zondag 24 januari 2010

ONGASTVRIJ

Misschien hadden de overschoenen die we in de hal moesten aantrekken, een waarschuwing moeten zijn. Maar de dames van het Liszt Ferenc- (Franz Liszt-) museum in Budapest zaten bepaald niet te wachten op het bezoek van een groep van 15 Nederlanders. Om te beginnen kwamen we onaangekondigd, en zonder dat we een Engels- of Duitstalige gids hadden besteld. Toen wilden we een groepskorting, iets dat volgens de mevrouw achter de balie niet bestond.
Vervolgens bleken enkelen de euvele moed te hebben om foto's te willen maken zonder daar eerst een fotokaartje voor te hebben gekocht. Bij een entreeprijs van 800 forint, drie euro per persoon, voor een museum dat drie niet zo heel grote kamers beslaat, sta je er ook niet bij stil dat zoiets nodig zou zijn. Als zo'n fotokaartje dan ook nog 1100 forint blijkt te kosten, bekruipt je helemaal het gevoel dat je niet zozeer een gast, maar een flappentap bent.
Maar onze allergrootste zonde, of beter, mijn allergrootste zonde, was dat ik als gids de groep het een en ander over Liszt wilde vertellen. Dat bleek absoluut verboden. Waarom? ,,Het is in het verleden gebeurd dat gidsen onzin vertelden,'' gaf een suppooste die ons inmiddels met haviksogen volgde, als antwoord. Dat leek mij geen zaak van het museum, maar de aap kwam al snel uit de mouw: in plaats van een rondleiding van mij zag de dame liever dat iedereen een audiogids huurde. Voor nog eens 400 forint.
Het is op zich een aardig museum, het Liszt Ferenc museum, al is het zodanig ingericht dat je er zonder gids of audiogids weinig opsteekt. Informatiebordjes zijn er namelijk nauwelijks, ook niet in het Hongaars. Dat is in ieder geval een troost: je wordt als buitenlander niet speciaal gediscrimineerd, ze zitten gewoon helemaal niet op gasten te wachten. Een entreeprijs van 800 forint zal de meeste Hongaren ook buiten houden, vermoed ik. Al zullen veel bezoekers wel gebruik kunnen maken van een bejaarden-, kinder- of andere kortingsregeling waarin Hongaarse musea groot zijn, maar die ze voor buitenlanders vaak zorgvuldig verbergen.
Niemand kan me weerhouden om hier te vertellen dat Liszt, een componist die weliswaar geen woord Hongaars sprak, maar zichzelf wel altijd als Hongaar beschouwd heeft, vanaf pakweg 1880 ieder jaar een aantal maanden in het huis woonde. Hij verdeelde zijn tijd tussen Rome, Bayreuth en Budapest. De inrichting van het museum bestaat uit een aantal originele stukken en uit meubels die gekocht zijn op basis van foto's van het huis zoals het was in Liszt's tijd. Die informatie heb ik overigens van de website van het museum. Ik zeg het er maar bij, zodat u niet denkt dat ik iets verzin.
Maar het zou natuurlijk nog aardiger zijn wanneer je je als bezoeker ook welkom voelde. Dat was bepaald niet het geval. De houding van de suppoosten stond in schril contrast tot het personeel van het Postmuseum, een ander klein museum op de Andrássy út, waar we als groep even eerder waren geweest. Dat is niet alleen goedkoper, het is ook groter, en de dames maken er de indruk dat ze het leuk vinden als er bezoekers komen.
Ze vinden het zelfs niet erg als je belangstelling niet echt uitgaat naar de memorabilia van de Hongaarse post, maar naar de rijke burgermanswoning waarin het museum gevestigd is. En die burgermanswoning is de moeite waard. De familie Saxlehner die het pand liet bouwen, spaarde kosten noch moeite voor de aankleding, en door gelukkige omstandigheden zijn het prachtige houtsnijwerk, de fresco's, de Venetiaanse spiegels en lampen en de kristallen luchters allemaal bewaard gebleven. En dat alles, plus een verzameling oude postwagens, een historisch postkantoor en paspoppen met postbode-uniformen, mag je allemaal bewonderen voor iets meer dan de helft van de prijs die het Liszt Ferenc museum kost. En je krijgt er nog een glimlach bij ook.

Geen opmerkingen: