zondag 25 oktober 2009

ZIMBABWE

Een democratische rechtstaat, waar Hongaren hun geluk zouden vinden en die hun een veilige thuis zou bieden, dat was wat interim-president Mátyas Szürös zijn volk toewenste toen hij op 23 oktober 1989 vanaf het balkon van het Hongaarse parlement de vierde Hongaarse Republiek afkondigde en vrije verkiezingen aankondigde. Het was feitelijk het einde van het socialisme in Hongarije, een dag waarop je nationale feestvreugde had verwacht.

En veel Hongaren waren ook wel blij: ,,Het is nog niet afgelopen, maar we hebben nu hoop en die moeten we hebben,’’ zei een dierenarts op het plein tegen een journalist terwijl hij een traan wegpinkte. Maar niet iedereen dacht er zo over. In de stad herdachten mensen de mislukte opstand van 1956. ,,Dit is geen feestdag, het is een herdenkingsdag. Het wordt pas een feestdag als deze heren en hun opvolgers het Hongaarse volk om vergeving hebben gevraagd, ” aldus een spreker op een van de bijeenkomsten.

Achteraf was het niet zo slim om de declaratie van de nieuwe republiek te koppelen aan de opstand van 1956, want met die dag is het nooit echt goed gekomen. Dezer dagen is er niemand meer die zich de toespraak van Szürös’ toespraak nog herninnert en de oppositie gunt de socialisten geen rol bij de herdenking van de opstand. Ze ziet de 23ste oktober tegenwoordig vooral als dag van protest tegen de huidige, socialistische regering.

En dat protest vindt weerklank, want maar 19 procent van de Hongaren vindt dat het land er de afgelopen twintig jaar op vooruit is gegaan. Iedere tweede Hongaar meent dat land en eigen familie er alleen maar slechter op geworden zijn. Van de voormalige Oostbloklanden zijn alleen de Bulgaren bijna net zo negatief.

Wereldwijd is er nauwelijks een volk zo somber over zijn eigen situatie als de Hongaren, blijkt uit onderzoek van het internationale opiniebureau Gallup. Op een ladder met elf sporten plaatst veertig procent van de Hongaren de eigen levensomstandigheden op een van de onderste vier treden. Sterker nog, ruim 34 procent van alle mensen plaatst zichzelf op de laagste sporten en verwacht bovendien niet dat het leven in de komende vijf jaar beter wordt. Alleen in Zimbabwe, Burundi en Haïti hebben mensen een nog somberder toekomstbeeld. Met enige reden: de inwoners van Zimbabwe hebben per jaar niet meer dan 50 euro te besteden en de kans dat ze de veertig halen, is vrijwel nihil. Zelfs inwoners van landen als Irak, Afghanistan en Somalie kijken positiever tegen de toekomst aan, en dat zijn toch landen waar mensen reeel moeten vrezen dat ze morgen door een zelfmoordcommando in de lucht worden geblazen of overmorgen thuis komen en hun gezin vermoord aantreffen.
Dat Hongaarse pessimisme is bepaald niet nieuw. Het land heeft van ouds her een van de hoogste zelfmoordcijfers ter wereld. Begin twintigste eeuw schreef de populaire dichter Endre Ady, in een periode dat zijn vaderland een ongekende economische bloei doormaakte, de volgende dichtregels: ,,Deze stinkende, trieste poel staat ook bekend als Hongarije’’.

In een discussiegesprek over de Hongaarse kijk op de politieke omwentelingen noemde historicus András Gerő het volkslied een passende illustratie van de nationale psyche. Menige Hongaar krijgt tranen in de ogen bij het zingen het slotcouplet: ,,Heb medelijden, o heer, met de Hongaren, die heen en weer geslingerd worden door golven van gevaar, strek uw beschermende arm uit over de zee van hun misère, lang verscheurd door het noodlot, breng hen een tijd van opluchting, zij die geleden hebben voor alle zonden van het verleden en de toekomst’’.

De inbreng van een van zijn conservatieve discussiepartners was typerend. De man klaagde over de vreselijke toestand waarin het land was, en sprak over twintig verloren jaren. Verloren? In tegenstelling tot twintig jaar geleden is Hongarije een democratisch land waar je mag zeggen wat je wilt en waar je de vrijheid hebt om te gaan en te staan waar je wilt. Het is in de afgelopen jaren lid geworden van de NAVO en de EU. Ten opzichte van 1990 zijn de reële lonen in 2008 met 22,8 procent gestegen. Zelfs als je in ogenschouw neemt dat de reële lonen het afgelopen jaar een paar procent gedaald zijn, hebben mensen nog steeds echt meer te besteden dan twintig jaar geleden.

