vrijdag 24 juli 2015

Sloophamer in socialistisch monument


Foto Runa Hellinga
Alleen voor communisten: deur naar VIP-loge
Nog houden de watersproeiers de grasmat groen, maar de laatste wedstrijd is gespeeld en het laatste concert gegeven: eind deze maand gaat het oude Népstadion (Volksstadion), tegenwoordig Puskás Ferencstadion, op slot. Ergens dit jaar zal het historische stadion plaatsmaken voor een moderne constructie. Er waren ooit plannen om het oude bouwwerk in het nieuwe stadion te verwerken. Maar wat daarvan terecht gaat komen, weet niemand behalve het bureau van premier Orbán, dat de nieuwbouw organiseert en muisstil is over het hoe, wat en wanneer van de geplande bouwwerkzaamheden. Daarmee is ook onduidelijk wat behouden blijft van een van de meest opmerkelijke socialistische monumenten die Boedapest nog heeft.
Maar het is zeer waarschijnlijk dat niemand ooit nog door de ondergrondse gang zal lopen, gebouwd voor leden van het politbureau, die zo per auto veilig en wel direct bij de VIP-loge konden worden afgezet. Die loge wordt al decennia niet meer gebruikt, maar boven de toegang prijkt nog steeds het socialistische staatswapen. De U-vormige toegangstunnel had als bijkomende voordeel dat er een permanente koude luchtstroom uitkwam die zelfs op de heetste dagen voor verkoeling in de VIP-zetels kon zorgen.
Je mag hopen dat er geluisterd wordt naar de sporthistorici die een lijst hebben opgesteld van zaken die ze graag bewaard willen zien. Daaronder bijvoorbeeld de volledige inrichting van de telefooncentrale waarvandaan journalisten decennia lang hun verhalen naar de krant doorbelden. nadat telefonistes met de hand de verbinding tot stand hadden gebracht. Boven de geluidsdichte cabines hangen nog steeds de reclameborden van de bedrijven die er de socialistische tijd toe deden: reisbureau IBUSZ, luchtvaartmaatschappij Malév, de internationale handelsonderneming Technoimpex, worstenmaker Pick en elektronicaproducent Orion.
De bouw van het Népstadion begon in 1948. Het was bedoeld als Olympisch stadion en onderdeel van de Olympische droom die Hongarije al koestert sinds de eerste moderne Spelen in Athene. Of eigenlijk al sinds voor die Spelen: er was namelijk kortstondig sprake van dat de Spelen van 1896 van Athene naar Boedapest verplaatst zouden worden. Griekenland - what's new - was bijna failliet en had geen geld voor de bouw van het  Panathinaiko Stadion. Gelukkig voor de Grieken schoot een steenrijke Griekse magnaat te hulp en daardoor hadden de Hongaren het nakijken. Vierentwintig jaar later ging het weer mis: Hongarije had de Spelen van 1920 zullen organiseren, maar de Eerste Wereldoorlog gooide roet in het eten.
In 1948 besloot Hongarije dus weer een poging te wagen, en de bouw van het Népstadion maakte daar onderdeel van uit. Maar de communisten, die in 1948 de volledige macht in handen wisten te krijgen, grepen de bouw ook aan voor een waarlijk socialistisch vrijwilligersproject. Duizenden arbeiders en studenten uit Boedapest en de rest van het land offerden - al dan niet echt vrijwillig - hun vrije tijd op om mee te helpen bij de bouw. Ook sportlieden staken de handen uit de mouwen.
Hongarije dong mee naar de Spelen van 1960, en de officiële opening in 1953 was een goede gelegenheid om dat bod kracht bij te zetten. Helemaal klaar was het stadion toen nog niet: om de geplande openingsdatum te halen, werd afgezien van twee van de bovenste tribunes. Op 20 augustus 1953, een bloedwarme zomerdag, was het zover. De feestelijkheden omvatten optochten, het hijsen van de vlag, het vrijlaten van tienduizend duiven en uiteraard sport, en ze duurden de hele dag.
Foto Runa Hellinga
Rakosi's VIP-tribune
Er was één klein smetje op het geheel: weliswaar was de voorzitter van het IOC, de Amerikaan Avery Brundage uitgenodigd, maar de gedachte om de hele dag in gezelschap van deze imperialistische bourgeois door te brengen was voor de communistische partijtop onverdraaglijk. Brundage kreeg daarom geen plek in de koele, overdekte VIP-loge, maar op de perstribune net daarboven, met harde banken en de brandende zon op zijn hoofd. Daar moesten de internationale diplomaten het trouwens ook mee doen.


zaterdag 18 juli 2015

Glasbak....-zak.....-bak

Foto Runa Hellinga
Gescheiden afval
"Oh, maar daar gaan wij niet meer over." De mevrouw van het kantoortje waar we de afgelopen maanden onze zakken voor het aanleveren van gescheiden afval moesten ophalen, kijkt me verontschuldigend aan en drukt me een briefje in mijn hand met het adres waar ik die zakken wel kan krijgen. Handig, denk ik. Niet alleen moet je die zakken zelf ophalen, maar vanaf nu is het ook nog verder weg dan het was.
Een paar maanden geleden startten ze in ons stukje Vác een proef. Omdat de glas-, papier en plasticcontainers een stuk verderop in de straat (en elders in de stad) regelmatig werden volgestort met van alles, behalve datgene waar ze voor bestemd waren, zouden plastic, metaal, glas en papier in het vervolg een keer in de twee weken aan huis worden opgehaald. Bij de gemeente konden we daar speciale zakken voor krijgen. Zelf halen, dus. In de ene moest het glas, de rest kon bij elkaar in de andere.
Gelijktijdig werden de containers verwijderd. Dat liep wat vooruit op het succes van de proef, en was knap lastig voor mensen die niet onder de proef vielen, dat wil zeggen, iedereen die in een huis met meerdere woningen woonde. Die woningen waren namelijk van de proef uitgesloten, vermoedelijk omdat de gemeente de plastic zakken precies uittelde: vijf zakken per adres per maand. En hoe moest je dat oplossen in een huis met meerdere woningen? Aan de andere kant, wat is een proef waard als je de moeilijke situaties gemakshalve uitsluit?
Maar klaarblijkelijk is de proef desondanks geslaagd, want sinds kort valt heel Vác onder het nieuwe systeem. Fijn, dachten we, tot we onze glaszak langs de weg zetten, Behalve dat een zwerver er de nodige statiegeldflessen uit wist te vissen, bleef die namelijk mooi staan. Dat had ik even gemist: de proef had uitgewezen dat afvalglas in een plastic zak niet werkt. Persoonlijk hoef ik geen proef te organiseren om te weten dat daar ongelukken van komen.
Bij het kantoortje waar ze nu dus de plastic zakken voor het gescheiden afval uitreiken, vertelde de mevrouw me dat glas in toekomst weer in de glasbak hoort. Dat betekent helaas niet dat de glasbak verderop in de straat terugkomt. Afgeschaft is afgeschaft, ik kreeg een lijstje waar in de stad ik nog wel bakken kan vinden.
En ik kreeg geen vijf, maar twee plastic zakken mee. Ze waren reusachtig, een stuk dunner dan de vorige en ze leken precies op elkaar, behalve dan dat op de ene 'papier'  stond en op de andere 'plastic en metaal'. Waaruit ik dus begrijp dat ik nu drie dingen apart moet verzamelen: papier, plastic en metaal, en glas. En mijn gewone huisafval, natuurlijk. Gelukkig heb ik een behoorlijke poort, maar ik kan me indenken dat veel mensen niet erg blij zullen zijn om die reusachtige plastic zakken in hun tuin rond te hebben staan. Als iemand trouwens op het idee zou komen die enorme papierzak echt met papier te vullen, mogen ze de sterkste man van Hongarije wel langs sturen om hem op te halen.
Ik geef toe, het ophalen van gescheiden afval leidt ook elders in de wereld tot de nodige problemen, maar iets zegt me dat we hier in Vác de definitieve oplossing nog niet hebben gevonden. Misschien is het een idee om in Boedapest advies te vragen, waar inmiddels gewoon aparte vuilnisbakken voor dat doel zijn ingevoerd? Of in een van de andere landen in de wereld waar ze voor die redelijk beproefde oplossing hebben gekozen?
Eén troost: ik hoef, zeiden de dames, niet langs hun kantoor te gaan voor nieuwe zakken. Als we een zak langs de straat zetten kunnen we er een briefje opplakken met het verzoek een nieuwe in mijn brievenbus te gooien. Al kan zelfs de vuilnisman wel snappen dat als mensen één zak krijgen om papier in te gooien, en ze geven die mee met de vuilnis, ze daarna een nieuwe zak nodig hebben. Denk ik.

