vrijdag 14 maart 2014

Alles was beter in de Kádártijd

Het duurt een tijdje voor ze me opvallen, de bankjes in Tornyospálca. In andere dorpen hier in de uiterste oostpunt van Hongarije heb ik ze ook gezien, maar dit dorp heeft ze tot kunst verheven. Voor vrijwel iedere tuin staat op straat een bankje. Je ziet het hele dorp op zwoele zomeravonden gezellig op straat zitten en met elkaar babbelen. Net als de drie oude mannen die ik samen op één van die bankjes aantref, genietend van het onverwacht milde weer in maart.
Het is een mooi ding, die bankjes, beamen ze, maar vroeger maakten mensen er veel meer gebruik van. Het zijn tegenwoordig vooral gepensioneerden zoals zijzelf die je op de bankjes aantreft. Logisch natuurlijk, want andere mensen moeten overdag werken, maar de jongeren zitten tegenwoordig liever in het dorpscafé dan buiten op een bankje. Maar in de zomer is het drukker op de bankjes dan nu, dat wel. Dan komt er een borrel bij en dan leggen ze een kaartje. "Dat is onze vakantie, mensen hier hebben geen geld om naar het Balatonmeer te gaan," zegt een van hen met een tandeloze lach.
Vroeger, toen zat het hele dorp op de bankjes, niet alleen de gepensioneerden. Moeders dopten er de erwten, terwijl de kinderen op straat speelden. Jongeren zaten op de bankjes met elkaar te flirten. De mannen mijmeren over kinderspelen die je nooit meer ziet. Iets met steentjes die je met een stok moest opwippen, het klinkt erg naar het Nederlandse bikkelen. Nu spelen kinderen niet meer op straat, verzucht de een. Ze zitten achter de computer. De dorpsstraat is trouwens ook te gevaarlijk geworden om op te spelen, want  het is gelijktijdig een doorgaande weg.
En als ze niet achter de computer zitten, gaan de jongeren naar de disco, merkt de ander op. Hij staat op en doet schuddend met zijn billen voor hoe dat uitziet. Ze grinniken er alle drie om. Dat is toch geen dansen. Vroeger kreeg je dansles, en dan leerde je de tango, en de wals. Kom daar nu maar eens om. Natuurlijk werd er gedanst, maar niet iedere week. Alleen bij dorpsfeesten, met Pasen bijvoorbeeld. Er was trouwens ook een toneelgroep in het dorp, en een zangvereniging. Bestaat allemaal niet meer, want die jongeren, die willen dat niet meer. Die zitten maar voor de computer, of in de kroeg.
Niet dat de jongeren geen tijd zouden hebben, trouwens. Tijd hebben ze zelfs teveel. De werkloosheid in dit dorp, in een uithoek van het land, is hemelhoog. Ook dat was vroeger anders. "In de Kádártijd, in het communisme, hadden we allemaal werk," zegt de een. Dat komt, zegt de ander, omdat ze toen nog met hun handen werkten. "We hakten de velden met een handhak. We ploegden met paarden. Er waren meer dan honderd paarden in het dorp. Die moesten ook verzorgd worden. Daarom was vroeger altijd werk voor iedereen."
Maar de paarden zijn weg, allemaal. Hij knikt naar een tractor die voorbij rijdt: "Zo'n apparaat doet in een ochtend waar een grote groep mensen met een handhak dagen over doet en verder heb je er geen omkijken meer naar." Ze vinden het duidelijk geen vooruitgang. Ze kunnen trouwens niets verzinnen wat ze nu beter vinden dan toen. "Vroeger hadden we meer dan honderd koeien in het dorp. Die gaven melk voor iedereen. Die zijn allemaal weg. We zijn er alleen maar armer op geworden. We gaan terug naar de tijden van de aristocratie, met een paar grote landheren en de rest van ons onbetekend volk. Echt, het was veel beter in de Kádártijd."



Geen opmerkingen: