zaterdag 17 januari 2015

Huzaar: een Hongaarse jongensdroom

Huzaren in de kathedraal van Vác
Zo af en toe rijden ze in het park voor ons huis langs: de huzaren van Vác. Te paard, met het sabel aan de zijde. Kinderen kijken ze met glinsterende ogen na. Veel volwassenen ook, trouwens. "Huzaar zijn is de droom van iedere jongen", zegt Péter Bócz, een leraar die vroeger infanterist bij de groep was. Een Hongaars jongetje komt volgens hem niet om de huzaren heen. Het zijn de cowboys van de Hongaarse kinderliteratuur: “In kinderboeken, sprookjes en liedjes, overal kom je ze tegen.”
Maar de huzaren zijn meer dan een jongens- en soms ook een meisjesdroom. Hoe serieus ze genomen worden, is goed zichtbaar rond de herdenking van de Martelaren van Arad, dertien Hongaarse officieren die in oktober 1849 werden geëxecuteerd na een mislukte opstand tegen de Oostenrijkse keizer. Het is een dag waarop Hongarije treurt. Bij een dienst in de kathedraal in Vác waar de bisschop aandacht wijdt aan die herdenking, zitten de huzaren voorin. Hun sabels en musketten liggen op de grond voor het altaar. Op een tafel aan de zijkant staan hun met veren versierde sjako’s, soldatenhoeden.
Het grote plein voor de kathedraal wordt door vuurpotten verlicht, dertien, voor iedere martelaar één. Na de mis marcheren de huzaren onder trommelgeroffel naar buiten en stellen zich in gelid naast de vlammen op. Er klinkt een droevige vrouwenstem: “In boeien geslagen de arme Hongaar, het bloed stroomde en stroomde/Van martelaren zingt dit lied, hierna is er bijna geen hoop meer”. Het is koud en de belangstelling is beperkt, maar de aanwezigen zijn zichtbaar geroerd. Een dikke veertiger veegt steels zijn wangen af. “Prachtig hè?” fluistert een oudere vrouw. Het mag 165 jaar geleden zijn, je zou haast geloven dat de dertien gisteren zijn geëxecuteerd.
“Het was een strijd om trots op te zijn,” zegt huzaar Zsolt Bakó na afloop. In het dagelijks leven is hij tuinarchitect. Maar een keer in de zoveel tijd trekt hij leren rijlaarzen aan, slaat een rijk gestikt jasje om zijn schouder, gort het sabel aan en zet zijn met hanenveren versierde sjako op het hoofd. Dan bestijgt hij zijn paard en speelt historische gevechten uit 1848 na of neemt hij deel aan erewachten, zoals bij deze herdenking van de Martelaren van Arad.
Hij is overigens nuchter genoeg om ongevraagd te erkennen dat de mislukte opstand van 1848 uiteindelijk minder dramatische gevolgen had dan het droevige vrouwenlied en de tranen op het plein suggereren. Als verlaat gevolg van die opstand stemde de Oostenrijkse keizer nog geen twintig jaar later in met de vorming van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Die monarchistische federatie luidde een van de welvarendste periodes uit de Hongaarse geschiedenis in. Het parlement in Boedapest, zo kostbaar dat je er een stad van veertigduizend inwoners van had kunnen bouwen, de Opera en eigenlijk alle grote gebouwen in Boedapest, de meeste bruggen over de Donau, maar ook de monumentale stadhuizen, theaters en kerken in veel ander steden stammen uit die jaren. Maar goed, dat terzijde.

Huzaren uit Vác, op de voorgrond Zsolt Bakó
De huzarengroep in Vác bestaat sinds 1992 en is daarmee een van de oudste van Hongarije. Er zitten niet alleen huzaren bij, want dan zou deze hobby maar voor een enkeling zijn weggelegd. Een huzaar moet namelijk wel zijn eigen paard hebben. Wie minder geld heeft, wordt zoals Bócz fuselier of infanterist. Wat trouwens ook niet zo goedkoop is, want iedereen moet zijn spullen zelfs aanschaffen en de musketten die in de kerk voor het altaar lagen, zijn geen pure sierwapens. Ze zijn echt, en af en toe wordt er ook mee geschoten.
Militaire status hebben de huzaren uiteraard niet, maar voor veel Hongaren betekenen de huzarengroepen veel meer dan spel. "We horen bij de nationale traditie, net als volksdansen en traditionale ambachten," zegt Bakó. Hongarije was vroeger bepaald niet het enige land met huzareneenheden, maar volgens Bakó wel het eerste. Ze vochten tegen de Turken en de Habsburgers en passen daarmee perfect in het Hongaarse beeld van de nationale geschiedenis: roemrijk, maar triest.
Tartaren, Turken en Habsburgers: allemaal hebben ze de Hongaren geknecht, met als laatste grote onrecht het vredesverdrag van Trianon dat Hongarije aan het einde van de Eerste Wereldoorlog tweederde van zijn grondgebied kostte. Maar de Hongaren laten zich niet knechten en hebben steeds de strijd tegen de nieuwe onderdrukkers opgenomen. Het is het thema in talloze gedichten en verhalen waar ieder kind mee opgroeit. Maar zeker in de kinderboeken is daar altijd ook de held: de dappere Hongaarse huzaar.
Maar er is ook een andere kant aan de hobby: de bijeenkomsten waar huzaren optreden, zoals de herdenking van de martelaren van Arad of van het verdrag van Trianon, zijn ook zeer populair bij aanhangers van extreemrechts die er graag propaganda voor eigen zaak komen maken. En het is natuurlijk ook niet zo gek dat rechtsextremisten zich aangetrokken voelen tot de huzaren. Maar Bakó ontkent beschuldigingen dat de huzaren zelf extreemrechts zouden zijn. “Wij geven net als zij om traditie en hechten aan onze geschiedenis. Maar we hebben allerlei soorten leden en we hebben niets met politiek te maken,” zegt hij.


Geen opmerkingen: