maandag 12 juni 2006

HEIMWEE NAAR VROEGER

Op het terras van cafe Felix in het Sloveense Bovec heerst aan het einde van de voetbalwedstrijd Nederland-Servie/Montenegro droefenis. Naš (wij) hebben verloren, en wij, dat zijn de Serviers en Montenegrijnen. Het is vrijwel precies vijftien jaar geleden dat Slovenie als zich eerste deelrepubliek in het voormalige Joegoslavie onafhankelijk verklaarde, maar daar is bij deze wedstrijd weinig van te merken. De Sloveense supporters steunen de Serviers, alsof het nog steeds een land is.
De verslaggever op tv raakt opgewonden, iedere keer als zich op het veld ook maar de geringste kans aan Servisch-Montenegrijnse zijde aftekent en een droef zuchten gaat over het terras als die kans vervolgens wordt gemist. Als een Nederlandse supporter bij het ene doelpunt enthousiast juicht, draait iedereen zich verontwaardigd naar hem toe.
Nergens in het voormalige Joegoslavie lijkt de nostalgie naar vroeger zo sterk als juist in Slovenie, dat met zijn onafhankelijkheidsverklaring in 1991 de finale doodsteek gaf aan het voortbestaan van de gezamenlijke staat der Zuid-Slaven.
Nergens ook is het oude Joegoslavie nog zo voelbaar aanwezig. Tito-pleinen, Marx-straten en Lenin-pleinen, je komt ze overal tegen. In Verenje, een mijnstad in Centraal-Slovenie, staat het enige resterende zes meter hoge Titobeeld. Als Slovenen naar Belgrado gaan, gaan ze massaal op bezoek bij Tito's mausoleum en het Museum van de Revolutie.
En in Bled, een van de toeristische hoogtepunten van Slovenie, is Tito's theehuis bij Villa Bled liefdevol gerestaureerd (en voor iedereen te bezoeken), met behoud van een mozaiek dat de heldendaden van de arbeidersklasse vastlegt en van de wat plompe, diepe zetels die zo typerend waren voor communistische ontvangstzalen van China tot Albanie.
Dat de afscheiding van Joegoslavie destijds vrijwel pijnloos was (de meeste doden in de kortstondige oorlog vielen aan Joegoslavische, niet aan Sloveense zijde) heeft daar ongetwijfeld veel mee te doen. Als je met Slovenen over de onafhankelijkheid praat, toont niemand zich haatdragend tegen de Serviers. Het was meer een praktische kwestie: hier werd het geld verdiend, in Belgrado werd het weer uitgegeven, daar hadden we geen zin meer in. Maar, zoals het meisje achter de bar in cafe Felix na de voetbalwedstrijd verontschuldigend zegt: ,,Het blijven toch onze broeders''.

Geen opmerkingen: