woensdag 11 april 2012

Wereld- of volkscultuur: een oud Hongaars cultuurdebat


De emoties liepen hoog op bij de eerste werkdag van György Dörner bij het Új Színház, het Nieuwe Theater in Boedapest, begin februari. Voor de deur stonden, gescheiden door pakweg 200 man politie, demonstranten en tegendemonstranten tegenover elkaar die elkaar voor ’smerige nazi’ en ’smerige jood’ uitscholden. Aanleiding tot het protest was het antisemitisme van de nieuwe directeur. Dörner, wiens benoeming er door de Boedapester burgemeester Tarlós persoonlijk doorheen werd gedrukt, ziet het als zijn missie om ‘echte Hongaren’ in zijn theater hun stem terug te geven. Hij wil de strijd aanbinden met de “gedegenereerde, zieke, neoliberale Hongaarse theaterwereld”.
De benoeming van Dörner, een acteur die vooral bekend is als stem van Mel Gibson in nagesynchroniseerde films, is zeker niet het eerste, maar wel het meest spraakmakende geval van politiek ingrijpen in het beleid van culturele instellingen in Hongarije. Sinds de rechtse Fidesz in 2010 een overweldigende verkiezingsoverwinning haalde, is in tal van provinciale theaters de leiding gewisseld en waait er een nationalistische wind door het Hongaarse culturele leven.
Vrijwel alle theaters en musea zijn eigendom van de gemeente, provincie of staat en iedere vijf jaar zijn het de politici die beslissen over de herbenoeming van de leiding. Daarbij spelen de persoonlijke visie en de contacten van bestuurders vaak een doorslaggevende rol. Niemand kijkt er dan ook van op als een theater dat bekend stond om zijn moderne voorstellingen plots alleen nog maar klassieke Hongaarse drama’s op de planken zet.
“Culturele instellingen in Hongarije hebben geen onafhankelijke positie. Mensen maken zich er wel kwaad over, maar eigenlijk lijkt iedereen dat soort nepotisme heel gewoon te vinden,” zegt Cor Schlösser, oud-directeur van de Amsterdamse Melkweg, die tegenwoordig een deel van het jaar in Boedapest leeft en nauwe contacten heeft met het Trafó, een van de belangrijkste hedendaagse kunstinstellingen. “Wat ontbreekt is zoiets als een onafhankelijke kunstraad die over de subsidieverdeling beslist.”
Nepotisme bepaalde ook het lot van het Új Színház, een goedlopend, klein gemeentelijk theater in het centrum van Boedapest aan de rand van de joodse wijk. Het trok een vast publiek met een gedegen programmering van Hongaarse en buitenlandse stukken. Toen afgelopen najaar de benoemingstermijn van voormalig directeur István Marta afliep, werd zoals gebruikelijk aan diverse gegadigden gevraagd een voorstel in te leveren.
Een acht leden tellende adviescommissie beoordeelde die voorstellen. Zes commissieleden, allen uit de theaterwereld, meenden unaniem dat Marta herbenoemd moest worden. De overige twee vertegenwoordigden de politiek, en zij steunden György Dörner. Burgemeester Tarlós legde het meerderheidsadvies van de vakmensen naast zich neer. Dörner, een acteur die afgelopen jaren ondermeer heeft opgetreden op bijeenkomsten van de extreemrechtse Jobbik., werd de nieuwe directeur.
De acteurs bij het Új Színház dreigden massaal op te stappen, maar hun schok werd nog groter toen Dörner bekendmaakte wie hij als zijn artistiek leider beoogde: de 77-jarige István Csurka, een erkende toneelschrijver, dat wel, maar ook de leider van de inmiddels bijna verdwenen extreemrechtse Hongaarse Waarheid en Leven Partij (MIÉP) en hoofdredacteur van het rabiate weekblad Magyar Forum.
In zijn blad ging Csurka jarenlang tekeer tegen mensen “met een buitenlands hart” (lees joden) en verkondigde hij dat Israëlische zionisten van Hongarije een tweede joods thuisland willen maken. Het Hongaarse toneel ging volgens hem ten onder aan sociaalliberaal cultuurbeleid en joodse dominantie. In binnen- en buitenland werd geprotesteerd tegen zijn mogelijke rol in het Új Színház, maar het lot maakte uiteindelijk een einde aan de discussie: drie dagen voor Dörner officieel in functie trad, overleed Csurka.
Het rabiate antisemitisme van Dörner en Csurka is niet geheel uitzonderlijk in Hongarije, maar ook niet maatgevend voor de hele Hongaarse conservatieve culturele elite. Hun nadruk op het ‘echt Hongaarse’ en hun afkeer van de liberale Boedapester culturele en intellectuele bovenlaag heeft echter een veel bredere maatschappelijke basis en strekt zich uit tot regeringskringen. Al haast anderhalve eeuw lang wordt het Hongaarse culturele – en politieke – debat beheerst door de strijd tussen de népiek (de volksen) die het ‘Hongaarse’ vertegenwoordigen en internationaal georiënteerde, vooral Boedapester kunstenaars en intellectuelen. “Het is ook de strijd van het platteland tegen de stad,” aldus de hoogleraar en voormalige minister van cultuur András Bozoki, “In de ogen van nationalistische kringen is Boedapest toch altijd wat minder Hongaars dan de rest van het land.” En die strijd heeft onder de regering Orbán nieuw elan gekregen.
Symbolisch is het regeringsbesluit om het plein voor het parlement in Boedapest terug te brengen in de vooroorlogse staat. En dan gaat het niet alleen om de beplanting van de plantsoenen, maar vooral om de vervanging van standbeelden die nadien zijn neergezet. Een beeld dat mogelijk moet sneuvelen - al is daar nog steeds geen duidelijkheid over, omdat de verbouwing wel begonnen is, maar de plannen nog steeds niet openbaar - is dat van dichter József Attila, onbetwist een van de belangrijkste Hongaarse poëten van de 20ste eeuw.  Fe in Boedapest geboren Attila, die in 1937 zelfmoord pleegde, was behalve avant-gardistisch kunstenaar ook anarchist en later communist. Als student werd hij van de universiteit gegooid na de publicatie van een gedicht dat begon met de strofe: “Ik ken geen vader-, moederband, Ik heb geen god, geen vaderland”. Geen dichter die conservatieve nationalisten graag in brons eren, zeker niet pal voor het nationale parlement, maar aan de andere kant, hem verwijderen is wel een erg radicaal gevaar.
In de nieuwe grondwet die in januari van kracht werd en die de conservatieve regeringspartij Fidesz als een van haar grootste verdiensten ziet, is het streven vastgelegd om “de culturele waarden te beschermen die deel uitmaken van de gemeenschappelijke nationale erfenis, en waarvan het behoud een plicht is van de regering en alle anderen”. Wat die culturele waarden precies wezen mogen, staat nergens, maar op basis van de culturele programma’s van de Hongaarse staatstelevisie gaat het vooral om traditionele volksmuziek, volksdansen en dorpsarchitectuur en kunst en literatuur van voor 1900.
Tijdens de eerste regering Orbán, tussen 1998 en 2002, werd veel geld uitgegeven aan culturele projecten die de nationale cultuur moesten versterken, zoals de bouw van een nieuw nationaal theater en de verfilming van historische drama’s zoals het geflopte koningsdrama Bánk Bán. Afgelopen jaar gaf de regering opdracht voor vijftien schilderijen die de belangrijkste gebeurtenissen uit de Hongaarse geschiedenis van de afgelopen eeuw moeten representeren. Het project ademt de geest van de negentiende eeuw, en dat klopt wel: de doeken zijn een aanvulling op een soortgelijke serie die rond het duizendjarig bestaan van Hongarije in 1896 werd vervaardigd.
Bezuinigingen dwingen tot enige bescheidenheid, maar ondanks drastische kortingen op de budgetten van provinciale musea zijn er ook nu grootse plannen op nationaal cultuurgebied in de maak. Belangrijkste daarvan is de bouw van een nieuw museumkwartier, waar de nationale kunstmusea moeten worden samengebracht.
