Hongarije dreigt een hoop geld kwijt te raken dat de EU in 2009 ter beschikking had gesteld voor de bouw van nieuwe ambulanceposten op het platteland. Volgens dagblad Népszabadság is er tot nu toe vrijwel geen post gebouwd, en als ze over negen maanden niet klaar zijn, moet het geld terug naar Brussel. Jammer voor al die mensen die nu bijvoorbeeld in het dorpje Kórós in de provincie Baranya wonen. Daar schijnt het - in het beste geval - 46,5 minuut te duren voordat de ambulance er is. En dat terwijl 15 minuten internationaal als norm geldt.
Maar eerlijk is eerlijk, je kunt op het Hongaarse platteland sowieso beter geen spoedeisende hulp nodig hebben, ook niet als de ambulancepost wel in de buurt is. Ik heb het tot nu toe twee keer van dichtbij meegemaakt dat in het dorp een ambulance nodig was. De ene keer ging het goed en waren ze er heel snel. De andere keer duurde het haast een uur. Geluk bij ongeluk in dat geval was dat niet zoveel uitmaakte. De betrokkene was namelijk vrijwel onmiddellijk dood en zou het waarschijnlijk ook niet overleefd hebben als de ambulance er meteen was geweest.
Het ging om onze buurman, die pakweg twee jaar geleden midden in de winter dood in onze tuin neerstortte. Ik belde het alarmnummer 112, en het moet worden gezegd, dat werkte, al was het wat vreemd dat de dame aan de andere kant van de lijn een uitvoerige beschrijving wilde waar het dorp te vinden was. Blijkbaar was er in de meldkamer niet zoiets simpels als een computer met Google Maps beschikbaar.
Onze buurman lag in de sneeuw, dus haalden we wat dekens uit huis en legden hem daar zo goed en zo kwaad als het ging op. Al hadden we een beetje het gevoel dat het niet echt meer uitmaakte. Daarna begon het lange wachten. Dat deden we in gezelschap van zijn vrouw, die uiteraard totaal overstuur was, en zijn twee dochters, die niet minder overstuur waren. De ene was toevallig ook nog de wijkverpleegster in het dorp, en ze deed er alles aan om haar vader te reanimeren.
Wat ze daarbij niet kon doen, ontdekten wij tot onze verbijstering, was de defibrillator gebruiken die wel degelijk in het dorp aanwezig bleek te zijn. Die hing namelijk in de spreekkamer van de huisarts en was alleen bereikbaar als die toevallig in het dorp was - zo pakweg twee keer per week een paar uur. Een hartaanval moet je dus echt op zeer beperkte uren krijgen.
Zoals gezegd, de ambulancepost was officieel in de buurt, maar helaas: de enige ambulance die daar stond, bleek al op weg te zijn naar een andere patiënt. Dus moest de ambulance alsnog van pakweg drie kwartier verderop komen. En inderdaad, na drie kwartier hoorden we dus een sirene het dorp inrijden - en weer eruit. Niet alleen hadden ze bij de ambulancedienst nooit van Google Maps gehoord, maar ook niet van de tomtom. Na een minuut of vijf hoorden we de wagen weer terugkomen, en nog een beetje heen en weer crossen door het echt niet overdreven grote aantal straten dat het dorp telde, voor hij uiteindelijk bij onze tuin stil bleef staan.
Toen hij er eenmaal was, bleek de wagen heel modern uitgerust te zijn, en de ambulancebroeders hadden ook een defibrillator bij zich die ze vol ijver nog een kwartier lang hebben gebruikt. Tevergeefs, uiteraard. Ze deden ook verder hun uiterste best en haalden alle middelen die ze in hun tas hadden, tevoorschijn om onze buurman weer tot leven te wekken. Daar lag het niet aan.
Uit cijfers blijkt dat de kans om, na een hartaanval te overlijden in Hongarije enkele malen groter is dan in West-Europa, en dat geldt met name voor het platteland. De gang van zaken rond onze buurman maakt overduidelijk waarom. Weliswaar had hij geen hartaanval, maar had hij die wel gehad, dan had hij geen kans gemaakt. Voor het dorp zou het zeker nuttig zijn als zijn dochter de verpleegster en ook anderen in het dorp die defibrillator niet alleen hadden kunnen bereiken, maar ook nog gebruiken. Samen met misschien iets van een brancard om mensen naar binnen te brengen en een potje aspirine en wat andere nuttige medicijnen ter eerste behandeling van een hartaanval zou de overlevingskans van heel wat Hongaren zo aanzienlijk vergroot kunnen worden. Al zou het natuurlijk ook helpen als ambulances er echt binnen vijftien minuten zijn.
