. Al met al dragen 17 plaatsen in de stad zijn naam. En dan heb ik het nog niet over het Széchenyibad en een handvol Széchenyi-standbeelden.
Beroemde Hongaren kunnen klaarblijkelijk nooit voldoende straten naar zich vernoemd hebben, en als Budapester weet je dat je bij een adres altijd ook naar het district moet vragen, tenzij iemand toevallig in de Szúnyog utca woont. Die ligt in het twaalfde district, maar de verleiding om elders nog een andere straat naar muggen te vernoemen heeft de gemeente kunnen weerstaan.
Voor toeristen is die eenzijdige naamgeving knap verwarrend. Wat te denken bijvoorbeeld van het feit dat de oudste metro, de ondergrondse, begint op het Vörösmartyplein, en vijf haltes later de Vörösmartystraat aandoet? Ook Budapesters komen er trouwens niet altijd uit. Een kennis die ik laatst ontmoette bij de metrohalte Deak Ferenc tér, stapte even later  in totale verwarring bij het Ferenciek terre uit, terwijl hij eigenlijk bij de Ferenc Körut moest zijn. Drie haltes, allemaal vlak achter elkaar, langs dezelfde metrolijn. Hij ging niet zo vaak met de metro, erkende hij.
Gelukkig is aan die verwarring nu een einde gekomen. De halte Ferenc körut blijkt onlangs namelijk te zijn omgedoopt in Corvin Negyed, naar het nabijgelegen nieuwe Corvin-winkelcentrum. Dat lost alles op, lijkt me. Of toch niet? Want Budapest kent behalve dit nieuwe Corvin-winkelcentrum ook nog een veel ouder Corvin-warenhuis. Da's om het makkelijker te maken.




dinsdag 4 oktober 2011

Hoezo zes jaar lagere school?

Het is weer de tijd dat heel het volk geteld moet worden. Hongarije organiseert een volkstelling en iedereen heeft vorige week een envelop gekregen met de nodige bescheiden. Ik herinner me dat er in 1971 een kleine volksopstand in Nederland uitbrak naar aanleiding van de laatste volkstelling die in ons land ooit werd gehouden, maar hier geen kik, behalve van de katholieke kerk die iedereen al sinds weken bestookt met foldertjes en ander reclamemateriaal en het verzoek toch vooral in te vullen dat je katholiek bent. Dat is goed voor de kerksubsidie.
Gelukkig hoeven we niet, zoals Jezus en Maria ooit, terug naar de plaats waar we vandaan komen. Sterker nog, deze volkstelling is heel modern: het formulier kan op het internet worden ingevuld.. In het Engels zelfs, als je wilt. Maar dat betekent helaas niet dat het programma echt ingesteld is op het feit dat een deel van de bevolking misschien niet binnen de Hongaarse grenzen geboren is en dus niet zomaar in een hokje te stoppen is.

Waar het echt mis gaat, is bij de vragen over het onderwijs. Het Hongaarse onderwijssysteem wijkt nogal af van het Nederlandse. Je hebt een achtjarige lagere school, die op zich weer uit twee blokken van vier jaar bestaat, en vervolgens een vierjarige middelbare school. Een zesjarige lagere school en een zesjarige middelbare school, daar kan het systeem niets mee.
Al mijn pogingen om de informatie aan te passen zodat het toch enigszins lijkt op wat ik in werkelijkheid aan schoolopleiding heb gehad, lopen stuk. Een bepaald schooltype kan ik volgens de computer alleen maar gevolgd hebben als ik voor 1937 geboren ben, en of ik dus even mijn geboortedatum wil aanpassen. Hoe ik de cijfertjes ook aanpas, het programma blijft sputteren dat dit niet kan en dat niet kan. Even overweeg ik voor het gemak het hokje met "lagere school niet afgemaakt" aan te kruisen, maar uiteindelijk besluit ik de boel maar te versturen met foutmeldingen en al. Dat blijkt gelukkig te kunnen,  al waarschuwen ze me nog wel dat het zo echt niet klopt. Ik ga er maar vanuit dat ik er niet voor in het gevang zal komen, al is het foutief invullen officieel strafbaar.
Ik moet bekennen, het nut van de hele operatie ontgaat me een beetje. De informatie is bedoeld voor het Hongaarse Bureau voor Statistiek, en moet natuurlijk uiteindelijk de basisinformatie van het regeringsbeleid leveren, maar het overgrote deel van de informatie waarom ze vragen, zit volgens mij al lang in een of andere computer. Zo heeft Hongarije een redelijk goed functionerend kadaster, dus waarom zou je in een volkstelling nog eens vragen hoeveel kamers een huis heeft?
Het aantal chronisch zieken moet te achterhalen zijn door de gegevens van de nationale gezondheidsverzekering in te kijken. En naar mijn mening hoort de staat zich eigenlijk niet met de kerk te bemoeien, en doet het er dus ook niet toe hoeveel katholieken er zijn. Overigens zijn de vragen naar godsdienst, nationaliteit en etnische achtergrond niet verplicht. Ik maak me sterk dat Hongarije straks heel wat minder zigeuners blijkt te hebben dan je op het oog zou zeggen.
Zo'n volkstelling is bovendien een momentopname die één keer in de tien jaar plaatsvindt. Je mag toch hopen dat ze deze snel veranderende wereld het beleid van 2010 niet meer bepalen op basis van de informatie van 2001.
In Nederland is het volk al veertig jaar lang niet geteld. Dat wil zeggen, we worden wel geteld, maar we hebben het niet door. Na de telling in 1971 heeft Nederland het nooit meer geprobeerd. Tegenwoordig koppelt het Centraal Bureau voor Statistiek de informatie die overal in computers over ons aanwezig is, gewoon aan elkaar. In andere landen, zoals in Duitsland, gaan de volkstellers overigens wel op pad.
Een argument om tellers op pad te sturen en iedereen  persoonlijk te tellen, is dat sommigen, zoals bijvoorbeeld illegalen, anders buiten de boot vallen. Maar ook bij een persoonlijke telling worden er altijd mensen gemist. en ik betwijfel of alle daklozen in Hongarije een formulier zullen krijgen. De belangrijkste reden om in Nederland gewoon bestaande gegevens aan elkaar te koppelen, schijnt overigens vooral heel pragmatisch te zijn: de kosten. Het kost een klauw met geld, een echte volkstelling. De elektronische koppeling van gegevens is al met al 95 procent goedkoper, en levert bovendien meer informatie op.