Maar wie niet binnen het beeld van gemeenschappelijke nationale culturele waarden past, zoals het Trafó Huis voor Contemporaine Kunst, heeft weinig goeds te verwachten. Het Trafó, een vooraanstaand centrum voor modern theater, muziek en dans, werd in 1998 opgericht met subsidie van de van de Nederlandse regering en met adviezen van Cor Schlösser van de Amsterdamse Melkweg. Het biedt een podium voor binnen- en buitenlandse artiesten. Bij de programmering geeft kwaliteit de doorslag, niet de herkomst van de artiest, aldus oprichter en directeur György Szabó.
Szabó weet niet beter dan dat hij moet vechten voor het voortbestaan van zijn theater. “Al sinds de opening wordt ons bestaansrecht door de politiek steeds weer in twijfel getrokken. Toen de regering Orbán in 2010 aan de macht kwam, verklaarden ze meteen dat we dicht moesten.”
Aan het publiek ligt het niet. Trafó staat bekend om zijn kwalitatief goede producties en trekt dan ook vaak volle zalen. Heel wat buitenlandse artiesten hebben er hun Hongaarse debuut gemaakt en heel wat Hongaren willen er graag optreden. Ondanks dat succes kan het theater niet zonder subsidie. “Onafhankelijk theater is in Hongarije niet levensvatbaar,” zegt Szabó. Daarvoor hebben burgers en sponsors simpelweg niet genoeg geld. Maar dat betekent wel dat ook de leiding van het Trafó afhankelijk is van de politiek.
Szabó was er dan ook helemaal niet verbaasd toen in januari bekend werd dat hij na veertien jaar directeurschap het veld moet ruimen. Tot voor kort leek het erop dat hij zou worden opgevolgd door Yvette Bozsik, leidster van het Yvette Bozsik Dansgezelschap, die volgens eigen zeggen door de collectieve Hongaarse danswereld gevraagd werd om naar die baan te solliciteren, de functie ook daadwerkelijk kreeg, maar zich inmiddels terug heeft getrokken.
Bozsik is absoluut geen Dörner. Maar wat ze wel deelde met de nieuwe directeur van het Új Színház en waardoor ze geheel past in het huidige cultuurbeleid, was haar streven om het theater Hongaarser te maken. “We willen Trafó opener maken voor Hongaarse artiesten, zodat ze zich er goed voelen en niet steeds onder druk staan van een permanente kritische houding,” aldus Bozsik in een interview met het Hongaarse theaterblad Színház in de tijd dat ze solliciteerde naar de baan.
“Trafó zou ook verbindingen moeten opzetten met het Hongaarse platteland. We zouden de prijs winnende voorstellingen van het Veszprém Dansfestival uitnodigen en we willen ook een oog houden op Hongaarse workshops buiten de grenzen van Hongarije, en niet alleen theaters uit het westen uitnodigen.” Ze verweet Szabó “smaakterreur” waar Hongaarse artiesten het slachtoffer van worden.
Szabó noemt de kritiek dat hij Hongaarse kunstenaars uitsluit onzin. “Pakweg een derde van onze voorstellingen is Hongaars. Maar het gaat mij in de eerste plaats om kwaliteit en ik vind het Hongaarse aanbod vaak onvoldoende.” Contemporaine kunst heeft in Hongarije een zwakke positie. “Het heeft geen traditie. Het ontwikkelde zich in West-Europa toen hier nog communisme was, en voor de val van de Berlijnse Muur hield alleen een kleine groep oppositionele kunstenaars ermee bezig, de rest van de kunstwereld was conservatief.”
En dat is nooit echt veranderd, meent hij. “Vrijwel ieder gezelschap heeft zijn eigen, vaste theater. De theaterwereld wordt door beheerst door artiesten die weten dat ze hoe dan ook een podium hebben om op te treden, dus er is weinig drang om te vernieuwen. Vooral de provincie is enorm behoudend.” Maar hij realiseert zich ook dat het feit dat hij selecteert en kunstenaars daarbij soms te licht bevindt, hem niet bij iedereen geliefd maakt.
Dat moderne kunst zo weinig waardering krijgt, verklaart Szabó verder uit angst voor verandering. “Hongaren zijn bang voor competitie, en dus voor nieuwe dingen. En je ziet dat hun denkwijze daar sterk door wordt beïnvloed. Mensen verschuilen zich voor de alledaagse werkelijkheid die ze onplezierig vinden en zoeken stabiliteit in het verleden, in wat ze zien als typisch Hongaarse deugden en waarden.”
Het was een periode van razendsnelle veranderingen die volgens András Bozoki het begin van de cultuurstrijd inluidde. Boedapest was in de 19de eeuw een van de snelst groeiende steden van Europa, dankzij een groeiende industrie die vooral gefinancierd werd door joodse immigranten. Ze brachten niet alleen  het moderne kapitalisme, maar zorgden ook voor culturele vernieuwing. Het was een kosmopolitische stad, met een klimaat waarin kunststromingen en liberale ideeën uit West-Europa heel snel voet aan de grond kregen, terwijl de feodale provincie met zijn adellijke grootgrondbezit achterbleef.
“Er was een enorme politieke en culturele kloof tussen Boedapest en het platteland, en toen in 1920 de autoritaire leider Miklos Horthy aan de macht kwam, behandelde hij Boedapest alsof het eigenlijk niet echt een Hongaarse stad was,” zegt Bozoki, “En die tegenstelling zie je vandaag de dag nog steeds. De huidige regering heeft niet veel op met Boedapest. De meeste politici komen van het platteland, en ze hebben een hekel aan de liberale, stedelijke intellectuelen met hun talenkennis, hun internationale contacten en hun moderne cultuur.”
Weinigen vertolken de Hongaarse cultuurstrijd in zulke strijdlustige bewoordingen als de Hongaarse extreemrechtse Jobbik. De partij maakt zich binnen en buiten het parlement sterk voor het ontslag van Róbert Alföldi, de directeur van het Hongaars Nationaal Theater.
Alföldi is joods en homoseksueel, iets dat bij de homofobe Jobbik niet goed valt. Bovendien bezondigt hij zich aan modernisering van Hongaarse klassiekers zoals Bánk Bán en De Tragedie van de Mens. Zijn programmering heeft ervoor gezorgd dat het Nationale Theater de afgelopen 2,5 jaar in de zwarte cijfers bleef, maar is in de ogen van Jobbik-aanhangers en mensen als Dörner niets minder dan een regelrechte zonde.
Volgens Sándor Pörzse, parlementariër en hoofdredacteur van het partijblad Barikád, is Hongarije “midden in een culturele oorlog, en het nationale concept van cultuur zal overwinnen.” Nationalisten en rechts zijn volgens hem decennia cultureel buitengesloten, eerst door de Habsburgers, toen door de Sovjets en daarna door de liberalen. Dat heeft wonden veroorzaakt die niet kunnen genezen. “Vrede is ondenkbaar.”
György Szabó, die ook internationaal groot aanzien geniet, is inmiddels aan het kijken of hij buiten Hongarije aan de slag kan. Maar dat wordt niet makkelijk, verwacht hij, want ook elders staat de culturele sector onder financiële druk. “Je hoort vooral van jonge kunstenaars dat ze graag weg willen,” zegt András Bozoki, “Maar vaak blijft het bij een wens. Schilders kunnen makkelijk elders aan de slag. Maar schrijvers en theatermakers zitten vast aan hun taal. Voor hen is vertrekken heel moeilijk.”


3 opmerkingen:

frouke zei

DANK! Goed stuk, vat de hele handel helder samen. Vraag me alleen af hoe het bv. in Pécs staat: heb de in- druk dat ze in het nieuwe Zsolnay Negyed toch nog wel wat aandurven.Er komt een mooi festival aan! Dat het maar zo mag blijven dus...

Anoniem zei

Ben benieuwd of het Müvház in Debrecen ook met deze tendens te maken krijgt.
De bouw van het nieuwe Theater ligt al geruime tijd "op z'n gat"; geldgebrek.

Kijk hier:
http://www.realdeal.hu/20120306/stalled-debrecen-theater-latest-hungarian-public-building-project-horror-show/

Iszalag zei

Dank