Dat mensen het beter hebben gekregen, blijkt ook uit andere cijfers: Hongaren worden tegenwoordig ruim vier jaar ouder dan in 1990: mannen worden nu 69,8 inplaats van 65,1 jaar en vrouwen 77,8 inplaats van 73,7. Als Hongaren armer geworden zouden zijn, zoals de grootste zwartkijkers beweren, zou hun gemiddelde levensverwachting niet zijn gestegen, maar gedaald. Dat was midden jaren negentig, toen de lonen echt naar beneden gingen, inderdaad het geval was. Maar dit zijn allemaal argumenten die zelfs bij een groot deel van de middenklasse die zichtbaar beter leeft dan twintig jaar geleden, geen gehoor vinden. En dan heb ik het nog niet eens over het feit dat alle dorpen tegenwoordig stromend water hebben, en meestal ook gas, dat iedereen een telefoon heeft en bijna ieder gezin wel een auto, zaken die onder het communisme ondenkbaar waren. Het is waar dat veel mensen het de afgelopen jaar door de wereldwijde crisis moeilijker hebben gekregen dan in, pakweg, 2006. Maar dat zijn dat verworvenheden die blijven staan.

Helaas, aldus socioloog Elemer Hankiss onlangs in het weekblad HVG, kennen maar weinig Hongaren het internationale Gallup-onderzoek. Zelfs de grootste pessimisten volgens hem op basis daarvan zouden moeten inzien dat er iets scheef zit in het Hongaarse zelfbeeldbeeld.

ACHTTIEN MINUTEN

Achttien minuten duurde de ceremonie waarin president Szürös na een korte militaire parade de opheffing van de Hongaarse Volksrepubliek bekend maakte. De ‘kameraden’ van weleer hadden in zijn toespraak plaatsgemaakt voor ‘landgenoten’ en de rood-wit-groene driekleur die bij de plechtigheid gehesen werd, was ontdaan van de korenschoven en industriële machinerie van zijn communistische voorganger. Iedere keer als het woord communist viel, floten de pakweg 100.000 toeschouwers op het plein. De woorden Amerika en democratie leidden tot groot gejuich.

De Hongaarse Republiek kwam tot stand dankzij een besluit van het door communisten beheerste parlement, dat gelijktijdig instemde met vrije parlementaire verkiezingen een half jaar later. De Hongaarse anticommunistische oppositie was als gesprekspartner weliswaar bij de ontwikkelingen betrokken, maar was op dat moment niet krachtig genoeg om zelf een omwenteling tot stand te brengen. Pas twee en een halve week na Szürös’ toespraak viel de Berlijnse Muur en tuimelde het ene communistische regiem na het andere. Het zou overigens nog tot 1991 duren voor de Russische troepen zich uit Hongarije terugtrokken.

woensdag 21 oktober 2009

POSTBODE

Net als ik de deur uitstap, komt de postbode aanrijden. Het is duidelijk niet zijn gewone ronde, aan zijn stuur hangt het stapelbakje waarin zijn lunch heeft gezeten, en hij heeft een rugzakje op zijn rug. Hij is klaarblijkelijk op weg naar huis, maar is speciaal omgereden om nog even twee brieven bij ons af te geven die om een of andere reden in het ongerede waren geraakt en die hij op zijn bureau had aangetroffen.
Hongaren hebben weinig geloof in hun politici. Maar samen met de dokter kan de postbode op hun volle vertrouwen rekenen. Blijkbaar hebben ze allemaal onze postbode. Vandaag kwam hij de brieven nabezorgen, gisteren had hij een pakje boeken handig door ons hek weten te werken, zodat we niet naar het postkantoor hoefden om het op te gaan halen, en iedere maand komt hij langs om ons het geld te brengen dat onze afwezige buurman ons stuurt om een oogje in het zeil te houden bij zijn huis.
De Hongaarse posterijen zijn nog niet geprivatiseerd. En als naar ik de situatie met Nederland kijk, mag ik hopen dat dat nog lang zo blijft. Een tijd geleden zag ik in Amsterdam drie Polen met TNT-fietsen en een kaart in hun hand staan puzzelen waar ze hun brieven moesten bezorgen. Op de een of andere manier gaf me dat weinig vertrouwen dat het wel goed zou komen met die post. En lang niet iedereen is blij met die steeds wisselende gezichten aan de voordeur, waarvan je dan maar moet hopen dat ze niets anders doen met je post dan hem netjes bezorgen.
Een vaste postbode is goud waard, als hij betrouwbaar is tenminste. De Hongaarse postbode is trouwens sowieso goud waard, letterlijk, want die wordt dagelijks op pad gestuurd met een tas vol geld: pensioentjes, uitkeringen, overboekingen aan privépersonen: de postbode komt het allemaal thuis brengen. Dat er niet regelmatig eentje wordt beroofd, mag een wonder heten, maar heeft misschien te maken met het feit dat iedereen zoveel vertrouwen in de postbode stelt.
Dat vertrouwen is niet helemaal terecht trouwens, want er schijnt wel eens een postbode de verleiding van die dikke geldtas niet kon weerstaan. En in Budapest zijn wij wel degelijk wel eens post kwijtgeraakt, al vermoed ik dat de postbode daar geen schuld aan was. Toch vraag ik me nog steeds af, wie zich tegoed heeft gedaan aan het stuk oude kaas dat een vriendin ooit voor mijn verjaardag had opgestuurd. Of dat ze zich in het distributiecentrum maandenlang hebben afgevraagd waar die vreemde lucht toch vandaan kwam.