Nieuws en achtergronden over Hongarije van correspondenten Runa Hellinga en Henk Hirs
donderdag 29 januari 2015
woensdag 28 januari 2015
Trap op, trap af
En nu nog de informatievoorziening... |
Het afgelopen jaar is er druk gerenoveerd in het station van Vác en het is bijna af. Het is echt mooi geworden. Brede perrons met overkappingen, zodat je droog staat, bankjes zelfs, onderdoorgangen naar de perrons zodat je niet over het spoor hoeft te strompelen. Het negentiende-eeuwse stationsgebouw heeft een facelift gekregen en het plein ervoor is voorzien van een plantsoentje met bloemen, sierklinkers en smeedijzeren lantarenpalen. Zelf vind ik het jammer dat het warm-gele pleisterwerk van vroeger vervangen is door bruinere kleuren, maar smaken verschillen. Er zijn parkeerplaatsen, ruime, nieuwe loketten, een heuse wc, een verwarmde hal met bankjes waar je comfortabel kunt wachten op je trein. Er is nog geen koffie te krijgen, maar dat komt vast nog wel, er is wel een winkelruimte. Er zijn zelfs liften naar de perrons, al doen die het nog niet.
Er is slechts één maar: de informatievoorziening. Die is zo mogelijk nog slechter dan vroeger. Hij is er eigenlijk gewoon niet. Er zijn borden met vertrek- en aankomsttijden, maar daarop staat niet aangegeven vanaf welk perron een trein geacht wordt. De reden is simpel: dat wordt pas in de laatste minuten bekend. Misschien onderschat ik als de leek de problemen, maar hoe moeilijk kan het zijn om treinen die iedere dag op hetzelfde moment komen ook iedere dag op hetzelfde spoor aan te laten komen? Voor de verbouwing van het station lukte dat toch ook?
Maar goed, om die reden staat iedere ochtend om iets voor half acht 's ochtends een groep van enkele honderden forenzen in de onderdoorgang te wachten op het antwoord op de vraag van welk perron hun trein vanochtend vertrekt. Iedereen luistert naar de omroepberichten, in uiterste concentratie, want luidsprekers zijn er niet in de tunnel en daarom zijn de mededelingen niet zo heel goed te horen. Dan wordt het verlossende woord gesproken: vanochtend komt de trein op perron vijf. De hele meute stormt de trap op. Wie het bericht niet gehoord heeft, volgt gewoon de menigte.
Die menigte 's ochtends heeft routine, dat zie je. Die doen niet eens meer de moeite het perron op te lopen voor ze weten waar ze heen moeten. Later op de dag krijg je scenes zoals mij onlangs overkwam, toen mijn trein vertraging had. We stonden met zijn allen op het perron waar hij theoretisch aan zou komen. De menigte begon behoorlijk knorrig te worden, en de stemming verbeterde niet dankzij het omroepbericht dat de trein op een ander perron zou arriveren.
Iedereen stommelde de trap af, de volgende trap op. Helaas, geen trein. Wel een nieuw omroepbericht: foutje, we moesten toch op het andere perron zijn.
Inderdaad kwam daar een trein binnen, alleen niet degene waar we allemaal op stond te wachten. Ach, foutje, we moesten toch op het eerste perron zijn. Een paar jongeren hadden er inmiddels genoeg van. Ze sprongen van het perron af, staken het spoor over en klommen het andere perron weer op. De rest liep knarsetandend weer trap af, trap op. Een vriend die dezelfde dag reisde, had meer geluk: hij hoefde maar één keer van perron te wisselen.
Kinderziektes, zullen we maar hopen. Ik zie op alle perrons kabels uit een pilaar komen, die doen vermoeden dat er op den duur informatieborden komen te hangen. Je mag, gezien de huidige chaos, alleen hopen dat daar straks niet simpelweg permanent de tekst op staat: 'let op de omroepberichten'.
Labels:
spoorwegen,
trein
zaterdag 17 januari 2015
Huzaar: een Hongaarse jongensdroom
Huzaren in de kathedraal van Vác |
Maar de huzaren zijn meer dan een jongens- en soms ook een meisjesdroom. Hoe serieus ze genomen worden, is goed zichtbaar rond de herdenking van de Martelaren van Arad, dertien Hongaarse officieren die in oktober 1849 werden geëxecuteerd na een mislukte opstand tegen de Oostenrijkse keizer. Het is een dag waarop Hongarije treurt. Bij een dienst in de kathedraal in Vác waar de bisschop aandacht wijdt aan die herdenking, zitten de huzaren voorin. Hun sabels en musketten liggen op de grond voor het altaar. Op een tafel aan de zijkant staan hun met veren versierde sjako’s, soldatenhoeden.
Het grote plein voor de kathedraal wordt door vuurpotten verlicht, dertien, voor iedere martelaar één. Na de mis marcheren de huzaren onder trommelgeroffel naar buiten en stellen zich in gelid naast de vlammen op. Er klinkt een droevige vrouwenstem: “In boeien geslagen de arme Hongaar, het bloed stroomde en stroomde/Van martelaren zingt dit lied, hierna is er bijna geen hoop meer”. Het is koud en de belangstelling is beperkt, maar de aanwezigen zijn zichtbaar geroerd. Een dikke veertiger veegt steels zijn wangen af. “Prachtig hè?” fluistert een oudere vrouw. Het mag 165 jaar geleden zijn, je zou haast geloven dat de dertien gisteren zijn geëxecuteerd.
