zondag 24 februari 2013

Liever naar het buitenland

Universiteit van Decrecen
De klas van mijn zoon, die een jaar voor zijn eindexamen staat, had afgelopen tijd weinig belangstelling voor de studentendemonstraties tegen de invoering van collegegeld en tegen de bezuinigingen op het hoger onderwijs in Hongarije. Opmerkelijk, want de leerlingen een klas hoger waren wel degelijk actief. Het probleem raakt hen ongetwijfeld meer, omdat ze deze weken al moeten besluiten over hun toekomst en een universiteit moeten kiezen. Maar een belangrijke reden waarom niemand bij mijn zoon in de klas zich er echt druk over maakt, is vermoedelijk dat studeren in Hongarije in de hoofden van veel  leerlingen een gepasseerd station is. Iets van de helft van de scholieren heeft plannen om naar het buitenland te gaan.
Ook de ouders verwachten niet anders. Op een recente ouderavond was  de vraag "wat moeten ze voor hun eindexamen halen om elders te kunnen studeren" een van de belangrijkste gespreksonderwerpen. De klassenleraar waarschuwde nog, wijselijk, dat het zo simpel niet is. Buitenlandse universiteiten stellen hoge eisen, en in veel gevallen hangt er ook een behoorlijk prijskaartje aan een studie elders.
De klas van mijn zoon is geen uitzondering. Volgens een recente enquête wil 47 procent van de jongeren en 20 procent van alle Hongaren naar het buitenland. Dat getuigt niet direct van vertrouwen in de toekomst, en is behoorlijk in tegenspraak met de state-of-the-nation speech die premier Orbán deze week hield onder het motto "we doen het beter". András Schiffer, leider van de (overigens ook niet erg goed presterende) oppositiepartij LMP had als commentaar: "Orbán kijkt naar een andere film."
De film waar de Hongaarse scholieren naar kijken, is er een waarbij de belangrijkste universiteiten komend jaar iets van een kwart van hun budget kwijtraken, en waarbij zijzelf, als ze een studiebeurs willen, een contract moeten ondertekenen dat ze na hun studie het dubbele aantal jaren van hun studie in Hongarije zullen werken. Een soort terugbetalen van hun schuld aan de samenleving, aldus de regering, die zo wil voorkomen dat Hongaars intellect massaal naar het buitenland gaat.
Het omgekeerde effect lijkt het resultaat. Een vriendin van mij, directrice van een middelbare school, vertelde dat van de vorige eindexamenklas 20 procent van de leerlingen in september al naar het buitenland was vertrokken. En degenen die gaan, zijn de slimsten, met de beste cijfers en de beste talenkennis.