donderdag 8 oktober 2009

WATEROVERLAST

Je burgers een lagere waterrekening beloven maakt je als burgemeester natuurlijk al snel populair. Maar de prijs die Hongarije mogelijk moet gaan betalen voor de acties van Zsolt Páva, lid van de conservatieve oppositiepartij Fidesz en burgemeester van Pécs, zou wel eens een behoorlijke hoge kunnen zijn. Op last van de burgemeester werd deze week beslag gelegd op het hoofdkantoor van de Pécs Waterwerken en werd de directeuren de toegang tot het gebouw ontzegd. Op die manier wil Páva de minderheidsaandeelhouder, het Franse bedrijf Suez, buiten spel zetten.
De reden? Het drinkwater van Pécs is volgens de burgemeester te duur. Hij beroept zich er bovendien op de wil van de bevolking uit te voeren. Zo'n 94 procent van de Pécsers vindt dat Pécs zelf eigenaar moest zijn van het waterleidingbedrijf, zo bleek uit een door een telefoonautomaat uitgevoerde enquête onder 18.000 mensen die Páva liet uitvoeren.
Even was er sprake van dat de gemeente de Suez-aandelen terug zou kopen. Maar al snel bleek dat de meningen over de prijs van die aandelen behoorlijk uiteen lagen, en de geschatte prijs van pakweg 13 tot 15 miljoen euro is hoe dan ook meer dan het vrijwel failliete Pécs zich kan veroorloven. Klaarblijkelijk had de burgemeester geen zin de uitkomst van die besprekingen verder af te wachten.
Om Pécs van water te voorzien, heeft Páva inmiddels een nieuw gemeentelijk waterbedrijf opgericht. Probleem is dat de stad diep in de schulden zit. De nieuwe onderneming heeft dan ook vrijwel geen geld. Het bedrijf heeft weliswaar het hoofdkantoor van de Pécs Waterwerken ingepikt, maar de enigen die aan de bankrekening van die onderneming kunnen komen, zijn de uitgesloten directeuren. Onduidelijk is dus, wie de 360 werknemers gaat betalen, en wie er eigenlijk voor gaat zorgen dat de burgers van Pécs straks in plaats van duur, helemaal geen water meer hebben.
Páva's actie tegen Suez is helemaal opmerkelijk, omdat hij in 1995 nota bene zelf de burgemeester was die 48 procent van de gemeentelijke waterwerken aan de Franse onderneming verkocht. Dat was in een tijd dat zijn partij Fidesz nog niet zoveel moeite had met buitenlandse investeerders.
Juridisch heeft de actie van de burgemeester geen enkele basis, en tenzij Páva op zeer korte termijn bij zinnen komt, zit het er dik in dat Pécs over enkele jaren een behoorlijke schadevergoeding zal moeten ophoesten, want geen rechter zal de gemeente in deze gelijk geven. Maar belangrijker nog dan de waarschijnlijke financiële strop is de potentiële schade dei Páva aanricht aan Hongarije's imago als betrouwbaar investeringsland.
Zijn actie bevestigt namelijk dat Fidesz, Hongarije's grootste oppositiepartij en nu al de gedoodverfde winnaar van de verkiezingen volgend jaar mei, niet alleen maar verkiezingsretoriek bedrijft als haar politici uithalen naar de vele buitenlandse bedrijven in het land. Het is trouwens niet voor het eerst dat Fidesz zich tegen buitenlandse investeerders keert. Nadat de partij in 1998 aan de macht was gekomen, zette premier Viktor Orbán een streep door het verkoopcontract van Ferihegy, het vliegveld van Boedapest dat eerder aan een Canadese investeerder was verkocht.
Het was een besluit dat de Hongaarse schatkist uiteindelijk veel geld kostte. In 2006, toen de conservatieve Orbán-regering al lang plaats had gemaakt voor een socialistisch kabinet dat het vliegveld alsnog verkocht, veroordeelde een rechtbank in Londen Hongarije tot een schadevergoeding van 65,5 miljoen euro wegens contractbreuk.