János Fuchs (55) en zijn vrouw Magdi (53) verloren bij de modderramp in oktober bij een aluminiumfabriek bij het Hongaarse Kolontár hun bejaarde moeder, hun huis en hun meeste bezittingen. De regering heeft hen en hun dorpsgenoten nieuwe huizen beloofd. Een vervolgverhaal.
In de vallei net voorbij Kolontár ligt het land van János Fuchs, tien hectare vruchtbare grond. Op de dag van de ramp was hij daar aan het werk met zijn tractor. “Gelukkig reed ik net in de richting van de slibopslag en zag ik de dijk doorbreken. Anders had ik het nooit op tijd doorgehad en was er twee meter modder over me heen gegolfd,” zegt hij. Nu kon hij de tractor keren en op een helling een veilig heenkomen zoeken. “Het is een oud beestje, een Tsjechische Zetor uit de communistische tijd, maar ik verkoop hem nooit. Die tractor heeft mijn leven gered.”
De landbouwgrond kwam in de familie dankzij de schadevergoeding die de grootvaders van Magdi en János in de jaren negentig kregen, omdat ze in de Tweede Wereldoorlog als soldaat hadden gevochten. De afgelopen jaren plantte János maïs en graan. Nu piekert hij hoe het verder moet.
“Ik kan elders nieuw land krijgen, maar zulke goede grond als ik had, vind je niet zomaar. Ik zou als compensatie voor dat kwaliteitsverlies weliswaar meer land krijgen, maar dan gaan je kosten ook omhoog, dat kost je meer brandstof voor de tractor. Of ik kan mijn land verkopen, maar de prijs die ze bieden, 7 miljoen forint (pakweg 29.000 euro) staat in geen verhouding tot de jaarlijkse opbrengst van 1,5 miljoen forint” zegt hij. Daarom geeft hij de akkers niet graag op.
Landbouwdeskundigen hebben voorgesteld om de komende tien jaar biobrandstof op het vervuilde land aan te planten. Die zou bestemd zijn voor een energiecentrale die bij het dorp moet worden gebouwd. Eerst leek dat János een goede oplossing, nu aarzelt hij: “De bovenlaag van de akkers zou worden afgegraven, maar nu willen ze de grond alleen maar behandelen met iets dat het loog neutraliseert. En er blijft de onzekerheid over zware metalen uit het slib die nu in de grond zitten.” Bovendien, zegt hij, zijn de autoriteiten over de plannen over de energiecentrale nogal onduidelijk.
Op een helling niet zo heel ver van zijn eigen huis ligt de boerderij van Joská, zijn oudere broer. Voor het gebouw liggen János’ ploeg en eg, bedekt met rode modder. “Als ik die weer wil gebruiken, moet ik ze eerst totaal uit elkaar halen.” Even verderop ligt een vismeertje, anderhalve hectare groot en bedoeld als Joská’s oudedagsvoorziening. Hongaren vissen graag en betalen grif voor een plekje aan een visrijk meer. “Hij had er al veel vis in uitgezet. Maar er is niets meer over dan een onleefbare plas water.”
Gelukkig kon zijn broer de 45 koeien die hij had rondlopen, wel redden. “Hij heeft de leidkoe op tijd kunnen roepen en die heeft de rest naar de heuvel gebracht.” Ander vee in de vallei was minder fortuinlijk. Enkele dagen na de ramp vonden reddingswerkers een koe die in de modder vast had gestaan. Het loog had van de poten niet veel meer overgelaten dan kale botten.
Behalve zijn akkers zag János een deel van zijn oogst onder het slib verdwijnen. “Door het slechte weer was nog niet alle maïs binnen,” zegt hij. “Verder hebben we 2500 kerstbomen verloren. Die hadden we vijf jaar geleden geplant. We hadden ze volgend jaar op de markt willen brengen”
Het heeft de Fuchsen duizenden euro’s gekost, moeilijk te verkroppen voor een familie die verder leeft van János’ kleine invaliditeitsuitkering en van Magdi’s loon als arbeidster in een plasticfabriek. Weliswaar heeft de regering inmiddels toegezegd dat landbouwschade ook vergoed wordt, maar twee maanden na de ramp is er nog geen cent schadevergoeding uitbetaald.