zondag 10 februari 2013

Aziatische arbeidsomstandigheden


Aziatische toestanden in Europa, zo omschrijft de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) de arbeidsomstandigheden in vier elektronicafabrikanten in Hongarije. Werknemers maken vaak dagen van twaalf uur, tegen zeer lage lonen en moeten op vakantie wanneer de baas dat bepaalt, aldus het SOMO-rapport “Het Flex-syndroom”.
Vakbondsman László Zoltán kent de gevolgen van zo’n dienst maar al te goed. Zes jaar lang werkte hij bij Nokia in Komaron in een twaalf uurdienst. Net als zijn vrouw, die in de andere ploeg zat. “We zagen elkaar alleen bij de ploegenwisseling,” zegt hij. En op de gezamenlijke vrije dagen, maar omdat hun dag- en nachtritme verschilde, kwam het ook dan niet echt van gezamenlijke activiteiten. “Het tast je sociale leven enorm aan, je kunt nooit ergens heen, want de diensten gaan ook in het weekend door. En ik was altijd moe, maar kon niet slapen.” Zoltán stopte met de ploegendienst toen hij op zijn veertigste een hartaanval kreeg.
Het SOMO-onderzoek is onderdeel van het makeITfair-project, gericht op misstanden bij de productie van consumentenelektronica. Daarbij gaat het vooral om Azië, maar Hongarije werd onderzocht, omdat dat land binnen Europa de belangrijkste producent van zulke elektronica is. Naast het Finse Nokia onderzocht SOMO vestigingen van Samsung, Flextronics en Foxcomm, drie Aziatische bedrijven. Het grootste struikelblok bleek de zogenaamde tijdbank: de Hongaarse arbeidswet die het voor werkgevers mogelijk maakt om de lengte van de arbeidsdag te variëren.
Op drukke momenten, bijvoorbeeld voor de kerst, kan werknemers worden opgedragen tot maximaal twaalf uur per dag en zestig uur per week te werken. De extra uren worden in slappere tijden zonder overwerktoeslag gecompenseerd via werktijdverkorting of verplichte vakantie. Bedrijven hoeven zo minder tijdelijke werknemers in te huren. Vooral oudere werknemers klagen dat ze zulke lange dagen, vaak staand aan een machine, nauwelijks volhouden.
De problemen zijn niet bij alle bedrijven gelijk. Bij Nokia, waar de twaalfurige dag standaard was, maar inmiddels overigens is afgeschaft, waren de extreem lange dagen de grootste klacht. “Lang niet iedereen was er trouwens ontevreden over,” zegt Zoltán, “Een voordeel is dat je per veertig uur minder reistijd hebt, en als je van ver komt, scheelt dat. Tussen drie diensten had je altijd drie dagen vrij. Vooral jonge mensen vinden dat prettig. Pas als je het langer doet, merk je de gevolgen. Op den duur sloopt zo’n ritme je gezondheid.”
Op de lange dagen na was het personeel bij Nokia overigens te spreken over de werkgever. De onderlinge werkverhoudingen zijn goed, het salaris redelijk, het management is toegankelijk en het bedrijf biedt sociale extra’s, zoals gratis medische onderzoeken bij de gezondheidskliniek op het industrieterrein bij Komaron.
Maar bij andere bedrijven wordt er naast lange dagen geklaagd over buitensporig lage lonen, autoritaire werkverhoudingen of over pauzes die zo kort zijn dat ze nauwelijks naar de wc kunnen of hun middagmaal opeten. Vooral Flextronics in Zalaegerszeg springt er in het SOMO-onderzoek wat dat betreft uit. Volgens werknemers werd daar tot voor kort zo regelmatig iemand op de werkvloer onwel dat het lokale ziekenhuis en de pers er zelfs een naam voor hadden: het Flex-syndroom.Het management zag overigens in dat er iets moest gebeuren: ook Flextronics schafte de 12-urige werkdag af. En verder kregen werknemers een stoel.
 “Smerige multi’s” en “slavenomstandigheden” zijn termen die vooral in Hongaarse nationalistische kringen populair zijn als om multinationals gaat en het SOMO-rapport lijkt die vooroordelen te bevestigen.


dinsdag 5 februari 2013

"We gaan kapot aan de angst en verdeeldheid"

György Balavány
In 2010 was journalist György Balavány overtuigd aanhanger van de Hongaarse premier Viktor Orbán en diens partij Fidesz. Als politiek commentaar van de Fidesz-gezinde Magyar Nemzet bekritiseerde hij jarenlang met scherpe pen de vorige socialistische regering. Inmiddels kijkt hij met schrik naar de koers van de huidige regering. “Als Orbán het in toespraken over Hongaarse bloedbanden heeft, slaat hij een gevaarlijke route in.”

Waar ziet u uzelf politiek staan?
Ik ben overtuigd christen, en denk niet dat het christendom links of rechts is. Voor mij betekent het: solidariteit, respect, eerlijkheid, vertrouwen in mens en de maatschappij, mensen niet veroordelen wegens hun overtuiging, afkomst of geaardheid. Voor mij is het verhaal van Jezus die de voeten van zijn leerlingen wast heel belangrijk: zijn nederigheid tegenover de medemens. Deze regering benadrukt het christendom en Orbán gelooft oprecht dat hij door God is gekozen. Maar zie je Hongaarse politici die zich zoals Jezus opofferen? Voor hen betekent gelovig zijn dat je tegen homo’s bent, voor een groot gezin, tegen drugs. Het omgekeerde van christelijke tolerantie.
Ik zie mezelf nog steeds als conservatief, maar ik ben wel veranderd, opener geworden. Ik heb vroeger stukken geschreven waar ik me nu voor schaam. Mijn kritiek op de vorige regering staat overeind, maar ik heb premier Gyurcsány destijds zeer persoonlijk aangevallen. Dat was verkeerd, net als verhalen over criminaliteit op het platteland, waarin ik schreef over “de zigeuners”. Ik heb me daar ooit in een artikel voor verontschuldigd. De reacties daarop waren interessant. Voor rechts ben ik een soort verrader, maar bij links kan ik ook geen goed doen. De liberale Magyar Narancs deed mijn verontschuldigingen af met “een keer een racist, altijd een racist.”