“Het was een strijd om trots op te zijn,” zegt huzaar Zsolt Bakó na afloop. In het dagelijks leven is hij tuinarchitect. Maar een keer in de zoveel tijd trekt hij leren rijlaarzen aan, slaat een rijk gestikt jasje om zijn schouder, gort het sabel aan en zet zijn met hanenveren versierde sjako op het hoofd. Dan bestijgt hij zijn paard en speelt historische gevechten uit 1848 na of neemt hij deel aan erewachten, zoals bij deze herdenking van de Martelaren van Arad.
Hij is overigens nuchter genoeg om ongevraagd te erkennen dat de mislukte opstand van 1848 uiteindelijk minder dramatische gevolgen had dan het droevige vrouwenlied en de tranen op het plein suggereren. Als verlaat gevolg van die opstand stemde de Oostenrijkse keizer nog geen twintig jaar later in met de vorming van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Die monarchistische federatie luidde een van de welvarendste periodes uit de Hongaarse geschiedenis in. Het parlement in Boedapest, zo kostbaar dat je er een stad van veertigduizend inwoners van had kunnen bouwen, de Opera en eigenlijk alle grote gebouwen in Boedapest, de meeste bruggen over de Donau, maar ook de monumentale stadhuizen, theaters en kerken in veel ander steden stammen uit die jaren. Maar goed, dat terzijde.
Labels:
geschiedenis,
huzaren,
omgang met geschiedenis
maandag 5 januari 2015
Chaos rond de nieuwe snelwegtol
Tolwegen rond Boedapest |
Ik hoor dus niet bij die mensen die erop vooruit gaat. En niemand in Vác of omstreken. Om met de auto van Vác naar Boedapest te rijden, moeten we in toekomst jaarlijks 5000 forint (16 euro) extra betalen. Misschien geen wereldbedrag, maar ook niet niets voor wie met een gemiddeld Hongaars inkomen moet rondkomen. En bovendien 5000 forint meer dat inwoners van Vác in het verleden aan die rit uitgaven.
Het meest opvallende is dat er naar Vác niet eens een snelweg gaat. De M2 is een tamelijk gevaarlijke tweebaansweg waar om die reden een maximumsnelheid van 90 kilometer per uur geldt en je grote delen van de route achter een vrachtwagen aansukkelt omdat er een inhaalverbod geldt. Twee jaar geleden is op delen van die weg zelfs een superdikke r
ode middenstreep geschilderd om duidelijk te maken dat je daar ECHT niet mag inhalen. Maar om duistere redenen staat de weg te boek als heuse snelweg en dus kassa! Zonder dat hij er een spatje breder, sneller of minder gevaarlijk van is geworden, uiteraard. Gek genoeg zijn er elders in het land vierbaans-autowegen waar je nog steeds gratis overheen kunt rijden.
Maar het kan nog bizarder. Toen de nieuwe tolheffing luttele weken geleden werd aangekondigd (een donderslag uit heldere hemel, zo omschreef een taxichauffeur bij het vliegveld de maatregel), was in eerste instantie met name sprake van de M0, de rondweg rond Boedapest. Laat die M0 nu voor een groot deel tolvrij gebleven zijn. Dat komt, omdat hij grotendeels door de EU was betaald, en voorwaarde daarbij was dat er geen tol geheven zou worden.
Maar niet getreurd, althans niet uit het oogpunt van de bedenkers van de nieuwe heffing: het is namelijk vrijwel onmogelijk om de M0 op te rijden zonder op zijn minst een kilometertje over asfalt te komen waar de tol wel geldt. Alle snelwegen van en naar Boedapest zijn namelijk tolplichtig geworden, net als de halve kilometer die de M0 met het vliegveld verbindt en nog zo wat onverwachte stukjes weg. Kortom, iedere automobilist in of in de buurt van de hoofdstad doet er verstandig aan om een sticker voor de provincie Pest te kopen, vooral omdat lang niet overal borden staan of een bepaald stuk weg wel, of niet tolplichtig is. Maar reken maar dat ze juist op die lullige kleine stukjes gaan controleren.
Maar de Boedapesters zijn niet de enige slachtoffers. Website Index heeft de meest onlogische plekken van het nieuwe systeem op een rijtje gezet. Een paar pareltjes. Ergens onder Dunaujváros is een brug over de Donau waar je voor moet betalen. Helaas is de rivier ook de provinciegrens. Gevolg: om de brug over te rijden, heb je van twee provincies stickers nodig. 10.000 forint per jaar dus.
Abonneren op:
Posts (Atom)