vrijdag 10 juli 2015

Hek en hulp voor vluchtelingen in Hongarije

foto: Runa Hellinga
Syrische familie wacht in Szeged op de trein
Langs de kant van de weg staat een politiebusje. We zien een agent uitstappen die tussen de manshoge maisstengels verdwijnt. Als we aan zijn collega vragen of hij vluchtelingen zoekt, ontkent die dat. Maar hij knikt als we vragen of het opsporen van 'migranten' zoals de Hongaarse regering hen steevast aanduidt, zijn dagelijkse werk is. In het busje is plek voor tien mensen. De stoelen zijn met plastic zakken overtrokken. Na dagen van zwerven zijn de meeste mensen die ze oppakken hard aan een wasbeurt toe.
Hongarije is de laatste maanden voor vluchtelingen een van de belangrijkste poorten naar de EU geworden. Alleen afgelopen weekend al hield de politie 2296 mensen aan die illegaal dwars door veld en bos de Hongaarse-Servische grens waren overgestoken. Ruim duizend mensen per dag en ongetwijfeld zijn er nog velen die door de mazen van de controle zijn geglipt. De meesten zijn afkomstig uit landen in oorlog: Syrië, Afghanistan en Irak. Anderen komen Pakistan en Bangladesh, of uit Afrika. Hun aantal  is gestegen sinds bekend werd dat Hongarije de grens gaat afsluiten met een hoog hek. ‘Economische migranten’, dat wil feitelijk zeggen iedereen die direct niet uit een buurland in oorlog komt, zijn in toekomst niet meer welkom.
Monika Pap woont op een tanya, een afgelegen boerderij, in het grensgebied. Een kettinghond bewaakt het erf. Het beest heeft een diepe geul uitgesleten rond de paal waar hij aan vastzit. Ze ziet vrijwel dagelijks mensen langskomen. Ondanks verhalen over gestolen groente en fruit heeft zijzelf  'goddank' nooit problemen gehad. Ja, 's nachts slaat soms haar hond aan en eenmaal, met regen, hebben mensen overnacht in de plastic kweektunnel achter haar huis.
Echt druk maakt ze zich niet over de hele kwestie. "Ze blijven toch niet in Hongarije,' zegt ze. Maar ze heeft ook niets tegen het 150 kilometer lang antimigrantenhek dat op een kilometer van haar huis gebouwd gaat worden. Al betwijfelt ze of het helpt."Mensensmokkelaars hebben ook kniptangen," zegt ze schouderophalend. Vrijwel niemand gelooft echt in het effect van zo’n hek. Bij de nabije grenspost haalt douanier Imre Tóth ook zijn schouders op. "Ach, wij doen gewoon wat ons gezegd wordt." In de grensstad Szeged moet gemeenteraadslid Irén Kardos niets van het hek hebben. Maar ze gelooft ook totaal niet dat het zal helpen: "Dan komen mensen toch gewoon via Roemenië of Kroatië? En de de enige manier waarop zo'n hek wel kan werken, is als ze weer gaan schieten, net als bij het IJzeren Gordijn." Zover zal het niet komen, hoopt ze.