Dat weerspiegelt wel de diepe kloof in de samenleving.
Helaas wel, ja. Fidesz heeft precies het omgekeerde gedaan van wat ze beloofden. In plaats van overleg en streven naar nationale consensus worden critici afgestraft, wetten er zonder discussie doorheen gedreven en vindt er een enorme machtscentralisatie plaats. Steeds meer instellingen komen in handen van de staat, Orbán trekt alles naar zich toe en steeds minder mensen om hem heen durven hem tegen te spreken. Er zijn is een grote groep weldenkende mensen in Fidesz, maar het probleem is dat ook zij geen alternatief voor Orbán zien. De partij wordt 22 jaar na de val het communisme nog steeds bij elkaar gehouden door angst voor de commies en door de nationale vrees voor de buitenwereld die het kleine Hongaarse volk wil verdrukken en dat zijn angsten waar Orbán als populist op in weet te spelen. Maar die angsten bedreigen ons nationale vermogen tot zelfreflexie. We zijn niet alleen slachtoffer, we moeten bijvoorbeeld onder ogen zien dat Hongarije in de 20ste eeuw (als bondgenoot van Hitler, R.H.) geen erg positieve rol heeft gespeeld. Dit land gaat echt kapot aan die angst en verdeeldheid.

Wanneer begon u er anders tegenaan te kijken?
Op 17 februari moet György Balavány voor de rechter komen. Staatspersbureau MTI heeft hem aangeklaagd, omdat hij de publieke media er in een blog van heeft beschuldigd belastinggeld te misbruiken om de kijkers te desinformeren. MTI ziet daarmee zijn goede naam en zakelijke belangen geschaad en eist daarom 10 miljoen forint (zo’n 36.000 euro) schadevergoeding. Balavány ziet het proces als een waarschuwing aan kritische journalisten: “Als ik veroordeeld word, zullen collega’s voorzichtiger worden met wat ze schrijven. Zelfcensuur dus.” Volgens de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Euorpa (OVSE) wordt Balavány uitsluitend wegend zijn opinie vervolgd en kan het proces serieuze gevolgen hebben voor de mediavrijheid in Hongarije.   
Toen ik begon bij de Magyar Nemzet, schreef ik sociale reportages, vooral over het leven op het platteland. Als oppositiepartij had Fidesz een duidelijk sociaal programma, met nadruk op armoedebestrijding, onderwijs en ontwikkeling van het platteland. Maar tegen de verkiezingen merkte je al dat de toon veranderde en uiteindelijk bleken de verschillen met de vorige regering veel geringer dan ik hoopte. Een oppositiepartij kan makkelijk van alles zeggen, dat waarmaken is een andere zaak.
Later ben ik politieke commentaren gaan schrijven. De Magyar Nemzet was in die jaren een oppositiekrant. Maar toen Fidesz won, werd het plotseling een regeringskrant. Daar voelde ik me niet prettig bij. Ik heb toen geprobeerd om een onafhankelijke conservatieve krant op te richten. Ik was destijds nog zo naïef om te denken dat ik zoiets in samenwerking met Fidesz en enkele progressieve figuren van de grond kon krijgen. We begonnen met een webkrant en hadden toch iets van 25000 unieke hits per dag. Aanvankelijk kregen we steun van Zoltan Balog, destijds staatssecretaris voor Romabeleid. Maar na kritische stukken, onder meer over de mediawet, de kerkwet, de manier waarop de rechten van het consitutionele hof werden ingeperkt en het zwijgen van de regering na anti-zigeuneruitspraken van de extremistische Jobbik trok Balog zich terug. Toen durfden de financiers ook niet meer. Sindsdien werk ik freelance en heb ik mijn eigen blog. 

Ziet u een alternatief?
De stemming verandert wel, vooral in de buitenparlementaire oppositie. Bij studentenprotesten afgelopen december werkten linkse en rechtse studentenorganisaties samen, dat was echt een voorbeeld. Fidesz kan nog steeds veel mensen mobiliseren, maar grote groepen zijn echt teleurgesteld: leraren die meer uren maken voor minder geld, kleinere kerkgenootschappen die hun vergunning kwijt zijn geraakt, politieagenten die hun pensioensregeling moesten inleveren, studenten die als ze met een beurs willen studeren, moeten ondertekenen dat ze in Hongarije gaan werken. Hoopgevend is dat het Constitutionele Hof onlangs een aantal belangrijke wetten, zoals de kiesregistratie waartegen grote maatschappelijke weerstand was, afkeurde.
Maar een politiek alternatief ontbreekt. Oppositieleider Gordon Bajnai staat voor conservatieven te dicht bij de socialisten en hij mist bovendien een duidelijk programma. Misschien is dat ook niet zo erg, want het zou goed zijn als partijen uit verschillende politieke stromingen samenwerken in een verkiezingscoalitie om Fidesz  te verslaat en orde op zaken te stellen en om dan na twee jaar nieuwe verkiezingen uit te schrijven. Daarmee zou ruimte komen voor een kleurrijk parlement van meerdere partijen, dat de cultuur van verkettering eindelijk achter zich kan laten.